Mei ’68 is het uitgangspunt voor Emine Sevgi Özdamars derde boek, “De brug van de Gouden Hoorn”. Een gesprek met de veelzijdige schrijfster over die revolutie, de naïviteit van haar taal en de romanfiguren die haar toneelvrienden zijn.

Spontaan burgerprotest tegen de plannen om in Istanbul een derde brug over de Bosporus aan te leggen, haalde onlangs onze kranten. De architect die het verzet leidt, merkte bitter op: “In Turkije worden grote projecten altijd achter gesloten deuren gepland. Het leidende principe daarbij is dat gewone mensen geen overzicht hebben over het geheel en niet weten wat goed is voor de stad of het land, zodat er voor ze beslist moet worden. We hebben dit principe zelfs geaccepteerd als de enige manier van regeren.” Uitspraken als deze bevestigen ons beeld van Turkije: een wat opgepoetste dictatuur. Toch heeft ook Turkije in de jaren zestig net zo’n revolutie gekend als diegene die Amerika, Parijs en Leuven op z’n kop zette.

In haar roman “De brug van de Gouden Hoorn” vertelt Emine Sevgi Özdamar hoe intellectuelen en arbeiders tegen het decor van de Bosporus de vrije liefde en het communisme ontdekten. Na de roes volgde een hevige politieke repressie, de reden waarom Özdamars heldin naar Berlijn terugkeerde. Berlijn, de stad waar ze in 1966 als achttienjarige naartoe trok om in de fabriek van Telefunken te werken en de knepen van het toneelvak te leren.

Ze werd actrice aan de Volksbühne in Oost-Berlijn, speelde in Parijs, maakte films in Duitsland en schreef. Na de verhalenbundel “Moedertong” verscheen de volumineuze roman “Het leven is een karavanserai”, waarvoor ze in 1991 de Ingeborg-Bachmann-Preis kreeg. Over dat boek deed ze tien jaar. Vijf jaar later ligt “De brug van de Gouden Hoorn” in de boekhandel.

Tussen de twee boeken door stond ze in Parijs op de planken. “Dat had ik nodig, om “Karavanserai” los te laten”, zegt ze. “Mijn lector zei me dat je heel goed aan me kon zien hoe lichamelijk ik me van dat boek heb losgescheurd. Het is weggevlogen, ik weet niet waarheen.”

Is deze roman een vervolg op de vorige?

Emine Sevgi Özdamar: Oorspronkelijk wilde ik uit de stof van “Karavanserai” en dit boek één enkele roman maken: het hoofdpersonage beleeft haar jeugd in Turkije, gaat naar Duitsland als gastarbeidster, komt terug, beleeft hier de jaren zestig en gaat naar Duitsland terug. Ik schreef en schreef en opeens merkte ik dat ik moest ophouden. Omdat de taal die ik gebruikte niet meer paste bij de nieuwe periode. Zo is het ook in het theater: als je aan een nieuwe scène begint, moet je de vorige achter je laten.

Dit boek valt op zijn beurt uiteen in twee delen, die zowel inhoudelijk als stilistisch van elkaar verschillen. In deel twee, waarin de ik-figuur naar Turkije terugkeert, versnelt het tempo en verschuift het vertelperspectief van de binnen- naar de buitenwereld. Vanwaar die breuk?

Özdamar: Het boek gaat over ’68. Toen zijn de mensen veranderd, alsof ze met een toverstaf waren aangeraakt. Ik vond dat mijn personage dat ook moest weerspiegelen; ze moest als het ware in één nacht een ander mens worden en toch zichzelf blijven. Alsof ze opeens de grote rol had gevonden die ze de rest van haar leven zou spelen. De snelheid heeft natuurlijk ook te maken met de realiteit van deze generatie: rennen, rennen… Als ik nog een voorbeeld uit de theaterwereld mag geven: soms moet je een rol van iemand overnemen die ziek geworden is. Dan moet je op één dag je rol leren.

Uw taal maakt soms een naïeve indruk. Bent u zich daarvan bewust? Gebruikt u het als stijlmiddel?

Özdamar: Nee hoor, die naïviteit is uit het leven gegrepen. Ik ben zelf ook heel lang een naïef meisje gebleven. Regisseur Benno Besson vond dat een kwaliteit, hij zei: “Ze is geniaal omdat ze naïef is.” Ook mijn ouders vonden naïviteit een goede eigenschap. Iedere ochtend moest ik mijn dromen vertellen. Ik moest naar mijn vingernagels kijken om te zien of er onder de moskee een schat lag. Ze dachten dat naïeve mensen dingen konden zien. In een niet-geïndustrialiseerd land zoals Turkije toen was, zijn alle deuren open en wordt de kindertijd verlengd tot in het oneindige. Meisjes van veertien konden nog door de stad banjeren. De tijd ging langzaam, je was niet verplicht om op je achttiende Nietzsche te lezen, in het geheel niet. Je ging naar het strand, maakte afspraakjes met vrienden.

Het eerste deel van dit boek hoort eigenlijk ook nog bij die tijd?

Özdamar: Ja, de meisjes van de fabriek wonen in hun tehuis in Berlijn nog op dezelfde manier samen als in hun geboorteland. Maar dan dwingt de tijd hen zich te ontwikkelen. De wervelwind die door de hele wereld waait, maakt van hen revolterende jonge vrouwen.

Uw boek krioelt van de beelden. Zitten die in de Turkse cultuur ingebakken?

Özdamar: Die beelden komen niet spontaan in me op, ze ontstaan omdat ik heel precies de maatschappelijke realiteit wil observeren. Als een arbeidster in een lampenfabriek acht uren door een vergrootglas moet kijken en zich met één oog op een voorwerp concentreren, doet ze dat’s avonds ook nog als ze aardappels schilt. Dan ontstaat het beeld van vrouwen wier rechteroog groter is dan het linkeroog. Ik zie niet eerst het beeld maar wel het rekwisiet, in dit geval de loep. Heel concreet vraag ik me af wat er gebeurt met iemand die daar de hele tijd met één oog door kijkt. Die persoon gaat haar rechteroog meer geloven dan het andere en haar oog wordt zo een deel van de machine. Psychologiseren is niet mijn sterkste kant, maar ik probeer aan de hand van beelden mijn personages te tekenen.

De Gouden Brug uit de titel van uw roman werd door sommige recensenten een symbool voor de verbinding tussen Oost en West genoemd.

Özdamar: Dat klopt niet, want deze brug verbindt niet Azië en Europa – in de jaren zestig was er nog geen brug, het was een overtocht van twintig minuten – maar twee delen van Europa. De Gouden Brug was een idee van een Byzantijnse keizer, die Michelangelo en Leonardo da Vinci om ontwerpen verzocht had. Michelangelo vertrouwde het zaakje niet en vroeg in Italië om advies: als ik die brug bouw, zal de Osmaanse keizer mij dan niet dwingen moslim te worden? De adviseur antwoordde: “Ach, weet je, mijn zoon, ik ken Istanbul net zo goed als Rome en ik zou niet weten welke van die twee steden het zondigst is. De Osmaanse keizer zal zoiets nooit van jou verlangen, maar volgens onze bronnen zou de paus de ontwerper wel eens kunnen excommuniceren.” En dus kwam er van het project niets in huis. In het ene deel leefden meer niet-moslims, in het andere meer moslims. Tot een hervormingsgezinde sultan toch een brug liet bouwen. De eerste Europeaan die ooit over de Brug van de Gouden Hoorn schreef, had het over een schouwtoneel waarop het hele kosmopolitische Turkije van toen zich verdrong: er liepen niet alleen Turken over maar ook Koerden, Grieken, Albanezen, Tartaren, Russen… Het is een van de levendigste plekken ter wereld: mensen haasten zich naar hun werk, er wordt vis gegrild, mannen roken hun waterpijp, intellectuelen discuteren er op de terrasjes van de restaurants, er lopen mooie meisjes en zakkenrollers, straatverkopers schreeuwen de ziel uit hun lijf, de schaduwen van vissersboten vallen over de brug en de meeuwen krijsen. Kortom: een openluchttheater.

Toneel speelt in uw leven een grote rol, ook in uw schrijven?

Özdamar: Ik gebruik mijn theaterervaring in mijn boeken, bijna alle technische knepen die op de scène gelden, kunnen ook in literatuur toegepast worden. Bovendien is het prettig mijn romanfiguren als toneelvrienden te beschouwen, want schrijven is net zoiets als je huiswerk maken: een eenzame bezigheid. Alles wat in het leven moeilijk is – het flirten, de dood, liefde, verraad – is op de bühne makkelijk.

De opkomst van het communisme en de seksuele bevrijding krijgen een prominente plaats in uw boek. Vond de revolutie van ’68 alleen in Istanbul plaats?

Özdamar: De eerste arbeiderspartij had vertakkingen in het hele land. Haar programma was marxistisch maar ze was in wezen een partij van malcontenten. Zodra er andere links-democratische partijen ontstonden, liepen velen naar die nieuwe partijen over.

De seksuele revolutie heeft waarschijnlijk alleen in de grote steden plaatsgehad. Ik verkeerde in een milieu van intellectuele mannen en die vonden het fantastisch dat een vrouw naar bed ging met wie ze wilde. Dat betekende dat je “bewust” geworden was. Ik herinner me een imam die probeerde uit te leggen waarom de koran marxistisch is. Het was een mooie tijd. Maar naarmate de linkse beweging haar plaats in de maatschappij vond en groeide, werden ook het fascisme en het fundamentalisme groter. De belle époque moest onvermijdelijk eindigen in een militaire onderdrukking.

Hoe is Turkije nu?

Özdamar: Een postmodern-democratisch land, maar eerder met Latijns-Amerika dan met Europa te vergelijken. Er strijden natuurlijk heel veel mensen voor de democratie, maar er is geen sterke nationale bourgeoisie. Die is economisch zwak en kan dus niet beslissen hoe democratisch Turkije moet zijn.

Democratiseringspogingen waren altijd de taak van de linkerzijde: er zijn veel vakbondsmensen, arbeiders, professoren, journalisten en kunstenaars vermoord, en dat gaat nog altijd verder. Er is weinig reden tot optimisme. De fundamentalisten zijn tenslotte legaal aan de macht gekomen, twintig procent van de Turken heeft voor hen gekozen. Arme mensen leven niet voor de dag van morgen maar voor vandaag. De fundamentalisten hebben hen kolen en soep gegeven. Als je gratis in een restaurant kan gaan eten, stem je natuurlijk voor de partij die dat organiseert.

In uw roman vertelt u hoe zowel linksen als rechtsen bloemen leggen bij het monument van Atatürk. Speelt dat nationalisme ook nu nog een grote rol?

Özdamar: Een heel grote rol. Lenin zei dat men in een land waarin men niet kan hopen, zijn hoop in de mummies stelt. Dat geldt zeker ook voor Turkije. De wanhoop is zo groot dat men altijd weer naar die ene man gaat die een revolutie verwezenlijkt heeft. Maar hij is natuurlijk een mummie.

De studenten in uw verhaal spiegelen zich aan de Franse surrealisten, ze leren ze uit het hoofd. Is die verering van Europese voorbeelden gebleven?

Özdamar: Er zijn twee manieren van omgaan met Europa. Voor sommigen is het Spielerei: ah, er is een nieuw stuk uit Europa, dat moeten we eens proberen – maar als het hen niet verrijkt, laten ze het net zo lief. Anderen laten zich terroriseren door de Europese cultuur. Vrouwen bijvoorbeeld die hun haar blond verven en zich laten opereren omdat ze een wipneus willen. Dat zie je ook in landen als India of Irak. Je moet niet vergeten dat Turkije onder grote druk staat, precies omdat het tussen alle culturen in ligt. Die geografische ligging is een rijkdom als je zo’n vermengde identiteit kan accepteren, maar tegelijk een gevaar.

Uw heldin voelt zich ook aangetrokken door Europa, maar door haar ironische waarnemingen bouwt u toch veel distantie in.

Özdamar:Jean-Luc Godard zei het ooit heel mooi: je moet je vaderland verraden en naar een andere plaats gaan om nadien tegelijk op twee plaatsen tegelijk te kunnen zijn. Dat gebeurt in de migratie, of je dat nu wil of niet. Het begint al wanneer je geld uitgeeft: je rekent het automatisch in je vroegere munt om. Er is distantie omdat je het andere model kent. Dat is de “vreemde” blik. Als je dan naar je eerste vaderland teruggaat, kijk je ook daar afstandelijker naar je omgeving. De eerste blik is heel belangrijk: dat is de kunst van het kijken.

Er is niet alleen distantie tegenover de twee vaderlanden, ook tegenover het eigen, linkse milieu. Een hoofdstuk heet: “Een sigaret is het belangrijkste rekwisiet van een socialist.”

Özdamar: Dat komt door het theater. Mijn hoofdfiguur bekijkt het ideologische niet bewust ironisch maar ze kijkt gewoon heel intensief. Omdat dit haar opdracht als actrice is: ze moet haar personage van alle kanten bekijken. Ze moét een aspect vinden dat haar beroert om dat personage geloofwaardig op de planken te kunnen brengen. Een lelijk mens bestaat niet, iedereen is zo gemischt. Ik beschrijf het leerproces van mijn heldin die dankzij haar theateropleiding ook leert haar eigen milieu vanop een afstand te bekijken. Bijvoorbeeld in de passage waarin de studenten in alle stukken die ze moeten spelen, willen schreeuwen, net zoals ze dat op straat tijdens manifestaties doen. Onze leraar die van Brecht hield, zei: “Jullie mogen niet schreeuwen, jullie moeten de geschiedenis onderzoeken. Omdat jullie de geschiedenis niet onderzoeken, komt alles wat in de wereld gebeurt als een nachtmerrie over jullie heen. Jullie laten niet de realiteit van die mensen zien, maar alleen jullie gevoelens over die nachtmerrie, en daarvan maken jullie een nieuwe nachtmerrie.”

Emine Sevgi Özdamar, “De brug van de Gouden Hoorn” (uit het Duits vertaald door Gerda Meijerink), De Geus/EPO, Breda/Antwerpen, 297 blz.

Hilde Keteleer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content