Jacques Sys
Jacques Sys Jacques Sys is een Belgische sportjournalist

Johan Museeuw liet zijn regenboogtrui dit seizoen al herhaaldelijk schitteren. Maar hij geraakte ook in Parijs-Roubaix niet aan zijn eerste klassieke zege : ?Ik doe er alles voor.?

Het gewicht van de regenboogtui. Nadat Johan Museeuw vorig jaar in Lugano zijn carrière met een wereldtitel naar een climax stuwde, dreigde hij op een gegeven moment vertrappeld te geraken in een publicitaire mallemolen. ?Vorige winter werd ik zelfs gevraagd om op een beurs verschillende soorten salami te proeven,? grijnst Museeuw die als wereldkampioen ook in het buitenland is uitgegroeid tot een stuk openbaar bezit. Recepties, huldigingen, interviews : het valt Museeuw niet altijd mee om zich op het essentiële van zijn vak te concentreren.

Die overdreven aandacht voor zijn persoon botst met het karakter van Museeuw die zich bij voorkeur in de luwte beweegt, maar steeds meer moet ervaren dat hij alleen nog maar rust vindt op de fiets, in de wedstrijden, of tijdens zijn lange trainingstochten door het vlakke land langs de IJzer. Een natuurmens ? ?Toen ik vorig jaar uit de Ronde van Frankrijk terugkwam, ben ik zelfs even de koeien gaan groeten,? zegt hij, en dan breekt er op zijn gelaat een lach door. Hij fleurt op als hij zijn lichaam kan harden in regen en wind, ?zeker sinds de dag dat ik inzag dat lijden een essentieel onderdeel van het vak is.? Die karaktersterkte lijkt de sleutel van zijn successen. Op zijn 31ste verlegt Museeuw nog altijd grenzen, is hij bezig met wat hem steeds meer fascineert en obsedeert : het eigen lichaam leren kennen en beheersen. ?Het wielrennen is een eeuwige zoektocht naar de mogelijkheden van je lichaam,? doceert Museeuw, ooit een renner die schrik had voor het onbekende, nu een gedreven prof, een kopman die wint en laat winnen, angstvallig waakt over de teamgeest binnen zijn Mapei/GB-brigade en daarvoor zijn ploegmaats vaak uit eigen zak financieel tegemoet komt. Maar dat zal hij net zo min aan de openbaarheid prijsgeven als de tal van liefdadigheidswerken die hij ondersteunt.

Kortom, een anti-vedette. Johan Museeuw mist het charisma van de grote kampioenen, hij legt zijn verklaringen liever af met de pedalen dan met woorden. ?Hij is eigenlijk te lief voor dit keihard milieu,? vindt zijn ploegleider Patrick Lefevere. Maar dat betekent niet dat Johan Museeuw zich laat wegdrummen. Want wat gebeurde er toen hij in 1988 als neo-prof in de ADR-ploeg debuteerde en lolbroek Eddy Planckaert hem bij wijze van kennismaking wat boter aan de neus wreef ?

JOHAN MUSEEUW :(lachend) Ik pakte een kannetje met melk en goot dat boven zijn hoofd uit. Zo zit ik eigenlijk in mekaar : ik ben heel speels. Vroeger nog veel meer dan nu. Maar de meeste mensen kennen me zo niet. Naar buitenuit ben ik zwijgzaam, ook in de contacten naar de pers toe. Ik heb ten aanzien van journalisten altijd geprobeerd om een zekere afstand te behouden. Nu komt me dat goed uit.

Ook al wordt er dan gezegd : Museeuw is saai en moeilijk te interviewen.

MUSEEUW : Het stoort me niet dat ze dat zeggen. Ik vraag alleen respect voor mijn prestaties. Daarom kan het me bijvoorbeeld vreselijk ergeren als ik van die negatieve brieven krijg. Je houdt het niet voor mogelijk wat mensen durven schrijven. Ze proberen je te kleineren, onder de grond te trappen. En het ergste is : ze doen dat naamloos, ze durven niet voor hun mening uitkomen. Dat raakt me, sommige brieven lees ik zelfs niet ten einde. Maar dat hebben we inmiddels opgelost. Mijn vrouw neemt vooraf de post door, ik krijg alleen dat te zien wat goed is voor me.

Ook aan die kritiek die er vorig jaar na Parijs-Roubaix kwam, toen je met twee ploegmaats voorop was, heb je je vreselijk geërgerd.

MUSEEUW : Terwijl de afloop van die wedstrijd eigenlijk het summum is van een voorbeeldige teamgeest. Ik zou moeilijk kunnen functioneren in een andere ploegconstellatie. Ik hou van die gespreide verantwoordelijkheid, ik ben iemand die een ander iets gunt. Omdat ik weet : zonder ploeg sta je nergens. Dat heb ik destijds bij ADR geleerd, in die Ronde van Frankrijk die Greg LeMond in 1989 won en die hij uiteindelijk te danken had aan de tweede plaats die we in de ploegentijdrit behaalden. Er zijn mensen die vinden dat ik niet zelfzuchtig genoeg ben, die de mening zijn toegedaan dat ik meer uit mijn carrière had kunnen halen indien ik alleen het gewicht van de ploeg zou dragen. Ik betwijfel dat heel sterk. Ik heb destijds bij Lotto gevoeld hoe moeilijk dat is. Op een gegeven moment dacht ik daar dat ik door niemand onder druk te zetten viel, behalve door mezelf. Maar als dan blijkt dat het van jouw prestaties afhangt of de ploeg voldoende punten bij elkaar krijgt om naar de Ronde van Frankrijk te gaan, dat verandert dat. Toen ik naar GB overstapte, werd ik echt een ander mens. Natuurlijk ben ik vaak de gevangene van het systeem, is het bijvoorbeeld raar als ik in Parijs-Roubaix twee keer niet voluit kan gaan omdat Franco Ballerini vooraan zit, of dat ik vorig jaar in Parijs-Brussel in het verweer word gedrongen omdat Andrea Taffi alleen voorop rijdt. Maar dan denk ik altijd : mijn ploegmaats hebben dat soort situaties ook al genoeg meegemaakt.

Zou je in een andere ploeg naar het huidige niveau zijn gegroeid ?

MUSEEUW : Ik denk het niet. Maar dat heeft uitsluitend te maken met de manier van trainen : die laat me toe een soort controle over mezelf te behouden. Terwijl ik vroeger zonder houvast werkte. Vanuit een knagende ongerustheid legde ik altijd wel veel kilometers af. Ik plande een oefentocht van vijf uur, maar deed er dan toch nog snel één of twee uur bij omdat ik het gevoel had dat ik te weinig had gedaan. En vervolgens constateerde ik in de wedstrijden dat ik explosiviteit miste. Terwijl dat nu dus heel anders is. Er wordt vooral door oud-kampioenen heel sceptisch gedaan over die nieuwe trainingsmethodiek. Alsof hartslagmeters een renner compleet sturen en hij niet meer op zijn eigen gevoel kan werken. Dat is natuurlijk onzin. Op training met de hartslagmeter ga ik veel dieper dan in de wedstrijden, ik fiets ook veel langer in het rood. Dat betekent dat ik aanscherp wat ik uiteindelijk ook in de koers moet kunnen : pijn verbijten. Deze manier van werken is zo intensief dat ik dat eigenlijk alleen maar in de winter kan aanhouden. Maar dan leg ik natuurlijk ook de basis voor het seizoen, veel meer nog dan vroeger. In die periode leef ik echt van training naar training. Ik moet zeggen : sinds ik zo kan werken, train en koers ik veel liever dan vroeger. Ook al vraagt dat verschrikkelijk veel mentale kracht. Maar die schijn ik dus te hebben. Daarom blijf ik ook beweren : mijn groot geluk is dat de wielersport tegenwoordig zo’n ijzeren karakter vraagt.

Heb je het gevoel dat je aanzienlijk meer traint dan vele andere renners ?

MUSEEUW : Ik denk dat ik mijn lichaam heel goed ken. En werken met een hartslagmeter helpt me daarbij. Waar komt het uiteindelijk op aan ? Dat ik weet waar mijn hartslag ligt en wanneer ik verzuur. En dat ik precies weet waar de grens ligt. Maar ik herhaal het : dat vraagt heel veel opofferingen. Ook al omdat je volgens dit systeem altijd alleen moet trainen. Maar al die inspanningen, dat is iets wat ik mezelf kan opleggen, Maar op een bepaald moment kan je er natuurlijk niet meer voor doen, ergens is er een limiet. Als je ouder wordt, moet je bovendien ook meer recuperatie inbouwen. Dat is bij mij nu het geval. Het is een beetje contradictorisch. Ik ben sterker geworden, maar ik moet nu meer rusten.

Een topsporter is eigenlijk constant bezig met zijn lichaam te leren kennen. Dat stopt nooit, steeds weer ontdek ik nieuwe facetten, ook al omdat ik voortdurend nieuwe dingen uitprobeer. Maar het ultiem einddoel moet zijn : het lichaam perfect beheersen.

Maar volstaat dat alles om uit te groeien van een doorsnee renner tot een topper ?

MUSEEUW : Veel heeft te maken met de omgeving, met de mensen die je sturen. Wat dat betreft, is mijn profloopbaan eigenlijk goed verlopen. Ik kon bij ADR rijpen, ik werd niet meteen in een knechtenrol geduwd, ik kon al tijdens mijn eerste jaar naar de Ronde van Frankrijk, wat voor mijn ontwikkeling heel belangrijk is geweest omdat ik daar echt door een bepaalde muur ben gegaan. En ook bij Lotto leerde ik dus, ook al stond ik van februari tot oktober onder druk. Dan kreeg ik de kans om naar bepaalde doelen toe te werken, op een moment dat ik die druk veel beter aankon. Op één keer na dan. Vorig jaar, na Parijs-Tours, werd het allemaal een beetje te veel.

Wat was precies de reden waarom je toen riep dat je met wielrennen wilde stoppen ?

MUSEEUW : Het ging eigenlijk om een opeenstapeling van gebeurtenissen. De druk, het veel van huis weg zijn. Ik heb me even laten gaan. Maar ik had niet ingecalculeerd dat mijn woorden zoveel effect zouden sorteren. Dat alles zo zou worden uitvergroot. Daar schrok ik toch even van.

Achteraf heb je dan inderdaad een en ander afgezwakt. Je probeerde zelfs te ontkennen dat je had gezegd dat je je wielercarrière zou afbreken. Dat kwam heel raar over.

MUSEEUW : Tja, ik moest in feite terugkomen op een beslissing die ik had genomen. Het is de eerste keer in mijn carrière dat ik zoiets doe, dat ik dat niet uitvoer wat ik aankondig. De dag nadien was die vlaag over. Toen wist ik dat ik zou verder rijden. Ik ben toen in de familie heel goed opgevangen. Weet je, die roofbouw van een renner op het gezinsleven, dat vind ik het grootste nadeel van dit vak. Je rijdt de Ronde van Frankrijk, je komt na ruim drie weken weer thuis en het blijkt dat je van je zoontje bent vervreemd. Dan moet je even slikken. Dit jaar ga ik weer de Tour rijden, maar niet langer dan veertien dagen. Mijn vrouw bevalt in juni en dan wil ik thuis zijn. Dus past de Ronde van Frankrijk goed in mijn programma.

Had die black-out na Parijs-Tours ook niet te maken met het gebrek aan steun in die wedstrijd ? Er was niemand van de ploeg om de spurt voor jou aan te trekken.

MUSEEUW : Absoluut niet. Ik heb die spurt zelf van veel te ver ingezet. Ik moet de schuld dus niet bij een ander leggen, maar alleen bij mezelf zoeken. Er zaten gewoon een aantal dingen in mij te sudderen, op een gegeven moment moest het tot een explosie komen.

José De Cauwer, je ex-ploegleider, zei dat je dezelfde niet meer was, dat je een gefrustreerde indruk maakte.

MUSEEUW : Ik weet niet of De Cauwer me nu nog zo goed kent. Hij heeft nog altijd dat beeld van mij uit die ADR-periode. En toen was ik toch een heel andere renner.

Maar er waren vorig seizoen wel heel veel dingen gebeurd. Die bandbreuk in de Ronde van Vlaanderen, die discussies na Parijs-Roubaix, vervolgens de Tour en Atlanta, dan die wedstrijd in Wingene waar je door het publiek werd beschimpt omdat je ploegmaat Frank Vandenbroucke liet winnen.

MUSEEUW : Het was het meest turbulente seizoen uit mijn carrière. Ik kan lang iets voor mezelf houden, maar op het gegeven moment moet het er toch uit.

En dan fiets je al die ellende de week nadien in Lugano uit je lichaam en je pakt de regenboogtrui.

MUSEEUW : Ze hebben me al vaak gevraagd : zou je zonder die hele affaire ook wel gewonnen hebben ? Dat weet ik natuurlijk niet. Maar ik weet wel : de vorm was er, die geraak je in een week niet kwijt. Sommigen zeggen dat ik daar de sterkste wedstrijd uit mijn carrière heb gereden. Maar daar ben ik niet zo zeker van. De twee keer dat ik de Ronde van Vlaanderen won, bijvoorbeeld, toen voelde ik me eigenlijk even goed. Zeker toen ik Fabio Baldato op de Muur van Geraardsbergen uit de wielen reed. Toen ik daar achteraf de televisiebeelden van zag, was ik toch een beetje onder de indruk. Al zijn dat soort explosieve inspanningen op hellingen eigenlijk altijd al mijn specialiteit.

Wat heeft die regenboogtrui voor jou veranderd ?

MUSEEUW : Eigenlijk maar één ding : dat ik ook in het buitenland geen rust meer vind. En dat de lijst aanvragen voor interviews steeds langer worden. Maar voor de rest heb ik me op dezelfde manier op het seizoen voorbereid als anders. En of ik nu wereldkampioen ben of niet, ik weet dat ik in de voorjaarsklassiekers toch altijd bij de favorieten hoor. Dat ik met mijn ploeg het gewicht van de wedstrijd moet dragen. Ik heb daar geen moeite mee. Door de ervaring kan ik redelijk goed met die favorietenrol omgaan. Wat ook helpt, is de de wetenschap dat ik er alles voor doe. Dat ik het echt niet aan mezelf heb te wijten als ik een grote wedstrijd verlies. Want dat durf ik echt zeggen : ik kan onmogelijk meer voor de wielersport leven dan op dit moment.

Het seizoen begon heel goed : meteen drie overwinningen in Spanje, een demonstratie in Kuurne. Je was klaar voor Milaan-Sanremo. Maar daarin viel je, dat dreigde het voorseizoen te verstoren.

MUSEEUW : Achteraf bekeken had ik geluk. Ik plof met een snelheid van 65 kilometer per uur tegen de grond en drie dagen later start ik in Dwars door België. Maar natuurlijk werd ik uit mijn ritme gegooid, duurde het heel even voor ik die conditie weer kon opvijzelen. Maar ik maak me daar eigenlijk nauwelijks nog ongerust over. Ik weet dat je bepaalde dingen niet kan forceren. Jammer genoeg liep het in de Ronde van Vlaanderen weer verkeerd. Op het moment dat ik goed reed, dat ik Franco Ballerini had gevraagd om de wedstrijd open te breken, werd uitgeschakeld door een val. Natuurlijk ben ik dan geïrriteerd. Maar het seizoen is nog lang. En soms vraag ik me ook af : wat moet ik eigenlijk nog bewijzen ? Ik vind dat ik er met mijn kwaliteiten alles uithaalde. Acht klasiekers, twee keer nationaal kampioen, wereldkampioen, de gele trui gedragen in de Ronde van Frankrijk. Daarom stoort het me wel eens als mensen negatief doen over me. Als ik, bijvoorbeeld, in een brief moet lezen : in de tijd van Eddy Merckx zou je nog niet goed genoeg geweest zijn om hem een bidon te geven. Terwijl ik toch heel veel heb gedaan om de wielersport in België er weer bovenop te brengen. Ik probeer me al die commentaren niet aan te trekken, maar ergens laat het je niet onberoerd.

Wat vond je van andere commentaren die de voorbije weken opdoken : de verdenking dat de meeste renners in het peloton EPO gebruiken ?

MUSEEUW : Ik denk dat de renners daar een duidelijk antwoord op hebben gegeven. Uiteindelijk hebben zij gepleit om die bloedcontroles in te voeren. Omdat we al die insinuaties langzamerhand beu geraken. Het is altijd weer de wielersport die met doping wordt geassocieerd.

Misschien is dat ook de fout van het milieu zelf. Er hangt een zekere schimmigheid in dat wereldje. Iedere renner die positief wordt bevonden, schreeuwt meteen zijn onschuld uit.

MUSEEUW : Misschien zijn er renners die niet goed het verschil kennen tussen medicatie en dingen die op de verboden lijst staan. Maar in deze sport gaat het om andere dingen : de juiste voeding, een goeie medische begeleiding, uitgebalanceerde trainingsschema’s.

Hoelang wil je nog met koersen doorgaan ?

MUSEEUW : Zolang ik met plezier train. Want daar hou ik nog altijd verschrikkelijk veel van. In wezen ben ik verslaafd aan sport. Als ik twee weken met vakantie ben en helemaal niets doe, dan krijg ik zo’n opgezwollen gevoel. Ik voel me daar absoluut niet prettig bij. Daarom zal ik na mijn carrière zeker verder aan sport doen. Om mijn lichaam onder controle te houden. Ik ben het nu gewoon om met dat lichaam bezig te zijn, ik doe dat heel graag. Waarom zou ik dat na mijn carrière niet zo houden ?

Jacques Sys

Johan Museeuw (links) werd derde in Parijs-Roubaix, achter winnaar Fréderic Guesdon en Jo Planckaert (rechts) : Niet winnen is minder erg, als je er alles voor gedaan hebt.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content