De Nederlander Thomas Rosenboom schrijft bij voorkeur over gepassioneerde ondernemers en andere doeners. ‘De plot moet staan en de lezer moet worden meegesleept naar een ontknoping, dan volgt de literatuur vanzelf wel.’

Thomas Rosenboom, ‘De nieuwe man’, Querido, 315 blz., euro 18,95.

D e nieuwe man is Thomas Rosenbooms derde grote roman. In amper een jaar was hij ermee rond. Dat is een flits vergeleken met het decennium dat hij bezig was met het boek dat zijn doorbraak betekende: het meer dan negenhonderd bladzijden tellende Gewassen vlees.

De recensies wekken de indruk dat de schrijver weer eens een zwaarmoedig en somber boek heeft klaargestoomd. Het gaat om scheepsbouwer Berend Bepol die een echtgenoot zoekt voor zijn dochter en een opvolger voor zijn werf. Hij denkt die gevonden te hebben in zijn voorman Niesten. De voormalige arbeider ontpopt zich tot een vindingrijk ondernemer. Midden in de recessie na het einde van de Eerste Wereldoorlog sleept hij een order voor een Duits bergingsschip binnen. Bepol vertrouwt het echter niet. Gaan die Duitsers wel betalen? Bepol houdt er verder vreemde opvattingen over het socialisme op na. Als Niesten vijf procent loonsverhoging vraagt, weigert Bepol dat met het argument dat de voorman dit niet vanuit een socialistische overtuiging eist. ‘Zonder petitie, protest of manifest stond hij daar maar tegenover hem.’

Rosenboom: ‘Bepol houdt niet van gekweekte bloemen. Hij plukt alleen maar bloemen die in het wild groeien. Als iemand daar iets van zegt, antwoordt hij: “Dat is nu eenmaal de socialist in mij.” Hij is een man die zo onder de indruk is van zijn eigen gedachtespinsels dat hij zich af en toe aan de vensterbank moet vastgrijpen. Dat is toch prachtig? Van zulke onzin kan ik zelf eindeloos genieten.’

Zulke frivoliteiten zouden u in de jaren zeventig ernstig kwalijk zijn genomen. Wie spot met het socialisme is een reactionair…

THOMAS ROSENBOOM: De marxistische zuurpruimen die dat destijds vonden, zijn inmiddels zelf bekeerd tot het liberalisme, daar trek ik me dus niets van aan. Ik hou trouwens niet alleen van romans met humor, maar ook van boeken waarin een intrige zit. Zo’n eindeloos voortslepend verhaal waarin niets gebeurt en de personages bladzijde na bladzijde alleen maar nadenken en emotioneel reageren… nee, dat is niks voor mij. De plot moet staan, de lezer moet geboeid zijn en worden meegesleept naar een ontknoping, dan volgt de literatuur vanzelf wel.

Is dat ook de reden waarom u zowel in uw vorige roman ‘Publieke werken’ als in dit nieuwe boek een ondernemer als hoofdpersoon hebt gekozen?

ROSENBOOM: Dat speelt toch wel een rol, ja. Ik kom bovendien zelf uit een ondernemersfamilie, dus ik ken een beetje die manier van denken en praten. Mijn vader was directeur van een groot automobielbedrijf in Arnhem, met veertig man personeel. Ik hoorde hem ’s avonds tijdens het eten vaak praten over zijn werk. Dan gebruikte hij woorden als ‘vastgoed BV’ en ‘exploitatiekosten’. Hij zag het allemaal wat groter dan in zo’n garagebedrijfje waar het gezin boven de werkplaats woont. Dat heeft me wel beïnvloed. Trouwens, het idee voor De nieuwe man kwam ook van hem. In zijn jeugd heeft de eigenaar van een transportbedrijf hem eens een deal voorgesteld. Als mijn vader met zijn dochter trouwde, kreeg hij als opvolger het bedrijf erbij. Hij heeft het niet gedaan. Maar ik heb me wel afgevraagd wat voor gevolgen zo’n aangenomen voorstel had kunnen hebben. Hoe voelt zo’n man zich die zich laat omkopen met een bedrijf? Voor ik het wist, was ik de plot van De nieuwe man aan het bedenken.

De ondernemer is een wat ondergeschoven personage in de Nederlandse literatuur waarin ambtenaren en onderwijzers een meer vooraanstaande rol spelen. Welke romans had u voor ogen waaruit u eventueel inspiratie kon putten?

ROSENBOOM: Ik denk, dat je het met de Max Havelaar van Multatuli en de romans van Willem Elsschot wel zo’n beetje gehad hebt wat romans over ondernemers betreft. Kaas heeft voor mij inderdaad een klein beetje als voorbeeld gediend. De manier waarop Elsschot hierin een ambtenaar portretteert die denkt het tot ondernemer te kunnen schoppen, vind ik meesterlijk. Vooral het feit dat die aankomende kaashandelaar het allemaal zo groot ziet: hij wil vertegenwoordigers aannemen, hij vraagt een telefoonaansluiting aan, laat kaartjes drukken… En dan blijkt dat hij maar een simpele kaasboer wordt. In dat opzicht lijkt hij een beetje op mijn figuur Bepol die het altijd maar heeft over de glorieuze toekomst van de scheepsbouw die elk moment kan beginnen.

U bent al jaren beroepsauteur. Is schrijven ook een beetje ondernemen?

ROSENBOOM: Nee, dat is te veel eer. Ik ben trouwens niet helemaal uit vrije wil beroepsauteur geworden. Toen ik Nederlandse taal en letterkunde studeerde, was de behoefte aan neerlandici zo goed als onbestaande. Alle wegen die naar een betaalde baan leidden, waren afgesloten. Een week nadat ik was afgestudeerd, in 1983, verscheen mijn debuut, de verhalenbundel De mensen thuis. Dankzij dat boek had ik een beetje geld en wat vooruitzichten op nog wat meer geld, dus werd ik maar schrijver. Het volgende boek verscheen twee jaar later, en het daaropvolgende kwam pas negen jaar nadien.

Je schrijft niet zozeer aan je computer, maar vooral in je hoofd. Als ik ’s ochtends wakker word, gaan mijn gedachten vaak onmiddellijk naar het verhaal waaraan ik bezig ben. Daarvan heeft de buitenwereld natuurlijk een vertekend beeld, want die ziet niet wat er in mijn hoofd omgaat. Als ik pas twee uur na mijn vrouw opsta, lijkt het of ik het er lekker van neem, terwijl ik er evengoed al enkele uren ‘hard’ werk op heb zitten. Werken doe ik dus elke dag, maar of je dat nu ook echt ondernemen kunt noemen?

U wilt spannende boeken schrijven, maar u schrijft opvallend lange zinnen vol beeldspraak. U maakt bovendien graag gebruik van gedateerde woorden en uitdrukkingen. Hoe voorkomt u dat ouderwets omslaat in oubollig?

ROSENBOOM: Dat is heel eenvoudig. Als ik kies voor een gedateerde uitdrukking in plaats van voor een hedendaagse, dan is dat omdat de gedateerde korter is. ‘Spijts’ is korter dan ‘niettegenstaande dat’ of zelfs ‘ondanks’; ‘volzee’ is korter dan ‘op volle zee’. Ik zou de lezer pas gaan irriteren als ik de langere woorden zou gebruiken. Bovendien schrijf ik romans die zich in het verleden afspelen. Ik moet dus heel voorzichtig zijn met het gebruik van moderne termen. Als Bepol in een negatieve stemming in zijn kantoor zit, kan ik wel schrijven, dat het ‘hem droef te moede was’, maar niet, dat ‘hij zat te balen’. Balen, dat deed je eenvoudigweg nog niet in 1923. Met één zo’n hedendaagse uitdrukking zou ik de historische sfeer van heel het boek teniet kunnen doen. Nu bereik ik juist het omgekeerde effect: een zorgvuldige, geschiedkundig verantwoorde stijl ver-sterkt de geloofwaardigheid van het verhaal.

‘Gewassen vlees’ speelt zich af in de achttiende eeuw, ‘Publieke werken’ in de negentiende en ‘De nieuwe man’ in de twintigste. Betekent dit dat uw volgende roman in de huidige tijd moet worden gesitueerd of zelfs een toekomstroman wordt?

ROSENBOOM: Nee, die opeenvolging van eeuwen is puur toeval. Ik geloof niet dat een auteur als ik zo’n uitzonderlijk leven leidt, dat ik daarover dikke romans zou kunnen schrijven. De thema’s voor mijn boeken zijn telkens van buitenaf gekomen. Eerst vond ik een dagboek, daarna ontdekte ik het verhaal over de twee huizen die plaats moesten maken voor het beroemde Victoria Hotel in het centrum van Amsterdam en vorig jaar hoorde ik die anekdote van mijn vader over dat transportbedrijf. Als ik eenmaal gepakt ben door zo’n onderwerp ga ik historisch onderzoek verrichten. In het geval van De nieuwe man betekende dat veel bezoeken aan het Noordelijk Scheepvaartmuseum in Groningen en veel lezen over de scheepvaart en scheepsbouw in de periode 1900-1930. Maar van dat laatste moet u zich geen overdreven voorstellingen maken, hoor. In een maritiem antiquariaat vond ik op één plank zo ongeveer alles wat er over die industrietak in dat deel van Nederland en in die periode geschreven was. Het besloeg precies één plank. Ik kon de boeken letterlijk in één armbeweging meenemen.

Onderhand bent u een veelgelezen en veelbekroond auteur. Het succes is evenwel pas begonnen in 1994 met ‘Gewassen vlees’. Na negen jaar stilte met zo’n dikke roman komen, dat was toch een enorm risico?

ROSENBOOM: Toen het boek uitkwam, had ik mijn twijfels al overwonnen. Toen ik ruim zeshonderd bladzijden had geschreven, werd ik bang. ‘Stel nou dat dit niet goed is? Dan heb ik al die jaren voor niks gewerkt’, ging het door me heen. En ik herinnerde me ineens die verhalen van auteurs die inderdaad jaren aan een roman hadden geschreven, die enthousiast bij hun uitgever hadden ingeleverd en dan te horen hadden gekregen, dat het ‘zowel voor de auteur als voor de uitgever beter was als dit manuscript niet gepubliceerd zou worden’. Daarop bedacht ik dat ik het boek met de laatste paar honderd bladzijden toch niet meer kon redden als die eerste zeshonderd niet goed waren en het evenmin kon bederven als ze wél goed waren. Ik heb het pak dus bij mijn uitgever ingeleverd. Toen die enthousiast reageerde, wist ik dat ik op de goede weg was. Al zie ik de zaken niet zo groots als Bepol in De nieuwe man of de kaasboer in Elsschots Kaas, mijn projecten zijn totnogtoe wel geslaagd. In dat opzicht is schrijven misschien tóch ook een beetje ondernemen, om Bepol te parafraseren.

Piet de Moor

‘Schrijven is misschien toch ook een beetje ondernemen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content