Vanaf deze week programmeert het Kaaitheater drie weken lang dansimprovisaties. Bij deze ‘instant compositions’ wordt er niet zomaar wat gedanst, maar op het moment zelf gechoreografeerd.

In de muziek maakt improvisatie allang deel uit van de opvoeringspraktijk. Denk maar aan de jamsessions in de jazz. Bij andere podiumkunsten als theater en dans haalde improvisatie zelden de bühne. Tijdens het werkproces in de studio is het nog steeds een beproefd instrument, maar tijdens de opvoering zelf wordt er weinig gebruik van gemaakt. Er zijn uitzonderingen natuurlijk. In het theater heb je bijvoorbeeld de ‘matches’ van de Belgische Improvisatie Liga, waarbij publieksparticipatie en de virtuositeit van de spelers de krenten in de pap vormen. En in de dans neemt ook het aandeel van improvisatie in de opvoering de jongste jaren sterk toe. ‘Belgische’ choreografen als Meg Stuart en Alexander Baervoets, die in het begin van de jaren negentig debuteerden, maken er gretig gebruik van. Ook de jongere dansgeneratie heeft er kaas van gegeten.

Tegelijk neemt het aantal speelplateaus zienderogen toe. Thema-avonden en festivals, ad-hocprojecten en dito samenwerkingen zijn in de Belgische en Europese dans schering en inslag. Vanaf deze week programmeert het Brusselse Kaaitheater drie weken lang dansimprovisaties met bekende en minder bekende namen.

Volgens KUL-onderzoekster Myriam Van Imschoot, die een doctoraal over het onderwerp voorbereidt, is de recente improvisatiegolf mede veroorzaakt door de programmatoren. Dat is voor haar een belangrijk verschil met de jaren zestig en zeventig, toen de Amerikaanse postmoderne dansgeneratie (Steve Paxton, Trisha Brown, Simone Forti…) improvisatie als compositorische techniek omarmde: ‘De dansimprovisatie die nu in Europa de kop opsteekt, is geen platte revival van wat zich vroeger in de States heeft voorgedaan. Om de simpele reden dat ze nu in een geheel andere culturele, institutionele en historische context plaatsvindt. Waar zit dan het verschil? In Europa is er nu een veel sterkere nadruk op multidisciplinariteit, de samenwerking met kunstenaars uit andere domeinen. Dat had je vroeger in beperkte mate ook, maar niet zo doorgedreven als nu het geval is. Ook de interactie met de nieuwe technologie is nadrukkelijk aanwezig. Bovendien is er bij programmatoren een kentering gekomen. Waar ze in het verleden vaak afkerig stonden tegenover geïmproviseerde opvoeringen, zien we in de jaren negentig dat ze daarvoor opener staan en een actievere rol zijn gaan spelen in het zelf initiëren van publieke improvisaties. Daardoor kan improvisatie op een grotere zichtbaarheid rekenen en komt ze voor het eerst in haar geschiedenis met een groot publiek in aanraking. Improvisatie als presentatievorm is daardoor mainstream geworden. In tegenstelling met de States, waar het toch vooral een zaak is die vanuit de choreografen op gang gekomen is en een beetje binnenskamers bleef en blijft.’

VAN PASSÉ TOT NEW WAVE

Volgens haar mag je zelfs van een hype, een mode spreken. Alexander Baervoets, een danshistoricus en docent die pas op latere leeftijd zelf ging choreograferen, noemt de plotse aandacht voor improvisatie l’air du temps. Toch is hij maar al te blij dat zijn werk daardoor meer aandacht krijgt. ‘Toen ik in het begin van de jaren negentig begon te choreograferen, waren er reacties van: dit is passé, dit hebben we in de jaren zestig al gehad. En nu gaan diezelfde mensen improvisatie plots als de new wave beschouwen. Terwijl mijn standpunt over mijn werk altijd geweest is dat het denkoefeningen tout court waren die steeds opnieuw moeten worden gemaakt. Terug naar de roots. Om de kunstvorm en haar formats steeds opnieuw te bevragen. En nu is dat plots de grote mode en ben ik zogenaamd mee, terwijl ik nog steeds doe wat ik al jaren doe.’

Myriam Van Imschoot ziet de behoefte aan onderzoek ook als een belangrijke reden waarom improvisatie zo in zwang is bij choreografen en dansers: ‘Er is almaar meer productie- en productgerichte dwang, en steeds minder plaats voor onderzoek. In reactie daarop ontwikkelen zowel choreografen als presentatoren andere toon-, kijk- en werkstrategieën. Daarbij verbreedt de aandacht voor het product zich naar de hele praktijk van dans. Tegelijk zijn er veel meer gelegenheidsprojecten waarbij choreografen en kunstenaars uit verschillende disciplines samenwerken. Naast individueel werk komt er ook meer plaats voor de collectieve samenwerking die belangrijker wordt.’

Alexander Baervoets sluit zich daar volmondig bij aan: ‘Het onderzoek van Cunningham en de generatie na hem (Trisha Brown, Steve Paxton…) is veel te snel vergeten. Vanaf de jaren tachtig heeft de dans veel te snel de formats van theater weer overgenomen zonder de vraag te stellen wat dans is. Waar gaat dans over? Hoe werkt het? Moet het op een podium getoond worden? Wat kan je met dans uitdrukken, als je er überhaupt al iets mee kan uitdrukken?’

Volgens Baervoets is dans door het zelfonderzoek in de jaren zestig en zeventig precies een kunstvorm geworden. ‘Wat nog iets anders is dan dans als entertainment voor de bourgeoisie, het avondje uit. Wat in de jaren zestig en zeventig een verworvenheid was, is daarna verloren gegaan en de draad wordt pas nu opgepikt. Die renouveau heeft weliswaar een conceptuele onderstroom en dat is niet echt mijn ding. Mooie theorieën over een voorstelling lezen in het programmaboekje is prima, maar ik moet nog iets ervaren ook. Zelf stap ik niet met grote theorieën de studio in. Ik ga intuïtief te werk, hoewel ik ook van modernistische verworvenheden vertrek.’

VEEL MISVERSTANDEN

Over improvisatie bestaan veel misverstanden. Het eerste is dat improvisatoren maar wat aanmodderen. ‘Maar improvisatie is net het tegendeel’, werpt Baervoets op. ‘Het wordt vaak gezien als we doen maar wat. Wat uitfreaken of jammen in de studio. Maar dat is het nu net niet. Je moet veel choreografisch inzicht hebben om goed te kunnen improviseren. Daarom zijn de goede improvisatoren vooral choreografen. Bekijk het lijstje maar ’s van de mensen die in de Kaaitheater- Studio’s aantreden.’

Daarvoor moet je natuurlijk een aantal strategieën en regels ontwikkelen, beaamt hij: ‘Ik vergelijk het graag met voetbal. Daar heb je maar een dozijn regels voor nodig. Het spel is al miljoenen keren gespeeld, maar het is telkens anders. Met mijn dansers doe ik hetzelfde: een spel met regels uitvinden dat de ene keer al beter werkt dan de andere keer.’

Kortom: improviseren is choreograferen. Instant choreography. Van Imschoot: ‘Een term die je steeds vaker in verband met improvisatie hoort opduiken – vooral in Europa dan – is instant composition. Daarmee wil men aangeven dat improvisatie niet het tegendeel is van compositie of vorm. Integendeel, er wordt ter plekke en op het moment zelf gechoreografeerd. De danser handelt met een compositorisch besef en bewustzijn. Hij of zij staat daar niet om het even wat te doen, maar is wel degelijk aan het componeren. In de jaren zestig en zeventig vinden we voorbeelden waarbij vooral de vrijheid het meest gesmaakt wordt bij improvisatie: alles kon en niets hoefde. Net zoals Andy Warhol een camera opstelde waarvoor alles kon gebeuren. Er zijn voorbeelden in de naoorlogse dansgeschiedenis die met een zelfde interesse voor vrijheid gemaakt zijn. Maar de andere lijn, die van de instant composition, is toch altijd even belangrijk geweest. Ook om aan te geven dat er niet zo’n verschil is tussen improvisatie en choreografie.’

Daardoor veranderen de rollen van choreograaf en danser. De danser is niet langer een uitvoerder, maar wordt zelf choreograaf. En omgekeerd wordt de choreograaf van de troon gestoten. Baervoets: ‘De choreograaf is vaak een controlefreak die alle touwtjes in handen wil houden. Als je beslist om improvisatie toe te laten in je werk – niet als franje maar in de ware zin van het woord -, dan moet je als choreograaf op een andere manier gaan werken. Want het eindresultaat kan je niet meer volledig beheersen. In mijn geval heeft dat tot gevolg gehad dat het ontwikkelen van dansmateriaal niet meer aan de orde is. Dat zijn slechts verschijningsvormen. Belangrijker wordt vervolgens de onderstroom, het onderhuidse, de boog van een voorstelling. En daar gaat het voor mij meer en meer om. Met Schaue doch, mijn meest recente voorstelling, ben ik daar heel ver in gegaan.’

EMANCIPATIE VAN DE DANSER

‘Misschien moeten we de rol van de choreograaf gaan herdefiniëren’, zegt Baervoets, ‘en hem niet meer enkel bekijken als de ontwerper van beweging. Bij improvisatie wordt hij veeleer de bedenker van een concept, het opzet van een voorstelling. De jongste jaren heb ik getracht om meer en meer te verdwijnen uit mijn werk. Het rare was dat hoe meer ik probeerde te verdwijnen, des te meer ik zichtbaar werd in het werk dat ik maakte. Dat lijkt dus een tegenspraak, maar ik kan dat alleen maar vaststellen.’

Van Imschoot plaatst toch enkele kanttekeningen bij de zogenaamde emancipatie van de danser: ‘Ik vind het een misverstand om daaruit af te leiden dat de dansers die zich met improvisatie bezighouden, per definitie vrijer zouden zijn.’

Ook in het werk van danser-choreograaf Thomas Hauert heeft improvisatie een belangrijk aandeel. De jonge Zwitser werkt al enkele jaren in België. Hij danste een tijdje bij Rosas, het gezelschap van Anne Teresa De Keersmaeker, en maakt sinds enkele jaren eigen werk. Vanaf dit jaar krijgt zijn gezelschap trouwens een structurele subsidie van de Vlaamse Gemeenschap. Hauert vindt dat de ontvoogding van de danser zich op een ander vlak afspeelt: bij het dansend lichaam zelf. Hauert: ‘Improvisatie stelt het lichaam van de danser in staat om meer ingewikkelde bewegingen te maken. Ook het gebruik van spierkracht en anatomie wordt complexer. Dat komt ten dele omdat het lichaam heel even bevrijd wordt van de rationele controle door het hoofd, het verstand. Bij een op voorhand vastgelegde choreografie moeten de bewegingen eigenlijk zo vereenvoudigd worden dat het hoofd ze kan “begrijpen” en onthouden.’

Tegelijk streeft Hauert er in zijn werk naar dat de toeschouwer evenveel pret beleeft aan de improvisatie als de danser. Het moet zowel een plezier zijn om het te doen als om ernaar te kijken. Hauert: ‘Het lichaam krijgt door improvisatie een meer subtiele, ingewikkelde en levendige bewegingskwaliteit en sensualiteit die het anders zou ontberen. Bij improvisatorisch werk straalt het genot van de danser er gewoon van af. En die rijkdom wil ik zicht- en voelbaar maken voor de toeschouwer die er hopelijk evenveel van geniet.’

Myriam Van Imschoot heeft een meer nuchtere kijk op de kijkervaring van de toeschouwer: ‘In de danswereld hoor je wel eens zeggen dat in een gemediatiseerde samenleving als de onze, waarin de beeldmedia zo’n invloed hebben, improvisatie een van de weinige plekken is waar je nog een onmiddellijk en direct contact kan hebben met de uitvoerders. Maar we zijn ons pas bewust geworden van dat directe contact precies door de mediatisering. De Grieken bijvoorbeeld spraken nog niet van live theater omdat het tegendeel, gemediatiseerd theater, toen nog niet bestond.’

‘Bij improvisatie gebeurt het iedere keer toch echt op dat moment zelf’, riposteert Alexander Baervoets. Voor de choreograaf is improvisatie een consecratie van het moment, het momentane: ‘Wat je nodig hebt bij improvisatie, is een goed inzicht in tijd en ruimte. Vooral tijd.’

Ook zijn jongere collega Thomas Hauert vindt dat een belangrijk aspect van improvisatie: ‘Alles gebeurt op het moment zelf. Voor dat ene moment is er niets en ook nadien is er niets. Alleen het ogenblik zelf bestaat. Dat maakt dans zo waardevol en breekbaar. Onze laatste productie heet trouwens Jetzt, want “nu” betekent. Daarin werk ik precies rond het moment dat het lichaam zijn evenwicht verliest en tracht om zijn evenwicht te bewaren en niet op zijn bek te gaan.’

Hebben dansers bij improvisaties geen vrees voor het zwarte gat? De angst om stil te vallen? Baervoets: ‘Aan het improviseren gaat een meditatieve voorbereiding vooraf. Ik ben er altijd bang voor gehad maar op scène ben je inderdaad in een soort van trance. Een betere omschrijving is misschien een verhoogde concentratie: je moet inderdaad een beetje weg zijn om het te kunnen doen. Mijn werk is gebaseerd op zelfkritiek, maar op het moment dat je improviseert, mag je niet zelfkritisch worden. Want dan ga je jezelf ter discussie stellen en werkt niets meer. Je moet dus in jezelf gekeerd zijn en tegelijk toch helder blijven. Ik dans bijvoorbeeld heel vaak met de ogen dicht, maar ik weet waar ik ben. Het is een heel vreemde ervaring.’

Het Kaaitheater organiseert van 1 tot 17 februari in de Kaaitheater-Studio’s in Brussel een reeks improvisatievoorstellingen met o.a. Alexander Baervoets, Jonathan Burrows, Anne Teresa De Keersmaeker, Katie Duck, Thomas Hauert en Steve Paxton. Inlichtingen: tel. 02-201 59 59.

Paul Verduyckt

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content