Morgen komt Tom Hanks, en vorige week werd er nog een Duitser opgegraven in het bos van Rocherath. De Slag om de Ardennen, of hoe de geschiedenis voortleeft in de Oostkantons.

Een hotelkamer in Malmédy, begin december 2004. Het journaal van de Belgische Rundfunk (BRF), de openbare zender die de Duitstalige Belgen van de Oostkantons bedient, heeft er een hoofdpunt van gemaakt: de Amerikaanse steracteur Tom Hanks komt naar Bastenaken om er het Ardennenoffensief te herdenken. ‘Hanks is gek van de regio’, jubelt de nieuwslezer. ‘Hij heeft mee de Bastogne-aflevering van de successerie Band of Brothers geregisseerd en hoewel die aflevering integraal in Engeland is opgenomen, heeft hij uitgebreid de streek verkend. Hij was zó onder de indruk, dat hij nu een huis in de Ardennen wil kopen.’

Voor het eindejaar zijn alle hotels in Bastogne gereserveerd. De herdenking van de Battle of the Bulge – de Amerikaanse term voor het Von Rundstedt-offensief, genoemd naar de vorm van het front, die aan een varkensblaas deed denken – is er een groots evenement. ‘Bastenaken heeft alle aandacht voor de veldslag naar zich toe getrokken’, zegt Manfred Dahmen, directeur van de toeristische dienst van de Oostkantons.

Op het vlak van historisch toerisme hinken de Oostkantons hopeloos achterop. Er zijn enkel wat monumenten en één stukje bos aan het Hasselpath bij Elsenborn, waar een veldhospitaal, verschillende schuttersputten en een veldhoofdkwartier van zowel de Duitse als de Amerikaanse troepen te bekijken valt. Ten behoeve van de vele veteranen – Amerikanen zowel als Duitsers – die rond deze periode naar de regio afzakken. Vorige week is hier nog een dode Duitser opgegraven. Misschien heeft Duitstalig België daarom geen toeristische trekpleister van zijn oorlogsverleden willen maken. Wel van de – toegegeven, vaak adembenemende – natuur van de Hoge Venen. ‘Het oorlogsverleden’, zucht Manfred Dahmen, ‘is hier altijd een taboe geweest.’

‘Heimatmuseum’, vertelt het plakkaatje tegen een muur van rode baksteen. Het kleine huis langs het spoor is het voormalige stationnetje van Sankt-Vith, behalve een museum is het ook een archieflokaal. Een trein heeft het lieflijke dorpje in de Oostkantons al jaren niet meer gezien – of het moest een goederentrein zijn die hier eens om de blauwe maandag passeert.

Adolf Fickers, die als vrijwilliger in het museum werkt, slaakt een diepe zucht. ‘Tot eind 1944 was Sankt-Vith een druk knooppunt van internationaal spoorwegverkeer. Alle treinen op de driehoek Jünkerath-Aachen-Luxemburg passeerden langs dit station. Met kolen uit Duitsland, staal uit Luxemburg en passagiers uit het hele land. Naast het station was er een ruime werkplaats voor duizend mensen. Het station van Sankt-Vith was even groot als Luik-Guillemins, het belangrijkste station van Wallonië.’

Op 23 en 24 december 1944 hield dat allemaal op te bestaan. Op die twee rampzalige dagen legden Amerikaanse bommenwerpers Sankt-Vith en omstreken in as. Het station was een strategisch doelwit van de jagers. Het stadje en zijn omgeving werden het epicentrum van de bloederige Ardennenslag die het lot van Adolf Hitler en zijn Derde Rijk zou bezegelen.

De ochtend van de 16e december, exact om halfzes, waren tweeduizend Duitse kanonnen vuur beginnen spuwen. Duitse troepen met Tiger tanks, Panther tanks en Stuka-bommenwerpers braken door de Westwall, de betonnen verdedigingslijn die van Nederland tot Zwitserland de Duitse grens markeerde. Operatie Wacht am Rhein, die een defensieve instelling van de Duitse troepen suggereerde, was Operatie Herbstnebel geworden.

In Bütgenbach begon een massale verrassingsaanval van de Kampfgruppe-Peiper, een allegaartje van Duitse soldaten onder leiding van een onstuimige officier. Peiper sloeg het front meteen een kilometer of tien naar achter, en bij de Amerikanen van het 106e pararegiment sloeg de paniek toe. Zevenduizend Amerikanen, allen recht uit het opleidingskamp, gaven zich over zonder een schot te lossen. De chaos was compleet. ‘In Rocherath, het dorpje waar ik toen woonde, reden de vluchtende jeeps net niet in op de pantserwagens die steun kwamen verlenen’, zegt de boswachter van het Hasselpath, waar enkele van de bloederigste gevechten van het Ardennenoffensief werden uitgevochten.

Het Duitse offensief was een wanhoopsdaad. De akkoorden van Casablanca sommeerden Hitler in 1943 zich onvoorwaardelijk over te geven. Enkele maanden later maakte het Morgenthauplan (september 1944) de Duitsers helemaal monddood: enkel als landbouwstaat mocht Duitsland overleven. Hitler was woedend. Met generaal Alfred Jodl begon hij te schrijven aan een plan voor een tegenaanval. De Duitse veldmaarschalk Gerd von Rundstedt, die het plan later ondertekende en zijn naam aan het Ardennenoffensief leende, was er paradoxaal genoeg vierkant tegen. Toen Hitler hem in september 1944 consulteerde over het aanvalsplan dat de Duitse troepen binnen de zeven dagen naar Antwerpen moest leiden, zei hij meteen dat zoiets onmogelijk was. ‘We zullen al blij mogen zijn’, riep Von Rundstedt, ‘als we tot in Luik geraken.’ Rond Kerstmis 1944, vlak voor de Amerikaanse tegenaanval, waren de Duitse troepen gestrand op een zestal kilometer van Dinant.

‘Het is het verzet in de Oostkantons geweest dat de Duitsers heeft tegengehouden’, zegt een militair expert in het gewezen Pruisische, tegenwoordig Belgische legerkamp in Elsenborn. ‘Véél meer dan de oppositie rond Bastenaken.’ Nochtans is Bastenaken een ijkpunt in het Ardennenoffensief. Het ligt op een kruispunt van zeven wegen, en was daardoor een strategische plaats waar de Duitse tanks langs moesten passeren. Het 101e Amerikaanse pararegiment hield er dagenlang stand, omsingeld door Duitse troepen in de sneeuw en de mist. En toen schreef hun bevelhebber, generaal Anthony McAuliffe, zich met één woord in de legende: Nuts, luidde zijn boodschap aan de Duitse legerleiding die wilde dat de Amerikanen Bastenaken zouden opgeven. En enkele dagen later smolt de sneeuw weg, trok de mist op en braken de geallieerden door de Duitse linies. ‘De hardnekkigheid van het 101e regiment was symbolisch,’ zucht de militair, ‘maar wij hebben het Derde Rijk gestopt, en tegen een enorme prijs. In Normandië kleurde de zee rood van het bloed. Hier waren het de bossen.’

Amerikaanse bottines

Honsfeld, een rustig plaatsje in de buurt van Bütgenbach, deed vlak voor de Duitse inval dienst als een soort Club Med in oorlogstijd voor de Amerikaanse troepen. Er was een bios- coop met Amerikaanse films, en er waren muzikale acts. Er heerste een gezellige drukte, want op 16 december zou Marlene Dietrich in het Eifeler Hof op het podium staan. Te elfder ure werd haar optreden afgeblazen; la Dietrich zat al in het geallieerde hoofdkwartier in Spa op haar vervoer te wachten toen de berichten over het Duitse tegenoffensief kwamen binnenlopen.

Aanvallen in de Oostkantons was geen onlogische keuze. Militair stonden de geallieerden zwak in de Ardennen. Ze hadden er amper drie infanteriedivisies en twee pantserbrigades zitten, samengesteld uit de meest vermoeide en de minst ervaren soldaten. De Ardennen waren een kalme regio, en de geallieerden zaten daar om hun wonden te likken en wat te rusten en te recupereren. En wie weet konden ze ergens onderweg nog een klein beetje ervaring opdoen voor het vervolg van de oorlog.

Maar ook de 290.000 Duitsers die aan de overkant van de Westwall op hun orders wachtten, waren niet meer de fiere Wehrmacht van weleer. De soldaten misten opleiding en conditie, en er was bovendien een groot probleem met de bevoorrading. ‘Wij leefden al weken op zwartbrood en marmelade’, zegt een Duitse soldaat die toen in de buurt gelegerd was. ‘Het was feest wanneer de Amerikanen eens een lading voedselpakketten op de verkeerde plaats dropten.’

Niet enkel eten was een probleem trouwens. Ook brandstof en munitie. Volgens het Von Rundstedt-plan moesten de troepen ergens onderweg op een geallieerd depot van brandstof en munitie stoten. Ze hebben dat depot nooit gevonden, dus bleven verschillende voertuigen in de bossen achter. Onder meer de jeep van Rex-leider Léon Degrelle, het boegbeeld van de Belgische nationaal-socialisten. Tijdens de opmars van de Duitse troepen reed hij vlak achter de voorhoede. Maar dan viel hij te midden van de bossen rond Elsenborn zonder benzine. De jeep bleef tussen de bomen achter en Degrelle vluchtte naar een verlaten commandopost in Honsberg. Mogelijk heeft benzinepech zijn leven gered: de compagnie waar Degrelle achteraan reed, stootte helemaal tot in Sankt-Vith door.

Ginds in Sankt-Vith hoorden de inwoners vanuit de schuilkelder de Duitsers binnenkomen. ‘Plots hoorden we de klank van lederen laarzen’, zeggen ze. ‘Daardoor wisten we dat de Duitsers terug waren – het rubber van de Amerikaanse bottines piepte helemaal anders.’ En dan, enkele dagen later, kwamen de Amerikanen terug, met hun bommenwerpers die een groot deel van het stadje verwoestten. ‘De mensen noemden het la Luftwaffe américaine‘, zegt Klaus-Dieter Klauser. ‘Toen die opnieuw massaal overvloog, wisten we dat de oorlog was begonnen.’

Adolf Hitler

Eigenlijk hadden de Oostkantons nauwelijks iets van de oorlog gemerkt vóór september 1944. De Duitse regio rond Eupen, Malmédy en Sankt-Vith was in 1919 aan België toegevoegd. Maar in werkelijkheid hadden de Duitsers de streek nooit verlaten. Gedurende de jaren ’20 en ’30 overspoelde Duits propagandageld de sportclubs en de cultuurverenigingen van de Oostkantons. De nieuwe Belgen spraken Duits, aten Duits en leefden Duits. Toen Adolf Hitler de regio op 18 mei 1940 weer annexeerde, werd zijn nazi’s geen strobreed in de weg gelegd, integendeel. Dorpelingen hielpen de Duitsers springladingen in tankstations onschadelijk maken, enkelen hadden zelfs bloemen gekocht. Alsof hun oude vrienden waren thuisgekomen.

In de vroege jaren ’40 leefde de streek met de ‘geneugten’ van het nazi-regime. Er was een strak georganiseerde maatschappij met veel sport en cultuur, en het leven leek plots veel eenvoudiger. Tot er voor de jonge mannen uit de streek oproepingsbrieven voor de Wehrmacht kwamen. Vanaf 1943 namen 8700 jongeren uit de Oostkantons (totale bevolking vandaag: 71.000 inwoners) dienst in het Duitse leger – en in bijna de helft van de gevallen werden ze naar het Oostfront gestuurd. ‘Eigenlijk stonden we daar niet bij stil’, zegt Adolf Fickler, een van de jongeren van toen die bij de Wehrmacht terechtkwam. ‘Van de school naar de Hitlerjugend, en van daar naar de Wehrmacht: het leek wel de logische gang van zaken.’

Maar toen de eerste doodsberichten de dorpen bereikten, begon het de Duitstalige Belgen echt te dagen. Ze zagen de bommenwerpers ook steeds vaker overvliegen, en in september 1944 zagen ze zelfs de bommen vallen: op de kerk, het station en het centrum van Sankt-Vith.

Voor de Duitsers het sein om enigszins verstoord een Grote Trek te organiseren. De bevolking van de Oostkantons kon naar Duitsland, ver weg van de oprukkende geallieerde legers. Vervolgens verdwenen de Duitse soldaten in de duizenden bunkers achter de Westwall. En marcheerden de Amerikaanse troepen de dorpen binnen, om het conflict maanden ter plaatse te laten trappelen. ‘Het was een verwarrende tijd’, zegt de boswachter in Krinkelt, in de buurt van Rocherath. ”s Namiddags kregen we bij ons thuis Amerikaanse soldaten op de koffie. Maar ’s avonds trokken de Amerikanen zich op hun stellingen terug, en dan hoorden we plots Duitse patrouilles door het dorp marcheren.’

De raid op Malmédy

Zestig jaar later is die verwarring nog altijd niet geweken. Op 2 december 2004, een donderdagavond, stapten we bij toeval binnen in de vroegere abdij van Malmédy. We vonden er driehonderd locals in een oververhitte zaal, aandachtig luisterend naar een redevoering van Christian Kraft, de voorzitter van het Center of Research and Information on the Battle of the Bulge (CRIBA). Er was geen drank, er waren geen hapjes – alleen twee historici van de plaatselijke heemkundige kring, die tot in het kleinste detail de gebeurtenissen van 23, 24 en 25 december 1944 dissecteerden. Inclusief alle mogelijke scenario’s over het onzekere hoe, wat en waarom.

Tot 23 december 1944 had Malmédy niets van de oorlog gemerkt, een paar langeafstandsaanvallen met Duitse raketten niet te na gesproken. En toen veegden drie bombardementen op klaarlichte dag het hele dorp weg. Tweehonderd burgers en, afhankelijk van het bericht, tussen de zeventig en de vierhonderd Amerikaanse soldaten vonden de dood. Van het stadje bleven enkel het stadhuis, de obelisk op het marktplein en de kapucijnerkerk miraculeus rechtop. Een paar honderd vluchtelingen ontsnapte via een gang op de Grote Markt aan een gewisse dood. Ze verbleven dagenlang in een bunker zonder licht of lucht, door de Duitsers gehouwen uit een grot. ‘We leefden in de grootste onzekerheid’, zegt Kurt Fagnoul, die wekenlang in de geïmproviseerde bunker verbleef. ‘Misschien paste het geallieerde hoofdkwartier in Spa wel de tactiek van de verschroeide aarde toe, en wilden ze alles tussen de Rijn en het Duitse hoofdkwartier opblazen. Of misschien dachten ze ook verkeerdelijk dat de Amerikanen in de straten van Malmédy geen Amerikanen waren, maar verklede Duitsers van de brigade van Otto Skorzeny.’

Fagnoul pinkt een traan weg. En spreekt de fotograaf streng toe. Neen, hij wil zich niet bij een monument voor Duitse gesneuvelden laten fotograferen. En ook niet bij het gedenkteken voor de Amerikaanse slachtoffers van de Ardennenslag. Fagnoul: ‘Hier, in Malmédy, ligt dat allemaal véél te gevoelig.’

In de Oostkantons heeft de oorlog namelijk tien jaar langer geduurd dan in de rest van het land. Toen de Amerikanen de streek in januari hadden heroverd, dreven hysterische meutes de overlevenden met hun Duitse uniformen door de straten met een hakenkruis in hun hand. Ze werden beschimpt, bespuwd, bekogeld en vervolgens opgesloten in het Leopoldskamp. Na de Wapenstilstand op 8 mei 1945 begon een ware zuiveringsoorlog, waarin iedereen iedereen begon te verklikken. ‘De regio heeft zich pas in de late jaren zestig van de interne strubbelingen hersteld’, zegt Klauser. ‘Dat heeft ook onze politieke ontwikkeling verlamd.’ Jarenlang waren de Oostkantons een regio van de christen-democraten, die slaafs de lijn van Verviers volgden. Vandaag is er in Eupen een paarse gemeenschapsregering aan de macht, en zit ook de Partei der Deutschsprachigen Belgier (PDB) in de regering. De PDB is, zeg maar, de Volksunie van de Oostkantons.

De PDB is pas in de jaren ’70 opgericht. Zolang heeft het geduurd voor de Oostkantons zich van de klappen van het Ardennenoffensief herstelden. ‘Onze generatie kon politiek niets meer bereiken’, zegt Adolf Fickers. ‘Ik weet nog hoe we riepen: nu ga ik in geen enkele vereniging meer. Zelfs niet in de kerkgemeenschap.’ Maar nu is dat helemaal anders, vult Klauser haastig aan: ‘We hebben hier ons nieuwe vaderland gevonden. Wij zijn de meest Belgische van alle Belgen.’

Door Frank Demets – Foto’s: Wim Van Cappellen

Marlene Dietrich stond klaar om in de Oostkantons te komen optreden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content