Chris De Stoop
Chris De Stoop Chris De Stoop is redacteur van Knack.

Jeugdcriminaliteit in Brussel: magistraten en welzijnswerkers slaan alarm, maar wetenschappers gieten olie op de golven. Mario: “Ik ben geen rebel. Maar ik zeg wel foert.”

In de wijk van de Zwarte Vijvers, diep in de bas-fond van Molenbeek, pleit zelfs jeugdwerker Fouad Ahidar nu voor meer orde en tucht. Als coördinator van Centrum West is hij de kameraad en toeverlaat van de Marokkaanse ketjes van Brussel geworden. Maar twee maanden geleden liep het mis. Eind september werd een Belgische animator van het centrum het bloed onder de nagels gepest door een jongen van veertien. De animator ging door het lint en gaf de pestkop een rammeling. Daarop hielden dertig solidaire jongens een raid op het jeugdhuis, dat kort en klein geslagen werd. De auto van de animator werd tot schroot herleid. Zegt Fouad Ahidar: “Ik ging door de grond. Toen ik hier al die politie en rijkswacht zag staan, dacht ik: is ons jarenlange werk dan helemaal voor niets geweest?”

Daarna heeft een minderheid van de jongeren zich van het jeugdcentrum afgekeerd, maar de meesten blijven hem steunen. Vroeger was het vrijheid blijheid in Centrum West, maar sinds de incidenten geldt er een strikt huishoudelijk reglement. “Binnen moeten ze de regels volgen, of anders worden ze uitgesloten. Buiten is de straat en kunnen ze het met de politie uitvechten.” De jongeren moeten nu officieel lid worden, en bij de inschrijving moeten hun ouders naar Centrum West meekomen. “Want zij moeten mee de verantwoordelijkheid opnemen. Er is een kloof tussen de ouders van de eerste generatie en de kinderen van de tweede generatie. De vaders begrijpen de wereld van hun zonen niet. Vaak is een oorvijg de enige vorm van communicatie. En vanaf een bepaald punt haken ouders af en trekken ze er hun handen van terug.”

De voorbije jaren is de jeugdcriminaliteit alsmaar erger geworden, meent de 25-jarige Fouad Ahidar. “Vooral in bepaalde gettowijken, zoals in Schaarbeek en Molenbeek. Er is meer geweld thuis, op school en op straat.” Amerikaanse maatregelen, zoals een avondklok of een jeugdgevangenis, kunnen tot op zekere hoogte al de instemming van Fouad wegdragen, “want er moeten dringend weer grenzen getrokken worden”. Om daarbij te helpen, wil hij zelf in de politiek gaan. Hij heeft net een plaats aanvaard op de Brusselse lijst Open Stad (met VLD, VU en ID21). Meer burgerzin en veiligheid, minder jeugdcriminaliteit en werkloosheid – dat moeten enkele kernpunten uit zijn programma worden. “En het is niet omdat het Vlaams Blok dat ook zegt, dat ik mijn kop in het zand ga steken. We moeten de problemen erkennen en er samen aan werken.”

DE JETONNEKESCLUB IN MOL

In een café in dezelfde buurt gaat de zeventienjarige Mario, een Vlaamse Brusselaar, elke week zijn portie Marokkaanse hasj kopen. Hij is geboren en getogen in een arbeiderswijk onder de rook van Vilvoorde, waar hij van jongsaf aan oeverloze ruzies met zijn ouders had. Hij heeft een piepklein kamertje voor zichzelf, dat hij alleen via de slaapkamer van zijn ouders kan bereiken. Als hij op zijn synthesizer speelt, kloppen de buren op de muren. Sinds zijn twaalf jaar rookt hij shit en slikt hij bij gelegenheid zwaarder spul. Hij gaat erg onregelmatig naar de beroepsschool. In het weekend is hij een van de voetbalvandalen van Anderlecht. Kleine criminaliteit, zoals een brommer pikken, op school inbreken, drugsgebruik en baldadig gedrag, brachten hem in aanraking met het gerecht. “Ik rook mijn joint en leef van het moment. Wat er morgen komt, interesseert mij niet. Ik wil mij alleen maar amuseren. Maar het probleem is dat er in de Brusselse gemeenten niets voorzien is voor jongeren zoals ik. Met ons wordt geen rekening gehouden”, zegt Mario.

Hij is een absolute tegenstander van een jeugdgevangenis, vooral na zijn laatste ervaringen met gemeenschapsinstelling De Kempen in Mol. “De opsluiting deed mij meer kwaad dan goed. Ik ben daar juist veel harder uitgekomen.” Toen hij uit een andere, open instelling weggelopen was, werd hij door de rijkswacht hardhandig opgepakt en door de jeugdrechter naar Mol gestuurd. Na drie dagen isoleercel – de normale vorm van onthaal – werd hij opgenomen in een observatie-afdeling van twaalf jongens. “De chef was een drugsdealer uit Genk, die meteen al mijn sigaretten wou afpakken. Om respect af te dwingen, moest ik vechten. Maar door te vechten, kwam ik telkens weer in de isoleercel.” In Mol krijgen de jongeren voortdurend punten op hun prestaties en gedragingen. Met hun puntenkaart kunnen ze bepaalde faciliteiten “kopen” om hun leven te veraangenamen. Ook het zakgeld (280 tot 420 frank per week) hangt daarvan af. Mario wou op zijn kamer muziek beluisteren, “maar dat kostte elke keer 150 punten!”

De beruchte sectie A, de zwaarste afdeling waar vechtersbazen en opgepakte weglopers soms lang geïsoleerd worden, wordt door de jongeren de jetonnekesclub genoemd. Daar worden de punten in de vorm van ronde plastic schijfjes uitgedeeld. Wie ’s morgens vriendelijk “goedemorgen, mijnheer” zegt, krijgt al meteen één jeton. Wie zijn bed opmaakt, de vaat doet, meewerkt in de les, of wat dan ook verricht, krijgt telkens jetons. Er is een gedetailleerde lijst van wat men daarmee kan bekomen, want alles heeft zijn prijs. Het basisontbijt bestaat uit drie boterhammen met confituur en een glas melk. Wie beleg wil of een extra boterham, moet die kopen. Men kan ook een uur televisie kopen, een uur langer slapen op zondag, een stripalbum lezen (50 jetons) of een Vlaams Filmpje (5 jetons). Ook te koop: een gesprek. En nog: bezoek van de familie. Een stuk chocolade kost maar 5 jetons, maar bezoek 225 jetons. Het systeem is op de principes van de token-economy gebaseerd.

Erg kinderachtig, vond Mario dat gedoe met punten. Na drie weken kon hij Mol ontvluchten en met de trein naar huis sporen. Daar werd hij dezelfde nacht door de politie van zijn bed gelicht en naar Mol teruggevoerd, waar hij vijf dagen isoleercel kreeg. Hij hing zich met zijn riem aan een verwarmingsbuis op, maar werd nog bijtijds door een bewaker gered. Daarna kerfde hij met scherven door zijn polsaders en werd hij naar het ziekenhuis gebracht. Omdat hij het absoluut niet langer kon uithouden in Mol, liet de jeugdrechter hem uiteindelijk naar huis gaan, zij het onder toezicht. Van die toezichters heeft hij nu weer een negatief rapport gekregen: hij blijft altijd tot een stuk in de nacht weg, doet duistere dingen in de Molenbeekse cafés, spijbelt voortdurend… De jeugdrechter, die zich binnenkort opnieuw over zijn lot moet uitspreken, heeft al laten verstaan dat hij weer een plaats in Mol gereserveerd heeft. “In de hel van sectie A”, vreest Mario.

Grappig vond hij dat de jeugdrechtbank het over zijn rebels gedrag had. “Ik ben helemaal geen rebel. Maar ik zeg wel foert. Het kan mij gewoon allemaal niet schelen. Ik ben er niet mee bezig of ik later een gezin zal hebben of welk beroep ik zal doen. Ik ben tevreden als ik met vrienden op café zit en mijn joint kan roken. In Mol waren alle soorten drugs te koop. Cocaïne aan 1500 frank per gram, hasj aan 500 frank per gram… In Mol heb ik ook geleerd waar ik in Antwerpen harddrugs of gestolen gsm’s kan krijgen, om zelf een handeltje te beginnen. Met gsm’s kan ik 60.000 frank per dag verdienen! Ik wil in elk geval veel geld hebben. Zal ik een zware crimineel worden? Ik denk het niet, ik ben te zacht, ik heb nog te veel medelijden. Ik heb vrienden die grote diefstallen hebben begaan, drugstransacties, verkrachtingen… Feit is dat ik geen discipline heb. Ik kan gewoon niet luisteren. Niet naar mijn ouders, niet naar de school, en niet naar de opvoeders in Mol.”

JONGENS MET EEN VERLEDEN

De dood van een jonge man uit Heverlee, vader van twee kinderen, heeft vorige week van jeugdcriminaliteit een brandend vraagstuk gemaakt. De man werd in Schaarbeek met stenen en ijzeren staven bekogeld door een groepje jongeren. Het was geen echte bende, maar enkelen waren al wel gekend door de politie. De jongen die het laatste, dodelijke projectiel slingerde, was amper dertien jaar. Hij werd door de jeugdmagistraat, samen met drie andere jongens, in een gesloten instelling in Kasteelbrakel geplaatst. Dat centrum is net heropend nadat het een maand geleden door opstandige jongeren in brand gestoken was. De jeugdinstellingen, die in België vierhonderd plaatsen hebben, kampen al lang met overbezetting en ondertewerkstelling. Ook Mol zit voortdurend vol en heeft dit jaar al ruim honderd jongeren moeten weigeren. De volgende weken worden er daarom zelfs (opnieuw) syndicale acties verwacht.

“We hebben al jaren geleden alarm geslagen”, zegt de Brusselse jeugdmagistraat Nadia De Vroede, “maar toen was er maar weinig aandacht voor het onderwerp, zowel van de pers als van de politici.” De voorbije weken had zij in Brussel ook af te rekenen met tuchtproblemen in meerdere scholen, onder meer van een leerling die een schroevendraaier naar het hoofd van een lerares mikte. De tien magistraten van het jeugdparket handelen veertigduizend zaken per jaar af en verdrinken in het werk. Op de bureaus stapelen de dossiers zich torenhoog op. “We hebben te weinig magistraten en te weinig administratief personeel. Het aantal zaken is de voorbije jaren voortdurend gestegen, zij het niet spectaculair. Maar de zaken zijn ook zwaarder geworden: er is meer geweld mee gemoeid. Bovendien is de leeftijd jonger geworden. De grootste categorie blijft tussen veertien en zestien jaar, maar er zijn meer en meer daders van twaalf en dertien. Welnu, als je gemiddeld maar een kwartiertje hebt om met die jongeren te praten, kan je geen vat op hen krijgen.”

Sinds de wet op de jeugdbescherming van 1965 kunnen er aan criminele jongeren geen straffen, maar alleen beschermende maatregelen opgelegd worden. De zwaarste maatregel is plaatsing in een jeugdinstelling (of bij gebrek aan opvangplaatsen maximaal twee weken in een gevangenis). Het ministerie van Justitie onderzoekt nu of er van het beschermingsmodel niet beter op een sanctiemodel overgestapt kan worden, waarbij de strafrechtelijke aansprakelijkheid vanaf twaalf jaar kan worden ingevoerd. In 1997 werden in Brussel ongeveer 18.000 processen-verbaal tegen minderjarigen opgesteld, 10.500 in Antwerpen en 6800 in Gent. In kleinere steden en gemeenten is het probleem marginaal. Vorig jaar waren er zestien minderjarigen bij moord of doodslag betrokken, waarvan zes veertien- of vijftienjarigen. Tussen 1988 en 1993 waren er volgens een Leuvense studie slechts zes tot zeven dodingen door jongeren, van wie twee op drie Belgen waren.

Nadia De Vroede: “In Brussel zijn de dossiers ook extra ingewikkeld omdat een groot deel van de jeugddelinquenten van buitenlandse oorsprong is. Het zijn jongeren die tussen twee culturen zitten, een groot identiteitsprobleem kennen, en zich dan op een andere manier willen laten gelden. Er is een totaal gebrek aan een referentiekader. Veel ouders kunnen dat niet meer bieden, ze klagen dat ze hun kinderen gewoon niet meer kunnen volgen. Wij proberen die ouders zoveel mogelijk te convoceren en hun medewerking te verkrijgen. Maar meestal zitten ze zelf met zware financiële problemen, slechte behuizing, werkloosheid. En ouders die materieel niet veel te bieden hebben, worden soms ongelooflijk hard en brutaal behandeld door hun kinderen. Die krijgen geen respect meer. Ik denk niet dat het iets helpt om die ouders voor hun kinderen te straffen, zoals sommigen nu voorstellen. We moeten hen op positieve wijze motiveren.”

De jonge criminelen zijn jongens met een verleden, maar zonder veel toekomst. Wat moet er met de dertienjarige dader uit Schaarbeek gebeuren? Nadia De Vroede: “Wij hebben hem in een instelling geplaatst, niet alleen om de maatschappij te beschermen, maar ook om hemzelf tegen zijn omgeving te beschermen. Maar plaatsing is geen doel op zich: je moet dan ook met hem aan het werk gaan. Maximaal kan dat regime tot zijn twintigste verlengd worden. Niet de daden zijn voor ons bepalend, wel de daders. Ons jeugdrecht gaat er immers van uit dat jongeren zelf niet verantwoordelijk zijn voor eventuele misdrijven. Misschien moeten we de daders nu toch meer gaan responsabiliseren. Maar ook als we naar een sanctierecht overgaan, moet dat altijd in een pedagogisch kader gebeuren. Sluit ze op en gooi de sleutel weg, zouden sommigen wel willen, maar niemand wordt beter van een opsluiting. Integendeel, de gevangenis schept juist een voedingsbodem voor meer criminaliteit.”

DETENTIEHUIS VOOR JONGEREN

De discussie over een jeugdgevangenis werd een half jaar geleden aangezwengeld naar aanleiding van een studie van de Leuvense universiteit onder leiding van professor Lode Walgrave. In die studie werd voor een maximaal herstelrecht gepleit (de jongere moet werken om de schade van zijn misdrijf te herstellen) en alleen voor extreem zware gevallen zou een detentiehuis voorzien kunnen worden. Professor Walgrave was erg ongelukkig dat de media besloten dat hij voorstander van een jeugdgevangenis was. “Ik ben daar absoluut tegen. Het heeft geen enkel gunstig effect op de delinquent. Vrijheidsberoving mag maar het laatste middel zijn voor een kleine kern van moeilijke jongeren, en dan nog alleen om pedagogisch met hen te werken. Kijk naar Amerika, waar men in de jaren tachtig koos voor een meer repressieve aanpak van jongeren én tegelijk voor het afbreken van sociale voorzieningen. Het resultaat was een explosie van de jeugdcriminalteit.”

In België is volgens de wetenschappers geen sprake van een stijgende curve: de jeugdige delinquentie (ook op school) blijft rond hetzelfde niveau schommelen. Waarom spreken zoveel jeugdwerkers, leraars, politiemensen en magistraten dan wél van een forse toename? Professor Walgrave: “Zij zijn er al te zeer in ondergedompeld om het probleem nog vanop afstand te kunnen bekijken, denk ik. Maar dat verschil tussen waarneming en statistiek doet onszelf soms ook twijfelen. Worden er misschien minder klachten ingediend omdat de mensen aan meer wangedrag gewoon zijn geraakt? Of worden de klachten door de politie gefilterd? Maar het probleem is van alle tijden. Ik heb een studie gelezen over de criminaliteit van jongeren tijdens arenagevechten in de Romeinse tijd. Dat was volledig te vergelijken met de problemen van vandaag. Uit Europese onderzoeken blijkt dat 70 à 90 procent van alle adolescenten minstens één delict per jaar begaan. Blijkbaar hoort dat bij het opgroeien. Alleen springen sommige groepen eruit omdat ze meer kwetsbaar zijn.”

Volgens professor Walgrave wordt alles bepaald door de economische en sociale context. “En die context lijkt nu inderdaad bevorderlijk voor jeugdcriminaliteit: gebroken gezinnen, werkloosheid, verstedelijking, immigratie. In de verwaarloosde buurten van Brussel en Antwerpen, waar al die problemen samenkomen, tikt de tijdbom natuurlijk het hardst. Op lokaal vlak hebben de bestuurders vaak niet de politieke wil om er iets aan te doen, zeker in sommige Brusselse gemeenten. De federale overheid heeft wél miljarden vrijgemaakt voor preventie- en veiligheidscontracten. Maar dat geld werd politiek verdeeld, al te zeer versnipperd, en voor een deel verspild. Het resultaat is zeer onbevredigend. Maar wat de overheid ook probeert, ze kan alleen nog maar puin ruimen. Elk land moet nu immers meegaan in dat wilde kapitalisme dat voor steeds meer verliezers en uitgeslotenen zorgt. En dààr ligt de echte oorzaak”.

HET ZINLOZE GEWELD

In Centrum West in Molenbeek geldt na de heibel van twee maanden geleden een soort zero-tolerantie: geen enkel incident wordt nog door de vingers gezien. Coördinator Fouad Ahidar gelooft niet dat het criminele gedrag een sociaal-economisch probleem is: “Bij die kinderen speelt dat nog geen rol. Het is vooral een kwestie van autoriteit. Er moet weer meer autoriteit komen thuis, op school, en zelfs bij justitie. Ik zag hier een jongen die een diefstal gepleegd had, en daarvoor een alternatieve sanctie van enkele uren gemeenschapsdienst had gekregen. Die was zeker niet onder de indruk. Die làchte daarmee. Men moet weer echte straffen durven geven. De enige autoriteit nu is die van de straat. Zeker in groep voelen ze zich sterk. Ze staan met tien jongens op een straathoek, dragen ongeveer dezelfde kleren, jutten elkaar op tegen de racistische Belgen. Die wrok speelt mee in het zinloze geweld van vandaag.”

Volgens de populaire jeugdwerker is het maar een kleine minderheid die zich aan crimineel gedrag bezondigt. “Maar ik ben niet bang om te zeggen dat het probleem erger is onder Marokkaanse jongeren. Bij Turken is er nog meer sociale controle en een hechtere familieband. Het is al zo erg geworden dat sommige Turken hun kinderen niet meer naar bepaalde concentratiescholen willen sturen omdat daar te veel Marokkanen zitten. De Marokkaanse jeugd worstelt zich meer los van de familie en de cultuur. En binnen de eigen gemeenschap is er nog te veel een laisser-aller. Men ziet misdrijven onder z’n ogen gebeuren, maar zal dat nooit aan de politie melden. Integendeel, als iemand van Marokkaanse afkomst zelf agent wordt, wordt die nog als een verrader bekeken. Maar als we de zaken nu goed aanpakken, ben ik zeker dat de derde generatie migranten geen problemen meer zal stellen.”

Chris De Stoop

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content