Terreur en tegenterreur heersten drie jaar lang over Spanje. Een overzicht.

Officieel begon de Spaanse burgeroorlog op 17 juli 1936. Die dag kwamen de in Noord-Afrika gelegerde Spaanse troepen, geleid door generaal Francisco Franco, in opstand tegen de republikeinse regering in Madrid. Koning Alfonso XIII had nooit troonsafstand gedaan, maar de democratische volkswil, na vele jaren van dictatuur, had hem er in 1931 toe gebracht om het land te verlaten. De republiek was echter geen toonbeeld van politieke stabiliteit. Spanje was bovendien nog niet echt een gecentraliseerde staat ; daarvoor verliep de binnenlandse communicatie te traag, terwijl de verschillende landsdelen grotendeels naast elkaar leefden. De politieke turbulenties gaven diverse regio’s, zoals Catalonië of Baskenland, de kans om bestuurlijke autonomie te verwerven.

De democratiserende en laïciserende tendenzen binnen de nieuwe republiek riepen tegenkrachten op van conservatieve zijde (de monarchisten, de fascisten, de grootgrondbezitters, de kerk), die zich steunden op de oude, katholieke, monarchistische en centralistische tradities van het land. De groeiende polarisering liet Spanje uiteen splijten in een ?links? (republikeins) en een ?rechts? (nationalistisch) kamp. De coup van generaal Franco leidde tot de uitbarsting, die Spanje drie jaar lang in een burgeroorlog zou storten, die op 1 april 1939 zou eindigen in de nationalistische overwinning.

BRIGADISTEN.

Het Spaanse conflict nam al vrij vroeg internationale dimensies aan. De nationalisten kregen massaal steun van het nazistische Duitsland, het fascistische Italië, het dictatoriale Portugal en van Vaticaanstad, terwijl de republikeinen konden rekenen op hulp uit de Sovjetunie. De westerse democratieën kozen ervoor, niet zonder dubbelhartigheid, om zich ?neutraal? op te stellen. In de polarisering van de tijd konden ze zich moeilijk aan de kant van de Duitsland en Italië scharen, maar ze waren al evenmin zeer enthousiast over de extreem-linkse experimenten, vooral in Barcelona, in het republikeinse kamp. De republikeinse regering kreeg echter militaire versterking vanwege de Internationale Brigaden, vaak slecht getrainde vrijwilligers uit heel Europa en uit de Verenigde Staten. De overlevende brigadisten werden na hun terugkeer uit Spanje in eigen land vaak gewantrouwd omwille van al dan niet vermeende communistische sympathieën.

De Spaanse burgeroorlog, die een half miljoen doden eiste, kenmerkte zich door terreur en tegenterreur, waarbij sympathisanten van deze of gene zijde louter omwille van van hun sympathieën werden omgebracht. Dat geeft aan hoe intens de politieke, sociale en ideologische spanningen, waaruit de oorlog voortvloeide, wel waren opgelopen. Bij dergelijke moordpartijen vielen naar schatting 100.000 slachtoffers. Na de oorlog vluchtte een half miljoen Spanjaarden het land uit en rekende Franco met de republikeinen af door hen op te sluiten of te laten vermoorden, waarbij nog eens tot 200.000 doden zijn gevallen.

Ruim veertig jaar lang, tot de dood van Franco in 1975, bleef Spanje een dictatuur, die genadeloos optrad tegen zijn ?linkse? en regionalistische tegenstanders. De Koude Oorlog zorgde er echter voor dat het land toch het lidmaatschap van de Verenigde Naties kon verwerven en, in ruil voor het toelaten van Amerikaanse basissen, op hulp uit de Verenigde Staten kon rekenen. Een internationale paria is Franco-Spanje nooit geweest.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content