Bloedwraak in Albanië

LEONARD QUKAJ, 14 JAAR 'Misschien zou moeder een beetje opgelucht zijn als ik vermoord zou worden. Dan is er tenminste hoop op vrede.' © FOTO'S MARIA FECK/DER SPIEGEL

Leonard is 14 jaar oud, hij wil graag voetballer worden en naar feestjes gaan. Maar omdat er in zijn land bloedwraak bestaat, moet hij zich al jarenlang verstoppen, anders wordt hij vermoord. Welkom in Albanië.

‘S Nachts, wanneer een stijve wind de wolken over de bergen jaagt en door het raam de geur van gemaaid gras naar binnen waait, slaapt Leonard niet zo rustig. De vermolmde huisdeur klappert dan, de scharnieren van de poort piepen, en mocht de moordenaar dan komen, denkt de jongen, dan zouden zijn stappen en het klikken van het pistool met geluidsdemper niet te horen zijn tussen alle andere geluiden.

De kleine broer in de kamer naast de zijne zou rustig kunnen voortslapen, zijn moeder zou niet wakker worden. En hij, Leonard Qukaj, 14 jaar, een schuchtere jongen met een zacht karakter en helblauwe ogen, een tekentalent en een fan van Bayern München, zou het amper merken wanneer de kogel zijn hoofd zou doorboren. ‘Mijn leven zou gewoon voorbij zijn’, zegt hij.

Natuurlijk, zegt hij, zou het de volgende morgen niet fraai zijn, wanneer zijn moeder hem dood zou vinden in de keuken, waar zijn bed vlak naast de kachel staat. Maar misschien zou ze ook een beetje opgelucht zijn, omdat er met zijn dood nieuwe hoop op vrede zou zijn. Omdat hij de wrekers hun eer zou teruggeven. Omdat zijn dood verzoening mogelijk maakt en het einde kan betekenen van de bloedvete waarin zijn familie door een idiote ruzie al jaren verstrikt zit.

In de vier jaar dat hij zich uit schrik voor de wrekers in zijn huis verstopt, heeft Leonard al vaak aan dat moment gedacht. Zijn rug is krom geworden van het zitten. Overdag, wanneer er niets te doen is, kijkt hij naar Italiaanse series op de televisie, of nog liever naar voetbal. Vaak ligt hij gewoon op de bank naar het plafond te staren. Soms zit zijn moeder Gjelina naast hem, zijn tienjarige broer Florijan of zijn kat met de naam die een beetje op de zijne lijkt, Quoki.

De familie woont in een witgepleisterd huis in Shkoder, een stad met 96.000 inwoners in het noordwesten, niet ver van de Alpen. Voor het huis rijden paardenkarren over de grindweg, op het trottoir liggen tomaten te koop, en in de parken spelen mannen domino. Er is een universiteit in Shkoder, er zijn restaurants en bars en vrouwen die op hoge hakken over de kasseien pikkelen. Shkoder kent ook armoede en een hoge werkloosheid. In de buitenwijken ruikt het naar afval en natte velden. De stad is zo verscheurd als Albanië zelf. Aan de ene kant is het een land in verwachting: sinds eind juni is het officieel kandidaat-lidstaat van de Europese Unie. En anderzijds is het een land waar corruptie, mensenhandel en georganiseerde misdaad nog altijd welig tieren. En waar bloedwraak heerst, anders zou Leonard niet voor zijn leven hoeven te vrezen.

‘Op bloed nemen volgt bloed geven’, zo luidt het voorschrift van de kanun, het gewoonterecht van de Albanezen dat uit de vijftiende eeuw stamt. Het impliceert een parallelle rechtspraak, die om eer, schuld en boete draait, en onverminderd van kracht is, vooral in de bergen en ook hier in Shkoder. Het bedreigt hele families, vaak ook kinderen en jongeren. Niet zelden begint alles met een onschuldige ruzie.

Gevangen in de woonkamer

Leonard, de zoon van de Qukajs, wil het verhaal doen van de ruzie die zijn leven onmogelijk maakt. Hij zit op de versleten sofa in de woonkamer onder een beeld van de heilige Maria. Hij zet koffie op een gaskomfoor. Zijn gezicht is bleek, er staat trots in zijn ogen te lezen, die verdwijnt wanneer hij lacht. Hij is blij met bezoek. Eindelijk wat afwisseling in zijn leven, dat zich afspeelt in een huis met drie kamers, zonder stromend water.

Het verhaal van Leonard begint vier jaar geleden, hoog in de bergen waar de Qukajs vroeger woonden. Er ontstond ruzie over een watermolen. Het ging over de vraag of de familie van Leonard gratis het water mocht gebruiken dat in een beek over het terrein van de buren liep, de Prrojs. De Prrojs wilden daarvoor een vergoeding aanrekenen, en de Qukajs voelden zich zwaar in hun eer gekrenkt. Daarom schoot de oom van Leonard een man uit de familie van de buren dood. Twee jaar later namen de Prrojs wraak en doodden twee Qukajs. Daarop brachten de clans om beurten iemand van de tegenpartij om het leven. Ook Marija, de nicht van Leonard, werd twee jaar geleden doodgeschoten.

Om over haar te vertellen installeert Leonard zich met een kop koffie op een trapje naar de tuin, die omringd is door een hoge muur. Het verhaal van Marija is een deel van het zijne. Hij weet dat vrouwen in de kanun als ‘pijpen’ worden omschreven waaruit de nakomelingen kruipen. Dat hun leven als waardeloos wordt beschouwd. Dat ze daarom niet in aanmerking komen als slachtoffers van bloedwraak. Maar Marija, die 17 was, stond die dag in wijde broek en hemd de grond op het veld van haar grootvader te harken. Ze zag eruit als een jongen. En daarom moest ze sterven, net als haar grootvader.

Haar dood haalde de kranten, ze toonde de volslagen zinloosheid aan van de bloedwraak, van de achterlijkheid van het land. Marija werd een icoon. In de hoofdstad Tirana kwam het tot protestmarsen, maar Leonard ging er niet naartoe. ‘Want eigenlijk’, zegt hij, ‘was haar dood een misverstand.’ Het schot was niet voor haar maar voor hem bedoeld. ‘Nu wil ook Marija’s vader mij dood.’ Die had tegen hem gezegd: ‘We krijgen je wel.’

Sindsdien verbergt Leonard zich niet alleen voor de Prrojs, maar ook voor zijn eigen verwanten. ‘Mijn ouders laten me niet buiten’, zegt hij zacht. De laatste jaren is hij maar zelden naar school geweest, ‘alleen wanneer ik zo agressief werd dat mijn moeder het niet meer uithield’. Hij zou de zaak van Marija weer kunnen goedmaken, maar dan zou hij zelf moeten doden, ‘iemand van de Prrojs’. Of de Prrojs zouden een verzoening moeten willen. ‘Dat is alle twee uitgesloten’, fluistert hij.

Toen de laatste schoten vielen, was Leonard net in de tuin. Zijn moeder riep hem en zei dat zijn oom geprobeerd had om wraak te nemen voor Marija. Uit de verte had hij met een kalasjnikov dertig kogels afgevuurd op het familieopperhoofd van de Prrojs. De man werd getroffen, maar bracht het er levend af. ‘Oom heeft zijn plicht gedaan’, zei de moeder.

Het bericht verraste Leonard niet. Hij groeide op in de wetenschap dat hij behoort tot een van de 300 Albanese families die in bloedvetes verwikkeld zijn. Sinds het einde van het communisme kwamen op die manier 10.000 mensen om het leven, schat het Comité voor Nationale Verzoening. Tijdens een staatscrisis in 1997 plunderden veel Albanezen de legerdepots. Slechts een fractie van de wapens werd nadien geconfisqueerd. Maar de staat minimaliseert het probleem al jaren. De gevallen van bloedwraak zijn drastisch verminderd, zegt de politiechef van Shkoder. Sinds 1991 zouden er maar 208 moorden in de regio zijn geweest. In plaats daarvan zouden dit jaar al 1000 Albanezen asiel in het buitenland hebben gezocht en daarbij hebben aangegeven dat ze door een vete werden bedreigd. Ze misbruikten de traditie om een beter leven te zoeken in Europa, zegt de politiechef. De regering heeft alvast de straffen verscherpt. Tot voor kort konden daders tot 25 jaar cel krijgen, nu is dat 40 jaar.

Leonard, zijn neven en weldra ook zijn broer, zijn door de traditie opgejaagd wild geworden. Ze verstoppen zich thuis, net als 1500 andere jongeren in het land, schatten enkele ngo’s. Of ze veranderen, wanneer ze volwassen zijn, van prooi in jagers en wreken hun familie met een moord. Op het moment dat hij het bericht van de door zijn oom afgevuurde schoten kreeg, voelde hij niets, zegt Leonard. ‘Ik ben naar binnen gegaan’, zegt hij. Hoewel het perceel van de Qukajs beschermd is tegen indringers, leek het hem in de tuin plots te gevaarlijk. Hij was op de bank gaan zitten, zijn armen om zijn opgetrokken benen geslagen, en had gewacht, zonder te weten waarop.

Pas ’s avonds, toen vader niet naar huis kwam en liet weten dat hij een paar maanden bij vrienden zou onderduiken, toen moeder huilde en kleine broer zijn speelgoedauto’s over de vloer schoof en niet meer wilde spreken, werd Leonard echt bang. En dan kwaad. Toen hij ’s nachts in bed lag, drukte hij zijn knokkels tegen de muur tot ze wit werden.

Veel raki drinken

Kort na de eerste moord, vier jaar geleden, vertrok Leonards familie van het dorp in de bergen naar de stad. Het leven leek hen er veiliger. De vader zocht ondanks het gevaar werk in de bouw. De kinderen gingen naar school. Ze bouwden een huis, met een hoge muur errond. Achter de muur hangt de was te flapperen aan de draad, groeien uien en kroppen sla in geharkte bedden. Als je van bovenaf zou kijken, zou je de geometrie van een geordend leven zien. Maar toen trokken ook de Prrojs naar de stad, en sindsdien leven de Qukajs in angst.

De kanun, die de families uit de bergen meebrachten, ontstond in een tijd waarin er in Albanië wetten noch rechters waren. Hij regelt in 1263 paragrafen ook goede dingen, gastvrijheid bijvoorbeeld, of dat men zijn erewoord moet houden. Maar hij heeft ook een ouderwetse opvatting van eer, waarbij een moord slechts door moord kan worden uitgeboet. ‘Daar kan ik niets mee aanvangen’, zegt Leonard.

Intussen is het middag geworden, zijn broer Florijan komt naar huis. Naar school gaan is nog geen probleem, want hij is pas tien jaar oud. ‘Twee jaar nog’, zegt zijn moeder. ‘Wanneer hij een man wordt, zal ook hij zich moeten verstoppen. Zo zal het gaan, we kunnen er niets aan veranderen.’ Vrouwen en kinderen zijn eigenlijk vrijgesteld van de kringloop van de familiewraak. Maar aangezien niemand zich nog aan de regels houdt, kan de bloedwraak ook jongens treffen die nog mannen moeten worden.

Leonard rent naar een andere kamer, knalt met de deuren. Hij wil ook Florijans verhalen over zijn klasmaatjes en de meisjes niet horen. Zijn vrienden bezoeken hem al lang niet meer, velen weten niet eens waarom hij thuis moet blijven. Hij wil zich sowieso niet vertonen, zo zwak en bleek is hij. En hoewel hij dit jaar 15 wordt, heeft hij nog nooit een meisje gekust.

‘Een normaal leven’, zegt hij wanneer je hem vraagt wat hij echt wil. Maar om de vete te beëindigen moet de familie van de dader duizenden euro’s betalen aan die van het slachtoffer. En dat geld hebben de Qukajs niet. In Shkoder proberen verscheidene organisaties de vijandige families te verzoenen: Justitia et Pax, bijvoorbeeld, dat een fotoproject met ingesloten jongeren gemaakt heeft. Twee nonnen uit Zwitserland ook, die elke dinsdag een bloedwraakkring organiseren en de jongeren twee uur uit hun huizen halen. En dan is er nog Nikoll Shullani van het Nationale Verzoeningscomité, een hartelijke man met verzoeningscertificaten onder de arm.

Shullani kent veel verhalen die om schuld en boete draaien, om verkeerd begrepen eer, maar ook om de hoop op Europa en de wens van de jonge Albanezen om te ontkomen aan de traditie. Hij kent ook de verhalen van de families Qukaj en Prroj, en hij stuit bij beide op dezelfde hulpeloosheid, dezelfde woede. ‘Je moet veel raki drinken bij dit werk.’

De jagers op Leonard willen in de week na de moordpoging niemand ontvangen. Shullani is al drie keer vruchteloos naar hun huis gegaan. Nu klopt hij nog één keer aan. De Prrojs zitten in de woonkamer. Ook enkele buren hebben zich rond de tafel geschaard. Op een computer heeft de 28-jarige zoon een kaart geopend bij Google Maps, die de brug in de bergen toont vanwaar er op zijn vader geschoten werd. Nik Prroj haalt zijn doorzeefde wollen jas uit de hal, zijn vrouw brengt zelfgemaakte raki en sigaretten. Ze praten, met onverholen tegenzin. Ze willen geen vragen over bloedwraak of over Marija. Alsnog heeft niemand deze moord bekend.

Wat is er vorige week gebeurd? ‘Twee mannen wachtten me op in de bergen. Ze wilden me een kogel door de kop jagen’, zegt Nik Prroj. ‘Maar ze waren te ver weg of te dom.’

Hoeveel is eer waard? ‘Ze is belangrijker dan het leven.’

Zegt hij dat ook tegen de kinderen? ‘Ja.’

En die vrede, komt daar iets van? ‘Ik heb de regering in een brief geschreven dat ik bang ben voor wraak. Ze hebben me niet beschermd. We moeten dit zelf regelen.’ De oude Prroj schenkt zich nog eens bij. Dan verstomt hij.

‘Dat met Marija was een vergissing’, zegt iemand van de familie. ‘We wilden geen meisje pakken. En ga nu maar!’

Tegenwoordig, zegt Nikoll Shullani van het verzoeningscomité, gaat het meestal niet meer om de juiste naleving van de kanun. Iedereen maakt zijn eigen regels, niemand respecteert nog de leeftijd van de kinderen. Ook de huizen die de kanun als schuilplaats erkent, zijn niet meer veilig. Meestal gaat het niet meer om eer, maar om frustratie.

In Shkoder loopt weer een dag ten einde. In het huis van Leonard Qukaj is het stil, zijn broer Florijan is bij een vriend, moeder Gjelina doet inkopen, alleen de kat ligt op de bank. Leonard stopte ze bij de verhuizing onder zijn T-shirt en nam ze mee naar de stad. Hij vertelt dat hij ’s morgens met zijn moeder al de tapijten gewassen heeft, de muren geverfd en de vloer geveegd. ‘We weten dat ik hier lang moet blijven’, zegt hij.

Leonard heeft een lilakleurig truitje aangetrokken en zijn haar gekamd om naar buiten te gaan. Wat voor hem betekent: van de woonkamer naar de nauwe binnenplaats. Daar schiet hij zijn voetbal tegen het ijzeren doel. Hij is stil nu, hij wil niet meer praten, niet meer denken. Een uur lang concentreert hij zich op zijn spel, tot het donker wordt boven de bergen, en het tijd is om weer naar binnen te gaan.

DOOR KATRIN KUNTZ, FOTO’S MARIA FECK/DER SPIEGEL; © Der Spiegel

Dit jaar hebben al 1000 Albanezen asiel gezocht in het buitenland en hebben daarbij aangegeven dat ze door een vete werden bedreigd.

Florijan is pas tien. ‘Over twee jaar is hij een man’, zegt zijn moeder, ‘en dan zal ook hij zich moeten verstoppen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content