Honderd jaar geleden werd de literaire avant-garde met een paukenslag geboren. Wat blijft er vandaag over van zoveel artistieke grootspraak? Een gesprek met Henri-Floris Jespers, bevlogen archivaris van de Frans-Belgische avant-garde én huisideoloog van de Pink Poets, over het relatieve belang van de voorhoede.

‘Een racewagen is mooier dan de Nikè van Samothrace.‘ Toen Filippo Tommaso Marinetti op 19 februari 1909 op de voorpagina van de Franse krant Le Figaro met een heus futuristisch manifest mocht uitpakken, begon de geschiedenis van de artistieke avant-garde. De komende dertig jaar zouden futurisme, expressionisme, dadaïsme en surrealisme voor ware schokgolven zorgen in de kunst en literatuur. In de Vlaamse letteren tekende Paul van Ostaijen op zijn eentje voor de broodnodige vernieuwing. Hij verenigde in zijn persoon alle bovenvermelde -ismen.

Vandaag lijkt het artistieke geweld van futuristen en analoge hemelbestormers helemaal uitgewoed. Kunstenaars van diverse pluimage bezinnen zich in deze commerciële tijden meer dan ooit over hun steeds marginaler wordende positie. Het is nauwelijks voorstelbaar dat een nieuwe Marinetti nu een podium zou krijgen om zijn provocerende slogans op de wereld los te laten. Laat staan dat Van Ostaijen anno 2009 in de Vlaamse kwaliteitspers die eer te beurt zou vallen.

Henri-Floris Jespers, kleinzoon van schilder Floris Jespers die destijds een boezemvriend was van Van Ostaijen, is meer dan ooit begaan met het in kaart brengen van de sporen die de literaire voorhoede in België heeft nagelaten. Hij richt zich daarbij vooral op de nauwelijks bekende geschriften van Franstalige avant-gardisten, zoals dadaïsten Clément Pansaers en Paul Joostens , esprit nouveau-dichter Paul Neuhuys of surrealist E.L.T. Mesens. Dat Jespers in de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw intense contacten had met dichters als Jan de Roek, Hugues C. Pernath en Poesia visiva-gangmaker Paul de Vree, alsmede met de schilder Jef Verheyen en neodadaïst Albert Szukalski, maakt van hem ook de aangewezen ervaringsexpert als het op avant-garde uitkomt. Hoe levend is die avant-garde nog?

Henri-Floris Jespers: ‘De belangstelling voor een aantal dichters uit de jaren zestig en zeventig kent alleszins een revival. In Hotel New Flandres, de nieuwe, spraakmakende Vlaamse poëziebloemlezing, wordt Jan de Roek eindelijk gerehabiliteerd. Hij is veel te vroeg gestorven, door een auto-ongeluk in 1971. Hij krijgt met zijn acht gedichten nu meer dan twintig bladzijden. Jammer dat De Roek door de chronologische opbouw van de bloemlezing pas in de jaren tachtig, toen zijn verzameld werk in twee delen werd gepubliceerd, in beeld komt, terwijl hij deze gedichten al in de jaren zestig heeft geschreven. Hij heeft invloed gehad op Pernath, Patrick Conrad en Nic van Bruggen – en niet omgekeerd, zoals deze bloemlezing suggereert. De Roeks gedichten, hoewel voor zijn dood niet gepubliceerd, circuleerden immers al in de jaren zestig in de kringen van de latere Pink Poets. Ze hebben Pernath, Conrad en Van Bruggen tot de dichters gemaakt die ze geworden zijn.’

Ondertussen woedt er een discussie over de (on)mogelijkheid van een eigen Vlaamse literatuur.

HENRI-FLORIS JESPERS: Dat zijn theoretische beschouwingen, dat komt neer op discuter du sexe des anges. In principe bestaat er uiteraard één Nederlandse literatuur, zoals er één Franse literatuur bestaat. Maar binnen die Nederlandse koepel heb je vanzelfsprekend de Vlaamse letteren, net zoals je binnen de Franse context de Frans-Belgische literatuur hebt en de francofone Zwitserse of Congolese literatuur. Het ene sluit het andere niet uit.

Je moet trouwens toegeven dat er binnen die diverse literaturen ook belangrijke verschillen zijn, zoals in het geval van de Vlaamse en de specifiek Nederlandse literatuur. De samenstellers van Hotel New Flandres hebben in die zin groot gelijk wanneer ze stellen dat buitenlandse invloeden uit andere taalgebieden vaak van groter belang waren voor de Vlaamse dichtkunst dan de invloeden uit Nederland. In de jaren vijftig van de twintigste eeuw hebben de Nederlandse Vijftigers, zoals Lucebert, de Vlaamse poëzie uiteraard sterk beïnvloed. Maar in de jaren zestig en zeventig was die Nederlandse inbreng in de Vlaamse dichtkunst zogoed als onbestaande. Dat geldt niet alleen voor de Pink Poets, maar ook voor de nieuw-realisten rond Herman de Coninck, die de mosterd haalden bij de Amerikaanse dichters maar zeker niet bij de Nederlanders. Kortom, soms was er wel sprake van Nederlandse invloed op de Vlaamse poëzie, maar vaak ook helemaal niet. Wie ontkent dat de Vlaamse poëzie en de Vlaamse literatuur op sommige momenten fundamenteel anders zijn dan de Nederlandse, logenstraft het licht van de zon. Net zoals er in de Franse literatuur een fundamenteel verschil vast te stellen is tussen het Belgische en het Franse surrealisme.

Bekende avant-gardisten zoals de futurist Filippo Tommaso Marinetti of de surrealist André Breton waren zeker geen engeltjes.

JESPERS: Dat heeft alles te maken met die voor de avant-garde typische egelstelling aan de ene kant en veroveringszucht aan de andere. Avant-garde is niet voor niets een militaire term, die verwijst naar de voorhoede van het leger. De voormannen van de literaire avant-garde, te beginnen met Marinetti en Breton, zijn allemaal autoritaire figuren. Het futurisme en het surrealisme bestaan trouwens eigenlijk niet, maar komen neer op marinettisme en bretonisme.

Was Paul van Ostaijen ook zo autoritair?

JESPERS: Van Ostaijen is te vroeg gestorven om aanhangers rond zich te scharen, maar ook hij was een autoritaire figuur. Lees er zijn briefwisseling maar op na. Hij was geen echte doctrinair, omdat hij in zo’n korte tijd vier verschillende artistieke fases heeft doorgemaakt. Het was zijn persoonlijke tragiek dat hij telkens werd gewaardeerd voor een bepaald soort kunstenaarschap op het moment dat hij die artistieke fase al achter zich had gelaten. Wanneer hij het dadaïstische Bezette stad publiceert, is hij nog altijd bekend als de man van het expressionistische Signaal, in zijn ogen een geheel achterhaald standpunt . Niemand wou toen van Bezette stad weten.

Hoe hebt u die avant-garde beleefd als Pink Poet?

JESPERS: Ik was in de jaren zestig zelf geen echte avant-gardist. Ik ben nu eenmaal retrospectief ingesteld, ik heb een zekere afstand nodig. Daarom ben ik ook gekant tegen een Vlaamse literatuurgeschiedenis die bijvoorbeeld de evolutie van 1945 tot 2005 in kaart zou brengen. Wat kun je vandaag zeggen over 2005? Dat is toch veel te dichtbij. Daardoor ontstaan er allerlei nodeloze misverstanden die aanleiding geven tot even nodeloze polemieken. Die en die namen ontbreken dan volgens sommigen. Een literatuurgeschiedenis is toch geen opsomming van namen, net zomin als een opsomming van manifesten of tijdschriften, zoals Hugo Brems dat in Altijd weer vogels die nesten beginnen, een rommelige geschiedenis van de Nederlandstalige literatuur, laat uitschijnen. Tijdschriften ontstaan niet rond manifesten. Dat is lulkoek. Tijdschriften ontstaan rond mensen en rond nestgeur. Ik geloof trouwens niet in manifesten. Ze zijn een kwestie van militaire strategie. Verder zijn er meestal zoveel onderlinge verschillen als er ondertekenaars zijn.

‘We konden samen vrolijk paarden gaan stelen. En dat is wat anders dan gewichtige manifesten de wereld insturen, of het krampachtig postmodern schikken van gedroogde bloemen.’ Toen u ‘paarden stelend’ met de Antwerpse Pink Poets optrok, kon u zich blijkbaar goed amuseren?

JESPERS: ( lacht smakelijk) Dat is een vorm van territoriumafbakening geweest. Op die manier probeerden wij ons van een plaats in het literaire landschap te verzekeren. Dat was dus deels een zaak van strategie, dat kan ik nu wel toegeven. Maar je kunt er niet naast kijken dat er rond Van Ostaijen, Gaston Burssens, Maurice Gilliams en Pernath een Antwerpse air de famille hing. Daar is onloochenbaar een zekere geestesverwantschap.

Een esthetische?

JESPERS: Etymologisch ben ik inderdaad een estheet die zo helder mogelijk kijkt naar wat me omringt, maar daar houdt het toch op. Ik ben een waarnemer, maar geen estheticist die geen rekening zou houden met het ethische. Een echte dandy stelt zich stoïcijns op. Dandyisme is in the mind, niet in de looks.

Hoe kon Marinetti 100 jaar geleden met een literair pamflet nota bene de voorpagina van een krant halen?

JESPERS: Marinetti kreeg het verwijt een showman te zijn, maar hij beschikte over invloedrijke connecties, zoals André Gide, die een mooi portret van hem schetste in zijn dagboek. Hij was un homme du monde.

Zou dat vandaag nog kunnen?

JESPERS: Nee. Dat heeft te maken met de degradatie van het statuut van de literatuur. Waar zijn de tijden dat Jean-Paul Sartre en Albert Camus voor tonnen papieren aandacht zorgden? Nu krijg ik mails die ondertekend zijn door Peter Vandermeersch, algemeen directeur van De Standaard, om mij fauteuils of bureaulampen te doen kopen. Ik heb weliswaar ingetekend op de nieuwsbrief van die krant, maar toch niet om als klant te worden behandeld? Wél om degelijke informatie te lezen. Zoiets is bijna obsceen. Overal word je als klant aangesproken, tot in de Antwerpse dienstverlening van de stad toe. Terwijl ik toch eerst en vooral een burger ben. Klanten zijn er om winst mee te maken en dat is absoluut een eerbiedwaardige doelstelling. Maar verwar toch niet het commerciële met het informatieve en dus de klant met de burger! Nu gaat zelfs het onderwijs de leerlingen en studenten als klanten benaderen. Dat is aberrant.

Misschien maakt zo’n manifest wel kans in een boekenbijlage?

JESPERS: Ik lees geen boekenbijlagen meer in Vlaamse media die het voortdurend hebben over buitenlandse kunst en literatuur. Ik heb die recensies al gelezen in andere talen. Ik wil in onze media iets lezen over ónze literatuur. Dat ligt toch voor de hand. En uiteraard hoef ik het dan lang niet eens te zijn met wat de recensenten schrijven. Ik las vroeger De Standaard om mij te ergeren aan Urbain van de Voorde en ik las ’s zaterdags Het Vaderland voor de interessante stukken van Paul de Wispelaere. Maar het oordeel van Jan Janssens over James Joyce interesseert mij bitter weinig. Pas op, dat geldt ook voor de kritische berichtgeving over plastische kunsten. Er is nauwelijks informatie over de tentoonstellingen in Vlaanderen, tenzij er obligate grote namen bij betrokken zijn, zoals Jan Fabre, Wim Delvoye, Luc Tuymans en soms Jan De Cock. Die dan vaak nog exposeren op buitenlandse grote shows.

Vroeger had je in onze schrijvende pers tenminste mediocre critici, zoals René Turkry in Gazet van Antwerpen. Zij publiceerden twee tot drie keer per week over hun bezoek aan Vlaamse galeries. Ik wist toen wat er allemaal reilde en zeilde in die wereld, of het nu om abstracte of figuratieve kunst ging. Natuurlijk begrijp ik de schaarse critici die liever in het gezelschap van grote namen vertoeven, maar eigenlijk is dat een verkeerd begrepen kosmopolitisme. De laatste vijftien jaar wordt de positie van de criticus daarenboven ernstig ondermijnd. Vroeger konden vaste critici minstens één keer per week informatie brengen over hun sector, terwijl nu mondjesmaat bepaalde critici worden ingeschakeld die à la tête du client een stuk maken. Zo worden al op voorhand de schaarse kritische stemmen gestuurd en wordt het geheugen van de cultuur om zeep gebracht. We leven in de waan van de dag, ook in de politiek. De veralgemening van de ziekte van Alzheimer: dat is de toekomst.

Waarom maakt u zelf geen werk van de biografie van Van Ostaijen, die er nog altijd niet is, in plaats van zoveel energie aan de kleine garnalen van de avant-garde te besteden?

JESPERS: Het is voor mij veel boeiender om enkele brieven van Theo van Doesburg of Paul Joostens te verzorgen of de ontstaans- en publicatiegeschiedenis van Ça ira van Paul Neuhuys te reconstrueren, want daar kan ik nog zo veel ontdekkingen doen. Een echte biografie vraagt trouwens immens veel tijd. Er zijn te veel documenten, waarvan men in het geval van Van Ostaijen redelijkerwijze kan aannemen dat ze bestaan, die nog altijd niet boven water zijn gekomen. Dat er nog documenten bewaard worden in privéarchieven staat als een paal boven water. En dat er nog wat sluimert in Duitse archieven is zeer waarschijnlijk. Er komen trouwens geregeld nieuwe gegevens aan de oppervlakte. Het ISLN (Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Nederlanden van de Universiteit Antwerpen) dat voortreffelijk werk verricht, is volop bezig met een elektronische uitgave van de correspondentie van Van Ostaijen. Daar mogen we nog veel van verwachten.

Honderd jaar na de geboorte van de avant-garde is de voorhoede een achterhoede geworden?

JESPERS: Ja, maar om een veldslag te winnen, is de achterhoede soms van kapitaal belang. Denk maar aan de slag bij Waterloo. Ik ben er zeker van dat de belangrijkste dingen in de marge gebeuren.

FUTURISTISCH MANIFEST REVISITED (DE BOEKEN VAN DEBUREN) OP 19 FEBRUARI ( 20-21.30 UUR) IN: LITERATUURHUIS PASSA PORTA, DANSAERTSTRAAT 46, BRUSSEL. RESERVEREN VERPLICHT VIA WWW.BESCHRIJF. BE OF 02 223 68 32

DOOR FRANK HELLEMANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content