Koen Meulenaere
Koen Meulenaere Van 1991 tot 2012 de satiricus van Knack

‘Kent u geen boeken waarmee we eens kunnen lachen’, vragen ontmoedigde lezers ons soms. Zeker, die kennen wij. Om te beginnen het volledige oeuvre van Marc Reynebeau, de lolbroek van De Standaard. Wij denken aan Het klauwen van de leeuw, en het recentere dolkomische Een geschiedenis van België.

Daarnaast bevelen wij de oude meester Tom Sharpe aan, en de Finse romancier Arto Paasilinna. Men zou het niet van een Fin verwachten, maar De zelfmoordclub bijvoorbeeld, is een zeer opbeurend boek. Het begint uiteraard op midzomerdag. Wij mogen zeggen dat we het gros van de Finse auteurs hebben gelezen, van Frans-Emil Sillanpää tot Juha Seppälätolïämïnen. Vijfennegentig procent van hun romans begint op midzomerdag. Zelden treft men een Fins verhaal dat zich afspeelt in februari of oktober.

De failliete ondernemer Onni Rellonen is, zoals de meeste Finnen, in een neerslachtige bui, en heeft besloten er een eind aan te maken. Naast speerwerpen en drinken, is zelfmoord plegen de favoriete hobby van de doorsnee-Fin. Onni stapt met zijn pistool naar een verlaten schuur, maar botst daar op kolonel Hermanni Kemppainen, die dezelfde plaats heeft uitgekozen om zich te verhangen.

Beide mannen sluiten vriendschap, en beslissen een club op te richten om zelfmoordenaars te helpen. Niet om hen tot andere inzichten te brengen, maar om de concretisering van hun lovenswaardig plan te vergemakkelijken. De rest moet u zelf maar lezen. De schrijver ziet er een beetje uit als Siegfried Bracke na een beroerte, maar laat u daardoor niet afschrikken.

Naast Reynebeau, Sharpe en Paasilinna, de grote drie van de gulle lach, kunnen wij u nog één humorist aanraden: Hugo Camps. Die inzake somberheid, drankzucht en zelfmoordneigingen als de meest Finse der niet-Finnen mag worden beschouwd. Alleen speerwerpen gaat hem niet zo goed af.

Camps heeft zijn eigen dood al aangekondigd toen hij vier was, zo onthulde hij aan Jan Van Rompaey tijdens een gedenkwaardig televisieprogramma in de verlaten mijn van Zwartberg. Een omgeving die hem zeer inspireerde: ‘Ruïnes! De spiegel van mijn eigen bestaan. Het wrakhout van een zinloos leven.’

Van Rompaey heeft samen met Camps gestudeerd in Leuven, en vertelde daarover: ‘Toen het in de kroeg gezellig begon te worden, stapte Hugo altijd boos op, aan de deur roepend dat hij zich van kant ging maken.’ Van dat voornemen is hij nooit meer afgestapt. In Humo verklaarde hij: ‘Ik ben een groot voorstander van euthanasie. Ik heb tegen mijn geliefde gezegd dat ze de dag dat ik lallend van de trap kom, meteen de spuit moet hanteren.’

Die dag is gekomen, afgaande op wat Hugo allemaal op de voorpagina van De Morgen publiceert. Voor ons ligt een stukje over Guy Verhofstadt, die in Nederland het congres van D66 toesprak. Camps: ‘Holland als warme jas, het moet de premier deugd hebben gedaan. Bestraald als hij is door het kwade oog van de anti-Europese kou, die Vande Lanotte tot zijn meest persoonlijke stigma heeft verheven. Nu ook opgejaagd door het barbecue-populisme van ene Jean-Luc Dehaene. Dat ze in Nederland om hem vechten, is voor Verhofstadt een geschenk uit het Noorden. Jeannine Leduc mag haar rok wel eens omhooghouden.’

Velen zullen zich afvragen wat Hugo precies bedoelt, maar zijn belangstelling voor het onder-rokse hebben wij vroeger al toegelicht. In ‘De toestand is hopeloos’, een radioreeks waarin Camps niet kon ontbreken, heeft hij eens in detail beschreven hoe hij er als kleuter van droomde om zuster Philomena een voor een al haar gewaden af te pellen. Tot ze poedelnaakt voor hem zou staan. Dat dacht Camps als driejarige! Een mens mag er niet bij stilstaan wat hij vandaag denkt, en zeker niet bij het gegeven Jeannine Leduc.

Vorige week lag hij op de sofa bij Frieda Joris van Het Laatste Nieuws. Dat was de extreemste vorm van treurnis voorbij. Moeilijke geboorte, en een jeugd als ‘een zee van wanhoop’. Op school uitgestoten door de andere jongetjes, daarna op internaat en slechts één keer om de tien weken naar huis. Op zijn zeventiende een bordeel binnen gestapt. In Diest! ‘De meisjes zaten daar met veehandelaren’, herinnert Hugo zich. ‘Ze bekeken mij niet eens. Ik ging op een stoeltje zitten, heb eenzaam een cola gedronken, en ben weer weggegaan.’

Van zijn eerste vrouw heeft hij veel gehouden: ‘Ik dacht niet aan haar vanuit een erectieve emotie.’ Maar haar ouders wilden hun dochter met een dokter of een advocaat zien trouwen, en dan is de intrede van Hugo Camps een lelijke tegenvaller. Niet alleen voor hen: ‘Voor mijn ouders was journalistiek een zondige wereld, de decadentie ten top. Vader vond mij een nietsnut, en moeder noemde mij op haar sterfbed een smeerlap die zijn kinderen in de steek had gelaten.’

‘Vijfentwintig jaar geleden had ik een verschrikkelijk passionele liefde voor een getrouwde vrouw’, wordt Hugo droefgeestiger met elk woord dat hij spreekt. ‘Die affaire is heel treurig geëindigd. Ik was zo wanhopig dat ik het vliegtuig naar Tsjecho-Slowakije nam voor de tiende verjaardag van de Praagse lente. Daar werd ik aangehouden, en een paar weken in de gevangenis gegooid.’

Het is moeilijk kiezen, maar het állerergste vinden wij deze passage: ‘Als ik mijn stukjes na publicatie nog eens lees, ben ik diep ongelukkig. Ik denk altijd: verdomme, die zin had ik anders moeten draaien.’

Hugo overdrijft soms.

Koen Meulenaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content