Hubert van Humbeeck

Regeren is vooruitzien. Op 20 januari, lang voor het eerste schot viel, hield het Pentagon de dienst boven de doopvont, die voor de heropbouw van Irak moet zorgen. Aan het hoofd een oude bekende van het huis: ex-generaal Jay Garner.

Als de wapens in Irak echt zwijgen, treedt het Office of Reconstruction and Humanitarian Assistance (ORHA) in actie. Gasmaskers binnen handbereik, wachten generaal buiten dienst Jay Garner en zijn medewerkers in een villa in Koeweit City al wekenlang om de grens over te steken. Hun opdracht is omvangrijk. Eerst moeten ze de bevolking van Irak humanitaire hulp verstrekken. Daarna moeten ze het land weer een structuur geven. Administratie, rechtspraak, openbare dienstverlening, alles moet weer worden opgebouwd en georganiseerd. Jay Garner moet van Irak zo snel mogelijk een democratie in de dop maken. Er zijn mensen die eraan twijfelen of hij wel over genoeg geloofwaardigheid beschikt om die klus tot een goed einde te brengen.

Jay Garner (64) is geen militair, hij is een burger. Maar dat is hij nog niet zo lang en ook niet bijzonder fanatiek, want hij verdient sinds enkele jaren een goed belegde boterham in de militaire industrie. Hij was een driesterrengeneraal, toen hij in 1997 met pensioen ging om zijn kennis, ervaring en relatienetwerk in de privésector te gelde te maken. Volgens het veertiendaagse economische tijdschrift Fortune werd hij daar vlug ‘de belangrijkste zakenman waar u nog nooit van hebt gehoord’. Garner stapte in SY Technology, een bedrijf dat elektronische apparatuur ontwerpt voor vliegtuigen en raketsystemen. Sinds het door L-3 Communications werd overgenomen, heet het SY Coleman, maar Garner staat nog altijd aan het hoofd van de afdeling die zijn vroegere bedrijf omvat. Hoewel: hij heeft nu even vrij genomen om zijn oude gabber, minister van Defensie Donald Rumsfeld, een dienst te bewijzen.

SY Coleman heeft kantoren in Arlington, in de schaduw van het Pentagon – het Amerikaanse ministerie van Defensie. Bedrijven uit het militair-industriële complex leven ook in Amerika vanzelfsprekend van bestellingen die door de overheid worden geplaatst. Het bedrijf van Jay Garner rustte in het verleden de Patriot-raket uit. De uitbouw van het nieuwe Arrow-raketsysteem zou voor 80 procent door de regering zijn gefinancierd. L-3 Communications verwacht dit jaar een omzetstijging van 20 procent. Boze tongen houden vol dat de regering bij het verlenen van bepaalde opdrachten aan SY Coleman niet altijd de regels van de goede concurrentie heeft gevolgd – maar die verhalen worden iedere keer ten stelligste ontkend.

AS VAN HET KWAAD

Aan de uitstekende relatie tussen Garner en minister Rumsfeld zal het zeker niet hebben gelegen. Volgens een verslaggever van de krant Orlando Sentinel was de generaal buiten dienst net de aanlegsteiger van zijn boot aan het opknappen, toen Rumsfeld in januari belde met de vraag of hij zin had in het karwei in Irak. Garner kocht niet zolang geleden een villa aan een meer in het stadje Windermere in Florida – in de buurt van Disneyworld. Had hij zin? Natuurlijk had hij zin. Hij had in Irak trouwens nog een rekening openstaan.

Het probleem was het moment. Het Pentagon was namelijk al volop met de oprichting van het ORHA bezig, op een ogenblik dat de diplomatie in het kader van de Verenigde Naties nog probeerde om een oorlog met Irak via een tweede resolutie in de Veiligheidsraad te vermijden. Rumsfeld handelde in deze kwestie alleen. Zonder de bondgenoten, of zelfs maar het State Department en buitenlandminister Colin Powell te kennen. De minister van Defensie en de conservatieve club rond vice-president Dick Cheney waren niet van plan om zich de oorlog met Irak door de neus te laten boren.

Toen de Verenigde Staten in de jaren ’40 van de vorige eeuw, na de aanval op Pearl Harbor, tegen Japan optrokken, lieten ze sociologen een studie maken over dat volk, dat ze eigenlijk niet kenden. Het resultaat bleek achteraf bijzonder nuttig. Ze leerden, bijvoorbeeld, dat de keizerlijke instelling hen na de oorlog van dienst kon zijn – als ze die maar met het nodige respect behandelden. De keizer ís namelijk Japan. Met Jay Garner haalde het Pentagon iemand met Irak-ervaring in huis.

Generaal Garner beleefde het hoogtepunt van zijn carrière toen hij na de eerste Golfoorlog in 1991 gevraagd werd om operatie Provide Comfort te leiden. Provide Comfort werd onder de vlag van de Verenigde Naties opgezet om de Koerdische bevolking te helpen en te beschermen, die door de troepen van Saddam Hoessein op de vlucht was gejaagd. Garner bleef drie maanden in het noorden van Irak en maakte indruk op de vluchtelingen. De tekeningen van Koerdische kinderen, die hij bij zijn afscheid cadeau kreeg, hebben netjes ingekaderd nog altijd een ereplaats aan de muur in zijn kantoor. Zoals het een bevelhebber past, stak Garner bij het einde van de operatie ook als laatste de grens met Turkije over. ‘Wees gerust,’ zei hij tegen de Koerden, ‘we blijven op één telefoontje afstand.’

Provide Comfort werd een succes genoemd. De operatie leverde Jay Garner promotie op, en een stek in de generale staf. Misschien net zo belangrijk voor hem was dat hij tijdens de oorlog, die aan Provide Comfort voorafging, goede maatjes werd met de toenmalige minister van Defensie Dick Cheney, de huidige vice-president. Garner was belast met het ontplooien van Patriot-raketten in Israël en Saudi-Arabië. Die moesten de twee landen beschermen tegen de gevreesde Iraakse Scud-raketten. Het systeem werkte, zoals bekend, niet perfect: de Patriots richtten in Israël meer schade aan dan de Scuds die ze moesten stoppen.

Die ervaring schaadde in ieder geval zijn reputatie niet van specialist in luchtafweer en raketsystemen. Want hij kreeg in de jaren ’90 de leiding van het Army Space and Strategic Program. Een onderdeel van het fameuze Star-Warsprogramma, dat nog door Ronald Reagan was opgestart. Een fervent advocaat van dat programma was Donald Rumsfeld. Garner en Rumsfeld deelden ook hun angst voor landen die over de kennis beschikten om ballistische raketten te ontwikkelen, zoals Irak, Iran en Noord-Korea. De ‘as van het kwaad’ kreeg zo al in het midden van de jaren ’90 vorm. Het situeert Jay Garner ook helemaal in het kamp van de zogenaamde neoconservatieven, die tegenwoordig in het Witte Huis zoveel gewicht in de schaal leggen.

NIET BOVEN DE PARTIJEN

Toen bekend werd dat hij de wederopbouw van Irak zou leiden, zetten anti-oorlogsmilitanten in Californië meteen een website op om tegen zijn aanstelling te protesteren: stopjaygarner.com. Ze vinden het absoluut niet kunnen dat een zo duidelijke vertegenwoordiger van het militair-industriële complex met die delicate taak werd belast. Het is een kwestie van ethiek. Garner werd beter van de oorlog, waarvan hij het puin nu moet ruimen, zeggen ze. Want raketten die op Irak werden afgeschoten, zijn uitgerust met apparatuur die door SY Coleman is ontwikkeld.

Er is overigens een tweede reden waarom Garner, volgens sommigen, niet meteen geschikt lijkt om voor korte of langere tijd gestalte te geven aan de Iraakse regering. In het jaar 2000 nam hij deel aan een snoepreisje naar Israël, dat door het Joodse Instituut voor Nationale Veiligheidszaken (JINSA) werd georganiseerd. JINSA is een lobbygroep die in Washington vooral in kringen rond Buitenlandse Zaken en Defensie actief is. Twee jaar later ondertekende Garner, samen met andere voormalige hoge Amerikaanse officieren, een petitie van dezelfde organisatie waarin de Palestijnse intifada in strenge termen werd veroordeeld. Die handtekening ligt nu moeilijk: ze wekt de indruk dat Garner in het moeilijke evenwicht in het Midden-Oosten niet boven de partijen staat.

Veel hebben Jay Garner en zijn mannen nog niet kunnen uitrichten. Verder dan een uitstapje naar de kleine havenstad Umm Qasr kwamen ze de eerste weken niet. Te gevaarlijk. Ze stonden ondertussen wel op een andere manier voortdurend in de belangstelling. Ze vormen het voorwerp van een nieuwe, hoogoplopende ruzie tussen het ministerie van Defensie en dat van Buitenlandse Zaken. Terwijl daarnaast, bijvoorbeeld, ook de Verenigde Naties bij de wederopbouw het voortouw willen nemen. Rumsfeld wil het ORHA volstoppen met ex-militairen. Powell ziet er liever diplomaten functioneren. De VN mogen van de Amerikanen voorlopig alleen de rekening betalen.

Hulporganisaties volgen de situatie argwanend. Ze hebben weinig vertrouwen in de militaire aanpak van een man zoals Jay Garner. Verzwakt door de lange jaren van boycot leefde 60 procent van de Iraakse bevolking vóór de oorlog al van voedselhulp. Nation building, het verstrekken van hulp en het opbouwen van staatsinstellingen, is niet waarvoor de VS het best bekend staan. Ze hebben voor zo’n omzichtig werk doorgaans niet genoeg geduld. De kans blijft reëel dat een zo complex land als Irak door de Amerikaanse manier van doen van de regen in de drop belandt.

Hubert van Humbeeck

Jay Garner werd beter van de oorlog, waarvan hij nu het puin moet ruimen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content