Op 26 maart wordt componist Pierre Boulez tachtig. Een gesprek met de centrale figuur van het muzikale modernisme over componeren en dirigeren.

Info : Bij DG verschenen pas twee cd’s: ‘Boulez conducts Boulez’, met onder andere “Le Marteau sans Maître” DG 00289 477 5327, ‘Drie pianosonates door Paavali Jumppanen, piano’ DG 00289 477 5328

Pierre Boulez: een muziekpaus die in Frankrijk het muzikale leven regelde. Binnenkort viert hij zijn tachtigste verjaardag. Het is hem niet aan te zien, hij schijnt nog in de fleur van zijn leven te zijn. Het lichaam is misschien wat schraler geworden, maar zijn dynamiek niet. De oude beeldenstormer is wel mild geworden, maar zijn oogjes blijven blinken. Een ontspannen gesprek ’s morgens bij de koffie, over een lange en gedenkwaardige carrière.

Herinnert u zich de eerste keer dat u bewust muziek hoorde?

PIERRE BOULEZ: Min of meer, ik herinner het me niet precies. Ik weet wel dat ik piano hoorde spelen. Dat was voor mij zonder meer een revelatie die me ertoe aanzette piano te leren.

In Montbrison waar ik geboren ben, was geen muzikaal leven. Het was een klein stadje waar je jezelf moest opvoeden, zo goed als dat kon. Veel muzikanten konden slechts moeilijk kennismaken met muziek. Mijn geval is niet zo uitzonderlijk. Ik denk dat je begaafdheid je voortstuwt om muziek te maken, zoals ze je ook drijft om andere zaken te gaan doen. Muziek kun je alleen maar leren als je het zelf wilt. En als de omstandigheden gunstig zijn.

Hebben de radio en de langspeelplaat u geholpen?

BOULEZ: Toen ik kind was, in 1933-’34, was de radio eerder zeldzaam. Ik ben inderdaad door de radio opgevoed, maar veel later. Op mijn zeventien, achttien jaar. Ik was al in Lyon toen ik voor het eerst een concert rechtstreeks beluisterde. Een grote stad, met een groot orkest met een redelijk hoog niveau.

Hoe hebt u zich een repertoire eigen gemaakt? Door partituren te lezen?

BOULEZ: Ik heb mijn repertoire geleerd zoals het zich aandiende. In Lyon heb ik alles beluisterd wat ik kon. Later, in Parijs, kreeg ik de kans systematisch naar muziek te luisteren. Ik ging zelfs naar repetities. Ik kon al die zaken die me interesseerden, opvolgen. Nadien had ik het geluk dat theaterman Jean-Louis Barrault me engageerde voor toneelmuziek. Daar trad ik in direct contact met de instrumenten en de muzikanten.

We waren ongeveer even oud en werden vrienden. Vervolgens hebben we een groep gevormd die wel niet gespecialiseerd was, maar waarmee we veel hedendaagse muziek speelden. Zo begonnen we in 1953 met de concerten Le domaine musical. Ik heb er altijd op gestaan dat we kwalitatief hoogstaande muziek brachten. We repeteerden zo vaak als nodig om een goed concert te krijgen. Dat was indertijd niet evident, want we hadden helemaal geen ervaring. Die hebben we toen opgedaan. Misschien was dat wel de beste manier. Muziek spelen en componeren gebeurden bijna tegelijkertijd.

Bent u noodgedwongen beginnen dirigeren?

BOULEZ: Ja, Le domaine musical draaide op sponsoring. We deden vier à zes concerten per jaar, kamermuziek en soms ook muziek die moest gedirigeerd worden. De dirigenten van toen, zoals Hermann Scherchen, kostten enorme bedragen. Daarom heb ik het er zelf op gewaagd en ging ik dirigeren. Ik was de goedkoopste, ik kostte zelfs helemaal niets. Het was dus uit noodzaak. Bovendien dacht ik: als mijn generatie iets wil verwezenlijken, dan moet ze het ook zelf voorstellen. Het was een kwestie van verantwoordelijkheid. Niet alleen om concerten te organiseren, maar ook om ze te dirigeren.

Het is toch niet alleen een kwestie van willen, maar ook van talent hebben?

BOULEZ: Ik bleek talent te hebben, zonder dat ik het zelf al te best wist. Door mijn ervaring als dirigent van toneelmuziek bij Barrault was ik al met het dirigeren vertrouwd, zij het op een heel beperkt terrein. De confrontatie met een echt orkest, geen kamerensemble, was echt een moeilijke sprong. Nog moeilijker was het toen ik opera ging dirigeren.

Ik ben een laatbloeier in het vak, had helemaal niet de bedoeling dirigent te worden. Toen de BBC of de New York Philharmonic mij vroeg te dirigeren, moest ik daarover nadenken. Want dat zou veel tijd vergen. Maar tegelijk speelde de overweging: wie zal daar in mijn plaats staan en zal die wel genoeg hedendaagse muziek spelen?

Laat u zich nog verleiden?

BOULEZ: Het vormt een persoonlijk genot om de beste orkesten te mogen leiden in programma’s die ik zelf helemaal kies. Componeren vormt echter nog altijd de kern van mijn bestaan. Als ik niet meer mocht dirigeren, zou ik dat helemaal niet tragisch opvatten. Het zou me wel beperken. Maar zou men me plotseling vertellen: er is geen papier meer, je mag niet meer componeren, dan zou ik echt ongelukkig zijn, erg gefrustreerd. Voor mij is de vondst veel belangrijker dan de reproductie.

Weet u als u begint te componeren wat er gaat gebeuren?

BOULEZ: Je gaat niet blind te werk. Je ideeën dwingen je tot een zeker plan: ik ga in die richting en ik wil daar eindigen. Maar je kunt de weg kwijtraken en via een andere bocht bij een ander idee terechtkomen. Dan moet je dat idee ontwikkelen. Je moet jezelf met het onvoorziene kunnen confronteren. Dat is het interessante aan een compositie: iets verwachten en op verrassingen stoten.

Is dat de reden waarom u uw stukken blijft bijschaven?

BOULEZ: Je hebt werken die af zijn en andere die half af zijn. Al heb je goed nagedacht, al heb je ervaring verworven, op het moment dat de muziek wordt uitgevoerd, dat je ze te horen krijgt, reageer je anders. Zelfs al kan je het goed voorspellen, toch moet je het stuk telkens op bepaalde plaatsen aanpassen.

Ik heb altijd gedacht dat een compositie een afgewerkt stuk was. Dat ze best kan leven zonder zijn componist. Zijn kunstwerken dan niet zelfstandig?

BOULEZ: Mijn compositie Le Marteau sans maître is nu bijna vijftig jaar. Ik bekijk ze van op afstand en dirigeer ze ook zo. Op dezelfde manier kijk ik naar mijn commentaar van vijftig jaar geleden. Aan de oude stukken ben ik gewend. Ze zijn van mij, dat weet ik. Maar ik speel ze alsof ze niet van mij zouden zijn. Daardoor bestaat er een afstand en een zekere vrijheid in de uitvoering van het werk. De nieuwere stukken worden bepaald door de uitvoering zelf. Ik breng er bijvoorbeeld vertragingen of haltes in aan, omdat ik het zo aanvoel wanneer ik het werk uitvoer.

U interpreteert dus uw eigen werk?

BOULEZ: Ja. En ik ben daar gelukkig mee. Je kent natuurlijk de materie, maar wanneer je erover mag beschikken, reageer je erop. Zelfs met andere componisten. Als ik vind dat er een vertraging nodig is, las ik die ook in. Ik ben mijn eigen chef. Je moet je niet onderdanig opstellen tegenover de tekst, maar je moet laten blijken dat je erover nadenkt en dat je beslissingen durft nemen.

Zijn er scharniermomenten geweest in uw leven?

BOULEZ: Dat waren de ogenblikken waarop ik iets ontdekte. Toen ik ongeveer achttien was en de wereld van de hedendaagse muziek ontdekte. Ik was er altijd al door aangetrokken, maar toen kwam ik tot de essentiële waarden ervan, die je je hele leven bijblijven. Nadien leerde ik mezelf kennen. Over bepaalde werken ben je meer tevreden dan over andere, waardoor je horizonten ontdekt die essentieel zijn. Later waren er mijn eerste orkestwerken.

Ook ontmoetingen buiten de muziek hebben me beïnvloed, zoals de schilderijen van Paul Klee. Toen ik in mijn Amerikaanse tijd werken van Jackson Pollock, Willem De Kooning zag, was ik erg onder de indruk. Dat zijn zaken die je enorm verrijken. Dan ontmoet je mensen die andere problemen dan de jouwe hebben opgelost, maar ook jou hebben geholpen.

Stond het IRCAM (Institut de Recherche et Coordination Acoustique/Musique) ook op uw lijst?

BOULEZ: Natuurlijk. Maar dat is een instelling, ze is niet alleen van mij. Instellingen hebben iets goeds in zich: ze kunnen bepaalde zaken versterken. Daar kunnen individuen elkaar leren kennen en leren ontdekken. Een instelling mag echter niet academisch worden: dan wordt ze een blok aan het been, eerder dan een hulp.

Het IRCAM is een onderzoeksinstituut. Iedereen kan er onderzoek verrichten, zonder beperking. De muzikanten kunnen er nadenken terwijl ze in vrede zijn met zichzelf. Het Ensemble Intercontemporain speelt de muziek die daar werd gecomponeerd. Muziek die niet in de leegte wordt gemaakt. Het Ensemble vormt het equivalent van het IRCAM. Zoals de kerk destijds twee armen had: de monniken die nadachten over de doctrine en de seculieren die de doctrine uitvoerden. Ik ben wel geen kerk…

Dat wordt nochtans gezegd…

BOULEZ: … maar de reguliere en de doctrinaire arm zijn beide delen van dezelfde instelling.

Lukas Huybrechts

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content