Palestijnse jongetjes slingeren stenen naar het oppermachtige Israëlische leger. Maar wie is nu eigenlijk David en wie Goliath in dit conflict?

Het verhaal is honderd jaar oud, maar deze aflevering was de vorige nacht begonnen. Israëlische tanks hadden rond tien uur een paar projectielen op een huis in Ramallah afgevuurd. Daarbij waren mensen in moeilijkheden geraakt en twee goeie sloebers, Osama Bawab, 28 jaar, lasser van beroep, en de 32-jarige Majid Radwan, getrouwd, twee kinderen, waren hulp gaan bieden en hadden de derde granaat recht tussen hen in gekregen. Er schoot niet veel over van Osama en Majid.

En nu had de vrouw aan de telefoon ons dus naar het ziekenhuis van Ramallah gestuurd. In het lijkenhuis een moedeloze dokter die nog wat lichaamsdelen bij elkaar stond te leggen. Een aanschouwelijke les waar body bags goed voor zijn: om de nabestaanden kalm te houden. Buiten in de zon, de familie. Palestijnen worden niet verondersteld met hun persoonlijke verdriet te koop te lopen. Dan maar woede.

De dode ‘martelaars’ – shahid, een gewoon woord in islamlanden: de melodramatische bijtoon komt door de vertaling naar onze christentalen – worden op een baar, bedekt met de Palestijnse vlag, naar de begraafplaats gedragen. Aanvankelijk door een compacte groep van een honderdtal mannen, die allengs aangroeit tot zowat de halve bevolking van Ramallah en zusterstad El Bireh: een mensenzee met veel groen erin, dat staat voor Hezbollah, de guerrillagroep die in Libanon, in Palestijnse ogen, de Israëli’s wist te verdrijven.

Op de begraafplaats tussen naaldbomen, onder het wakende oog van de nabijgelegen Israëlische kolonie Psagot – als alle kolonies dreigend op de heuvel, van daaruit werd op de graven al geschoten – blijft de menigte staan tussen de stenen. Er wordt gesproken, de laatste spreker is de Barghouti-broer, Marwan, die de nieuwe instructies van Fatah vertaalt – van Arafat dus. Er mag op begrafenissen en trouwfeesten niet meer in de lucht geschoten worden zegt hij, dat staat maar slecht in de public relations, en het verknalt kostbare munitie die men beter kan besteden door op de vijand te schieten. Voor de rest moet de intifada voortgaan – op een vreedzame manier. Zegt hij. Het is een dubbele boodschap waar ieder zijn gading in kan vinden. Zeker de Israëli’s, die zweren bij hoog en bij laag dat ze beschoten worden door de tanzim, de Fatah-militieleden die de gewapende strijd aangevat hebben, en dat ze niet meer dan ‘gematigde’ represaille-acties uitvoeren. Dat is geweervuur dat beantwoord wordt met zware mitrailleurs, granaten van tanks en raketten van Apache-helikopters. Tegen vijven inderdaad vallen twee obussen op El Bireh, waarvan er één blijkbaar een transformator raakt, want het licht gaat uit in het stadje. ’s Avonds kijken de jonge meisjes in El Bireh tv met dekens over hun hoofd getrokken, men weet nooit wanneer de avondlijke beschieting begint.

Een ‘overreactie’ met belachelijk veel geweld? Het is een argument waar de Israëli’s niet van willen horen – maar wat opvalt, is dat het terreureffect van de Israëlische bombardementen weg is, en dat men het, her en der zowel onder joden als onder Palestijnen, over de ‘libanisering’ van het conflict begint te hebben. ‘Als dit niet stopt,’ zegt een waarnemer, ‘dan zijn de Israëli’s zich uit het Midden-Oosten aan het wegbombarderen.’ En een Israëlische collega: ‘Israël zal een episode geweest zijn in de geschiedenis van het Midden-Oosten.’

Maar zover zijn we nog niet. Eerst moet nog getracht de naderende oorlog te bezweren. Hoe is men zover gekomen?

SPIEGELBEELDEN

Beide kanten geloven rotsvast in de eigen lezing. De Israëlische versie is zwakker, omdat je ze niet kan zien, maar ze wordt met dezelfde overtuiging gebracht door achtenswaardige mannen als president Moshe Katsav, minister van Buitenlandse Zaken Shlomo Ben-Ami, de ultrarechtse burgemeester van Jeruzalem Ehud Olmert, links en rechts in de inlichtingendiensten, en alle propagandisten: Yasser Arafat is begonnen met het geweld toen men op twee vingerbreedten van een vredesakkoord was. Nu staat men op drie vingerbreedten van oorlog (dixit Yossi Beilin). Het bezoek van havik Ariël Sharon aan de Al Aqsamoskee op de tempelberg (vanwaar de roepnaam van de nieuwe Palestijnse opstand: de ‘Al Aqsa intifada’) was perfect legaal en had er niets mee te maken.

Waarom is Arafat begonnen? Omdat, zegt de Israëlische versie, het voorstel dat premier Ehud Barak hem in Camp David deed, voorbije zomer, zo revolutionair en zo verregaand was, dat hij inzag niets beters te kunnen verwachten. En aangezien het toch te weinig was om aanvaardbaar te zijn, besloot hij dan maar het op een andere manier te proberen. En wat hij begonnen is, kan hij ook stoppen. Dus is hij geen gesprekspartner meer, zegt Olmert, akkoorden met hem zijn het papier niet waard waarop ze geschreven zijn.

Men gaat in deze logica zover als het eigen temperament voert. Tova, een in normale omstandigheden wijze en bedachtzame vrouw, die Arabisch geleerd heeft, vaart nu uit tegen de Palestijnse vrouwen, ‘onwaardige moeders die hun kinderen naar het front sturen om als schild te dienen voor de tanzim achter hen. In plaats van zelf te gaan.’ Het verhaal van de naar het front gestuurde kinderen wordt gretig geloofd, het helpt de ontmenselijking van de Palestijnse tegenstander vooruit. Het is ook een zwak punt in de Palestijnse versie van de feiten.

In de Gaza-strook vallen geregeld doden bij Karni-junction. Zoals alle gevaarlijke kruispunten in de Gaza-strook gaat dat over kolonistenwegen die tegen Palestijnen beschermd worden door het leger. Die bescherming laat, als dat zo uitkomt, toe de Gaza-strook in vijf stukken te verdelen. Hier heeft het leger een post van de Palestijnse politie ingenomen, en er twee pantserwagens bij gezet. Om beter uitzicht op de omgeving te hebben (veiligheid voor de ‘beschermende’ soldaten, die door hun aanwezigheid logischerwijs zelf een doelwit worden), werden aan weerskanten van de weg de olijfbomen ontworteld, de akkers in een maanlandschap omgetoverd. Achter de muur van een vernielde fabriek staan een stel kerels sigaretten te roken. Wapens zijn hier niet te bekennen. Twee Palestijnse politiemannen lopen verderop wacht bij een kruispunt, honderd meter van hun eigenlijke post, naast de onvermijdelijke ambulance. (‘Wat wilt u dat ik doe, met mijn kalasjnikov tegen tanks?’) Eigenlijk is het een rustig tafereel. Drie, vier jongetjes zijn er ook. ‘Ze zijn niet uit de buurt weg te slaan’, zeggen de vrouwen. Ze hebben katapulten bij en in plaats van met proppen zoals ik deed, lang geleden, schieten ze met steentjes. Ze hebben ook slingers, zoals David lang geleden tegen Goliath, daarmee gooien ze af en toe grotere steentjes. Bliksemsnel komen ze achter het muurtje vandaan, slingeren hun steen en duiken weer in dekking. Maar de soldaten zijn hoe dan ook te ver weg om ze te kunnen raken. Het is een spel, aan het begin van een middag: met stenen gooien naar soldaten, verboden en oogluikend toegelaten en soms aangemoedigd, onweerstaanbaar, grandioos.

Dan klinkt, droog, een schot en een kleine valt. Zijn steentje heeft de pantserwagen zelfs bij benadering niet geraakt. De ambulance komt in actie, rijdt met het jongetje weg. Een andere ziekenwagen staat al klaar. De Aqsa-intifada gaat voort. ’s Nachts in donker Gaza rijdt een jeep met luidsprekers de straten af, luid en dreigend roept hij op voor de begrafenis de volgende dag. Wie de naam David mag dragen en wie Goliath is in dit conflict, ook daarover gaat de Oorlog: zelfs met zijn evident oppermachtig leger blijft Israël in de eigen retoriek het slachtoffer, de underdog.

Het is Lama, in Gaza, die Beiroet ter sprake brengt. Lama woonde in Beiroet tijdens de oorlog en het beleg door de Israëli’s, en al is Gaza, ‘die grote gevangenis,’ daar niet mee te vergelijken, ze ziet er de verharding van de Israëlische tactieken aan en heeft er bijna een déjà-vu-gevoel bij. Terwijl buiten in het donker verre explosies klinken (gebouwen van de Palestijnse Autoriteit die door de Israëli’s geviseerd worden), praat ze zoals velen over de evidente ‘libanisering’ van het conflict. De Israëli’s zijn nu zover dat ze met geweld en vuurkracht raids in PA-gebied organiseren, die ze ‘preventief’ noemen. In Beit Sahoer (vlakbij Bethlehem) werden twee Apache-helikopters ingezet om Fatah-activist Hoessein Abayat te vermoorden: ze schoten antitankgranaten op zijn auto af, waar haast niets van overbleef. Behalve Hoessein werden twee vrouwen gedood die de pech hadden dat ze in de buurt waren. Vooral dat laatste werd door velen als een escalatie gezien. Hoessein was de man die volgens het leger de beschietingen van Gilo had georganiseerd. Het leger noemde achteraf de burgerslachtoffers bij de raid ‘onvermijdelijk’. Twee weken later drongen legereenheden PA-gebied binnen om 120 Fatah-militieleden op te pakken in een ‘preventieve’ actie tegen de tanzim.

DE BOODSCHAP AAN GILO

Om de beschieting van Gilo op haar waarde te schatten zijn er twee wegen. Eén vertrekt vanuit Jeruzalem. Gilo is een nederzetting aan de buitenste rand van Groot-Jeruzalem. Het ligt op de heuvels aan de zuidrand, buiten de ‘groene lijn’ van 1967, buiten de internationaal erkende grenzen van Jeruzalem, op geannexeerde grond: ‘Schrijft u nu vooral niet dat Gilo een kolonie is: Gilo is een wijk van Jeruzalem, op Gilo schieten, is op Jeruzalem schieten!’ Politie, burgemeester en andere hoogwaardigheidsbekleders drukken er des te harder op daar Gilo inderdaad haast niet meer als een kolonie ervaren werd. Ondanks het feit dat ze vlak naast het omstreden maar nu agressief uit de grond gerezen Har Homa ligt, en overduidelijk als functie heeft Jeruzalem van de Palestijnse Westelijke Jordaanoever – en met name Bethlehem – af te sluiten.

Even overduidelijk is dus de boodschap als men de andere weg neemt en Gilo benadert vanuit Beit Jalaa – het dorp vanwaaruit geschoten wordt – en naburig Beit Sahoer. Daar hebben tanks vanuit Gilo als represaille een paar mooie huizen kapotgeschoten; heeft het leger een paar schooltjes gesloten – ‘veiligheidsmaatregel’ -; daar lijkt Gilo, op de tegenoverliggende heuvel, in de eerste plaats ver weg.

Beit Jalaa en Beit Sahoer zijn ‘gesloten’ door het leger. Dat wil zeggen dat de toegangswegen er met graafmachines opgebroken en versperd zijn en niet gerepareerd mogen worden: patrouilles komen dat af en toe controleren. Vinden ze er Palestijnse taxi’s en zijn ze slechtgezind, dan willen ze hun banden wel eens doorsteken: die Arabische auto’s kunnen daar immers niet geraakt zijn zonder de aan Israëlische auto’s voorbehouden weg te gebruiken. In principe kan uit zo’n gesloten dorp niemand in of uit. De mensen leven er opgesloten, in een vorm van economisch huisarrest. In de praktijk gaan ze natuurlijk wel in en uit. De mensen wel, maar de economie ligt lam.

Aan Israëlische kant wordt de beschieting van Gilo uit Beit Jalaa – een overwegend christelijk dorp – uitgelegd als een poging van de islamitische Palestijnen om de christelijke bevolking in de oorlog te betrekken. Vanuit Beit Jalaa gezien lijkt zoiets nauwelijks nodig: de arrogantie, zelfs architecturaal, van kolonies als Gilo en Har Homa is voor de Palestijnen op wier grond ze gebouwd zijn, overtuigend genoeg. Als vandaaruit dan hun eigen huizen stukgeschoten worden, is dat ten overvloede. De dokter die me rondrijdt in Beit Jalaa klinkt overtuigender: ‘Van hier schieten ze met geweren op Gilo’, zegt die. ‘Dat is te ver. Als ze al iets raken, is het per toeval. De enige betekenis die dat schieten heeft, is een politieke boodschap te brengen.’

Daartegen worden in Gilo muren gebouwd. Betonnen muren van elementjes van het Berlijnse type. Wit geverfd aan de binnenkant: het uitzicht is wel bedorven, maar de muur is tenminste netjes. Twee soldaten vervelen zich bij een reusachtige Mad Max-achtige graafmachine. Nee, zegt de kleine, véél hebben de Arabieren hier niet geraakt. Meer schrik dan wat anders. Ze hebben er ook de wapens niet voor. En ze kunnen niet schieten, zegt de grote. Ze zijn niet opgeleid. Ze schieten maar wat naar de maan.

De politieke boodschap is, dat Gilo een kolonie is en niet zomaar een wijk van Jeruzalem, en dat de oorspronkelijke bewoners dat niet vergeten zijn. De reactie van Israël toont aan dat de boodschap luid en duidelijk overkomt.

Om iets anders gaat het niet meer, sinds Camp David en de ineenstorting van Baraks illusies. Ineens is de Palestijnen weer duidelijk geworden dat de bezetting een bezetting is, dat de kolonies in plaats van te verkleinen, verdubbeld zijn, dat de kolonisten bewapend zijn en schieten, dat Israël de gesloten akkoorden niet nakomt, en dat het leven er al bij al sinds Oslo niet vrolijker op is geworden. En in plaats van tegen Arafat en de Palestijnse Autoriteit in opstand te komen, zijn ze opnieuw tegen de bezetters in opstand gekomen. Terug naar Oslo zullen ze niet gaan, tenzij om te overleggen hoe alle kolonies ontmanteld moeten worden, en de bezetting stopgezet. Want er is maar één oplossing, dat weten beide kanten: twee staten, een Israëlische en een Palestijnse. Israël binnen de grenzen van 1967, ‘de groene lijn’. De Palestijnen in de bezette gebieden die niet langer bezet zullen zijn: 22 procent van oorspronkelijk Palestina. Wat Ehud Barak en zijn medestanders nog willen: nog eens onderhandelen over hoeveel van de 22 procent de Palestijnen uiteindelijk ‘krijgen’, lijkt van hieruit gezien illusoir en contraproductief.

Intussen in Khan Yunis, Gaza strook, het ‘Toefa-conflictpunt’. Daar slingeren een paar jongens stenen naar de kolonie achter een muur. Ze kunnen er onmogelijk iets raken, maar het is wel een verboden spelletje. Een kleine jongen, een slinger, een droge knal. Ambulance. Als op de kermis.

foto’s Maria Fialho

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content