‘Te veel retoriek en te weinig daadkracht’ was de grote zwakte van het integratiebeleid. Wordt het nu anders? Is de discriminatie van allochtonen op de arbeidsmarkt straks echt verleden tijd? Of blijft de voorkeur voor ‘dames blanches’?

D ame blanche is een veelgebruikte code. Aan de telefoon toch. Want op papier is men nog veel voorzichtiger. Niemand heeft zin in een nieuwe Adecco-affaire – dat uitzendbureau kwam begin vorig jaar ernstig in opspraak omdat sommige medewerkers rekening bleken te houden met de etnische afkomst van kandidaat-uitzendkrachten. De term BBB (blank, blond, blauwe ogen), die bij Adecco werd gebruikt, zul je hier niet gauw in een dossier vinden. ‘Je leert van je collega’s wel welke bedrijven geen allochtonen in dienst willen nemen’, zegt M. ‘Ik noteer: geen Maaltijdcheques – en dan weet ik het ook’, vertelt L.

Vijftig tot meer dan tachtig procent van de werkzoekenden die zich inschrijven bij dit uitzendbureau dat zijn naam liever onvermeld laat, is allochtoon. Aan de muur van het kantoor hangt, zoals de wet het voorschrijft, het ‘Protocol inzake non-discriminatie’, dat de Vlaamse minister van Werkgelegenheid Renaat Landuyt (SP.A) en de uitzendsector naar aanleiding van de zaak Adecco overeengekomen zijn. De sector heeft zich ertoe verbonden een ’tienstappenplan inzake non-discriminatie’ in haar opleidingen te verwerken, de minister heeft de expertise van zijn diensten ‘inzake diversiteitsaanpak’ ter beschikking gesteld. Of het protocol iets teweeggebracht heeft? ‘In de praktijk is er weinig veranderd’, zegt de kantoorverantwoordelijke schouderophalend.

Aldo Martin, van de vzw Steunpunt Tewerkstelling op het Antwerpse Noord, noemt zichzelf met een knipoog ‘mensenhandelaar’. ‘Ik probeer tenslotte de laaggeschoolden die bij het Steunpunt een opleiding tot lasser of elektricien hebben gevolgd, aan een bedrijf te verkopen.’ Negentig procent van de mensen voor wie hij een baan zoekt, zijn van niet-Belgische oorsprong. ‘Tien jaar geleden hadden we voornamelijk Turken en Marokkanen. Nu vormen politiek vluchtelingen en asielzoekers de grootste groep.’ Ja, hij vindt voor iedereen werk. Maar gemakkelijk is het niet. Martin: ‘Een op de twee bedrijven die je contacteert, heeft minstens reserves ten opzichte van allochtonen. Een op de tien wil er echt helemaal niet van weten. Er bestaat ook zoiets als een etnische populariteitslijst: op één staan de Belgen, op twee de migranten uit de Europese Unie, op drie de Oost-Europeanen. Dan volgen de Turken en de zwarten. En helemaal onderaan, op grote afstand van al de anderen, heb je de Marokkanen.’

Maar het is lang niet altijd de bedrijfsleiding die vooroordelen heeft tegen allochtonen. ‘Vaak zijn ondernemers vooral beducht voor de reactie van de mensen op de werkvloer. Als de ploegbaas een Vlaams-Blokker is, is het niet echt aangewezen om een Marokkaan of een Turk in dienst te nemen’, zegt L. van het uitzendbureau. Nog gevoeliger zijn bedrijfsleiders voor wat hun klanten zullen denken. ‘Voor zichtbare functies, waar er een rechtstreeks contact is met de klant, zal men niet snel een allochtoon aannemen’, stelt Martin. ‘Het is voor mij veel gemakkelijker om een lasser aan werk te helpen dan om een van onze elektriciens binnen te krijgen in een bedrijf dat alarmsystemen en veiligheidsapparatuur installeert in de chique villa’s van Schilde en Brasschaat.’ Allochtone meisjes komen meestal in de schoonmaaksector of in de verkoop terecht. ‘Maar wie een hoofddoek draagt, kan dat laatste al vergeten. Ik kan mij voorstellen dat klanten het aanstootgevend vinden om in een winkel door een gesluierde vrouw te worden geholpen’, zegt L.

ONTHUTSENDE CIJFERS

Allochtonen hebben het moeilijk op de Vlaamse arbeidsmarkt. De cijfers (zie kader) zijn onthutsend. In Antwerpen is de toestand ronduit alarmerend. De stad telt sowieso dubbel zoveel werklozen als het Vlaamse gemiddelde (14,6 % tegenover 7,2 %). Van die Antwerpse werklozen – zo’n 27.500 – is 35 procent van niet-Europese origine. Dat terwijl er in de metropool eigenlijk genoeg banen zijn om de hele beroepsactieve bevolking aan het werk te houden/krijgen. Maar de allochtone werklozen enkel beschouwen als slachtoffers van de vooroordelen van autochtonen, is simplistisch. Martin noemt ‘aan aanbodzijde’ vier grote moeilijkheden: te beperkte kennis van het Nederlands, gebrek aan technische scholing, een verkeerde arbeidsattitude (bijvoorbeeld inzake stiptheid), en een mobiliteitsprobleem (steeds meer bedrijven zijn alleen met een auto bereikbaar). Zijn analyse wordt door iedereen op het terrein gedeeld.

‘Knuffelen of knuppelen’: in die termen wordt nu gesproken over het te voeren beleid om de oververtegenwoordiging van allochtonen in de werkloosheidsstatistieken eindelijk weg te werken. Vlaams minister Landuyt probeerde vorige week – zoals we het vroeger formuleerden – te zalven én te slaan: hij sprak zich uit voor de invoering van quota’s voor allochtonen in het bedrijfsleven én kondigde aan dat allochtonen die weigeren Nederlandse les te volgen, in de toekomst hun werkloosheidsuitkering kunnen verliezen. De sociale partners kwamen met de Vlaamse overheid overeen om, in uitvoering van het zogenaamde pact van Vilvoorde, het aantal werknemers van niet-Europese origine jaarlijks met 2000 tot 5000 te doen toenemen. Daarmee zou tegen 2010 een evenredige participatie van allochtonen op de arbeidsmarkt worden verwezenlijkt.

Is de politieke wil er echt om het allochtone werkloosheidsprobleem, een vruchtbare voedingsbodem voor extremistische gevoelens bij zowel allochtonen als autochtonen, over afzienbare tijd op te lossen? ‘Eerst zien en dan geloven’, is de pragmatische reactie van Aldo Martin op de vele ronkende verklaringen de voorbije week. ‘Te veel retoriek en te weinig daadkracht, dat is de afgelopen jaren altijd de grote zwakte van het allochtonenbeleid geweest.’ Ook in allochtone kring heerst enige scepsis. Niet toevallig heeft geen van de uitgenodigde allochtone organisaties de platformtekst van de sociale partners ondertekend. Het akkoord is immers niet afdwingbaar, en geldt alleen op het Vlaamse niveau, de afspraken zijn ‘aan de magere kant’, de resultaten zijn niet meetbaar en er is geen evaluatie voorgeschreven.

Het Antwerpse stadsbestuur heeft sinds 1998 een werkgelegenheidsbeleid uitgewerkt, om de grote groep van zowel allochtone als autochtone laaggeschoolden in de stad aan het werk te krijgen. Werkwinkels, sociale tewerkstelling in de eigen diensten, vorming, kinderopvang, samenwerking met de bedrijfswereld: het is er allemaal. Jaarlijks investeert de stad in deze maatregelen 7,7 miljoen euro. De kritiek dat ondanks de aanzienlijke financiële inspanningen de situatie van de allochtone werkzoekende in Antwerpen er geenszins op vooruit is gegaan, wijst Tom Meeuws, kabinetschef van de groene schepen voor Samenlevingsopbouw Chantal Pauwels, resoluut van de hand. ‘Wij hebben erger voorkomen. Wij proberen de vloed te keren, maar wij pretenderen niet dat wij op ons eentje het probleem kunnen oplossen’, zegt hij.

Waarbij hij verwijst naar de onwil van sommige werkgevers en werknemers, het ‘drama’ dat te veel jongeren nooit een diploma behalen, én naar de ongeschiktheid van een groot deel van de laaggeschoolden voor het reguliere arbeidscircuit. Meeuws: ‘Uit onderzoek is gebleken dat in Rotterdam 60 procent van de werkzoekenden niet aan werk geholpen kán worden, zelfs niet na een langdurige opleiding, omdat ze gewoon sociaal-psychologisch te zwak staan. Dat is ook hier zo. Die mensen moet je tot arbeidszorg of vrijwilligerswerk aanzetten, in ruil voor sociale bescherming. Maar knuppel je hen, zoals rechts wil, naar een baan, dan vind je ze over twee jaar terug in de ziekteverzekering. En ja, dat geldt dus ook voor een behoorlijk grote groep allochtonen.’

Christine Albers

‘Ik noteer: geen Maaltijdcheques – en dan weet ik het ook.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content