‘ARMOEDE IS NEFAST VOOR HET BREIN VAN KINDEREN’

© TOM VERBRUGGEN

Eén op de tien kinderen in ons land leeft onder de armoedegrens. Peter Adriaenssens vindt dat een maatschappij die zoiets toelaat zich aan kinderverwaarlozing bezondigt. De kinderpsychiater is voorzitter van het Kinderarmoedefonds, dat deze week van start gaat. ‘Gemorrel in de marge, zo’n fonds’, meent armoede-experte Bea Cantillon. ‘Dat het bestaat, wijst vooral op een falend systeem.’

Al dertig jaar telt professor Bea Cantillon als onderzoekster de armen in de samenleving. Ze leidt het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck aan de Universiteit Antwerpen. ‘Het is frustrerend voor een onderzoeker hoor, dat het armoedecijfer al decennialang hetzelfde blijft’, zucht ze. Professor Peter Adriaenssens, kliniekhoofd van de kinder- en jeugdpsychiatrie in het UZ Leuven, stelt intussen de effecten van armoede vast in de hersenen van kinderen. In zijn ziekenhuis worden ook steeds vaker kinderen uit kansarme milieus aangemeld. ‘Als we niet ingrijpen, overwint de armoede’, stelt hij.

Cantillon en Adriaenssens zijn behalve wetenschappers ook mensen van het engagement. Cantillon legt vaak de vinger op de wonde in publicaties en opiniestukken. Adriaenssens heeft recent het voorzitterschap van het Kinderarmoedefonds aanvaard omdat hij actie wil ondernemen. Dat fonds, geruggensteund door de Koning Boudewijnstichting, haalt geld op bij de burgers, de overheden en de bedrijven en zal in mei kleinschalige creatieve projecten goedkeuren die mikken op arme kinderen en hun omgeving.

Bea Cantillon: Ook al zijn wij wetenschappers, het is onze ethische plicht armoede in de aandacht te houden.

Peter Adriaenssens: Onze generatie werd doordesemd met het verhaal van ‘groei’, van nog meer en nog harder werken. Maar nu de groei stagneert, staan we voor scherpe keuzes: gaan we op deze manier verder, of grijpen we in? Tegelijk zien we dat de gezinnen die het goed hebben, het nog nooit zo goed hebben gehad. Zeventig procent van onze kinderen en jongeren zit in een milieu met enorm veel mogelijkheden en stimulansen. Maar wie echt uitvalt, zien we sneller dan ooit de dieperik in gaan. De kloof tussen beide groepen verbreedt.

Cantillon: Dat blijkt ook uit de cijfers. De armoede in haar geheel blijft stabiel, maar als we dieper graven, zien we in die onderste laag opmerkelijke evoluties. Zo neemt de armoede sterk toe bij kinderen die in gezinnen opgroeien waar niemand aan het werk is.

Adriaenssens: Die kinderen zijn de lens waardoor we naar de volwassen kansarmen kijken die geen werk en geen betaalbaar huis vinden, en die amper de kosten van het dagelijkse leven kunnen dragen. Een jong kind slikt alles, een tiener ziet welke rekeningen z’n ouders gepresenteerd krijgen. De relatie tussen norm en emotie vervaagt soms bij jongeren die onrecht vaststellen. Ze gaan tot acties over die wij ‘probleemgedrag’ noemen. Ze spijbelen, stelen, zorgen voor overlast, maar eigenlijk zijn ze gedemotiveerd.

Cantillon: De cijfers tonen een polarisering aan tussen de groep die steeds nadrukkelijker arm blijft, en de groep tweeverdieners die hun fraaie inkomen met de kinderen delen. Die laatste blijft groeien door de toestroom van vrouwen op de arbeidsmarkt. De economie vroeg en kreeg sterke, vaardige vrouwen met een diploma die op hun beurt kozen voor een partner met dezelfde kenmerken. Door het cumuleren van die sterktes is de groep tweeverdieners spectaculair gegroeid. De armen profiteerden niet van de groeiende werkgelegenheid, en werden naar beneden geduwd. Zij zijn de dupe. En ze worden ook almaar meer met de vinger gewezen.

Werd die ‘ondergroep’ vergeten of verdrukt?

Cantillon: We zitten met z’n allen vast in die groeibeweging. Er moesten jobs gecreëerd worden, onder meer omdat ons socialezekerheids- én beschermingssysteem geënt is op arbeid. Wat kon een maatschappij anders doen dan werk aantrekkelijk maken voor die hardwerkende Vlaming?

Was er in die actieve welvaartsstaat dan geen plek voor niet-actieven?

Cantillon: Het ging vrij simpel over het werk aantrekkelijk maken voor degenen die werkten, de uitkering onaantrekkelijk maken voor degenen die niet werkten, en programma’s opzetten om laaggeschoolden naar werk te begeleiden. Vandaag weten we dat die aanpak maar gedeeltelijk gelukt is. We hebben nu een nieuwe visie nodig voor de organisatie van onze verzorgingsstaat. Ik denk dat we moeten terugkeren naar de vraag: hoe verdeel je arbeid? Helaas behoort dat niet tot de topprioriteiten van de politieke partijen.

U vindt het in geen enkel programma terug?

Cantillon: Niet echt. In de jaren zeventig sprak men erover, in de jaren tachtig minder, en nadien is het thema arbeidsverdeling verdwenen. Nu werkt de ene mens te veel en komt de andere niet aan de bak. Het Kinderarmoedefonds is een gelegenheid om te wijzen op die noodzaak: dat we dringend een uitweg moeten zoeken voor de catch 22 waarin we zitten.

Hoe anders ziet de groep armen eruit in vergelijking met twintig jaar geleden?

Cantillon: Het risico van armoede voor mensen met een lage scholing nam enorm toe. Zij raken maar niet op de arbeidsmarkt. Ook het aantal alleenstaande moeders die in armoede leven, is toegenomen.

Adriaenssens: Vooral het kind dat in armoede leeft, valt enorm op, maar het is maar het topje van de ijsberg. Kijk met een microscoop naar dat kind en je ziet een heleboel complexe mechanismen die rond hem spelen: werksituatie, behuizing, omgeving, en vooral uitsluiting.

De schrijfster en ervaringsdeskundige Celia Ledoux vindt dat het Kinderarmoedefonds een beetje vies naar pr ruikt. ‘Kinderarmoede bestaat niet,’ zegt ze, ‘wel ouder- en verzorgersarmoede.’

Adriaenssens: Kinderarmoede is de toegangspoort. Je ziet dat projecten rond armoede vaak focussen op deelaspecten. Het is in Vlaanderen veel makkelijker een actie te houden rond lege brooddozen dan rond werkgelegenheid. We zouden dit hele gesprek natuurlijk ook met deze éne zin kunnen afhandelen: ‘In een democratisch land mag armoede niet bestaan.’ Punt. Het merkwaardige is dat die vaststelling niet volstaat om tot een consensus te komen over de maatregelen. En intussen gebeurt er niets.

Cantillon: De mensen zijn het gevoeligst voor economische argumenten. Ze luisteren wél wanneer je zegt dat we deze generatie arme kinderen later op sleeptouw zullen moeten nemen, dat ze op termijn een nog grotere economische last worden… voor ons.

Professor Adriaenssens, u stelt dat sterk verwaarloosde arme kinderen vertraging oplopen in de ontwikkeling van de hersenen. Kunt u dat toelichten?

Adriaenssens: Bij kinderen die niet gestimuleerd worden of die in een stressomgeving leven, kan zich een afbouw van de hersenvertakkingen voordoen. Te veel stresshormoon of te weinig stimulans werkt nefast op die hersenen. Cellen kunnen dan afsterven. Door stimulatie kan die neergang worden gekeerd. Er is voldoende bewijs vanuit onderzoek dat kinderarmoede constant stress betekent en nefast is voor het brein.

U vindt dat een samenleving waarin één op de tien kinderen arm is zich aan kinderverwaarlozing bezondigt. Dat is een straffe uitspraak.

Adriaenssens: Toch is het zo, en het meest giftige mechanisme daarbij is ons onbewuste. We blijken niet zo gevoelig te zijn voor het thema. Nee, als we het over arme mensen hebben, wagen we ons aan verhalen over foute geldbesteding of profitariaat.

Cantillon: En ook daar zie je die polarisatie. De groep hardwerkende Vlamingen kijkt fronsend naar de groep onder hen die maar niet van de grond komt – ondanks alle inspanningen, activeringen en lastenverlagingen. Men denkt: wat is er mis met die mensen die niet overeind krabbelen?

‘Ze doen niet genoeg hun best’, wil het cliché dan.

Cantillon: Precies. De armen worden verantwoordelijk gesteld voor hun situatie. Ik hoor een maatschappelijke verharding in dat discours. Arme mensen staan trouwens vaker onder druk dan rijkere mensen. Recent verscheen een heel interessant boek over armoede, waarin glashelder wordt aangetoond dat mensen die in een financiële stresssituatie zitten vaker verkeerde beslissingen nemen.

Adriaenssens: Wij bezorgen hen ook stress. Mensen in de armoede voelen dat wij de hand niet uitsteken, tenzij onder voorwaarden. En welke voorbeelden dragen wij intussen aan? We discussiëren over managers die niet meer voor een paar honderdduizend euro willen werken, over artsen die naar regionale ziekenhuizen trekken omdat ze daar meer verdienen. Het lijkt wel alsof geld de belangrijkste drijfveer is voor iedereen. Je hoort zelden de boodschap dat we op een gelijkwaardige manier moeten leven om de samenleving in evenwicht te krijgen.

Tegelijk krijg ik wel hoop als ik naar mijn jongere collega’s kijk. Ik merk dat voor hen vier dagen per week werken en een kleiner huis kopen evident wordt. Ze kijken naar onze generatie, schudden van nee en zeggen: ‘Ik ben niet bereid die prijs te betalen en zo hard door te doen, ik heb andere prioriteiten.’

Cantillon: We zijn op een kantelmoment gekomen. Kijk naar de discussie over de vermogensbelasting. Tot vijf jaar geleden werd die alleen in vakbondskringen gevoerd, nu wordt ze besproken in Davos. Idem voor de discussie over de toplonen: die bestaat ook al langere tijd, maar er werd nooit over gedebatteerd. Nu wel. Bepaalde elites beginnen in te zien dat ongelijkheid niet optimaal is.

Redeneren die elites dan niet weer vanuit een economisch in plaats van uit een moreel besef?

Cantillon: Heel zeker. Kijk, de sociale zekerheid kwam er ooit omdat de samenleving moest stabiliseren, ze diende bijgevolg het algemeen belang. Grote ongelijkheid is op termijn niet goed voor de hele groep. Maar het blijft wachten op een visie, over hoe je deze samenleving structureel anders ordent. Het spijt me voor een initiatief als het Kinderarmoedefonds, maar zonder globaal plan blijft dit gemorrel in de marge. Tien jaar geleden zou zo’n Kinderarmoedefonds ondenkbaar zijn geweest, toch zeker als initiatief van een minister.

Toont de bevoegde minister Ingrid Lieten (SP.A), die het fonds mee boven de doopvont hield, hiermee aan dat haar beleid faalt?

Cantillon: (wuift het weg) Het gaat ‘m niet om mevrouw Lieten, haar kabinet of haar beleid. Als ik minister van Armoedebestrijding was, had ik misschien hetzelfde gedaan. De noodzaak aan zo’n fonds wijst op een falend systeem én op de zwakte van het instrumentarium dat een minister in handen heeft.

Dus doen we het voorlopig maar met crowdfunding en halve liefdadigheid?

Adriaenssens: Dit fonds wil behalve geld ook ideeën inzamelen en mensen samenbrengen. Er is een wijziging nodig in de attitude. Hoe ga je er als mens mee om: kansen hebben of geen kansen hebben? Tijdens hun opvoeding en ontwikkeling wordt de ongelijkheid er bij onze kinderen ingeslepen. Zij horen zeggen: ‘Ben jij niet de beste van de klas?’ of ‘Heb jij niet de mooiste tekening gemaakt?’ Zij zien dat het ene kind een snoepje uitdeelt met z’n verjaardag en dat het andere de halve klas naar het pretpark meeneemt. Al heel vroeg wordt een kind geformatteerd in het aanvaarden van die ongelijkheid.

Hoe trek je zo’n systeem weer in een redelijke plooi?

Adriaenssens: Door bijvoorbeeld creatieve projecten te ondersteunen die gedragen worden door burgers, ervaringsdeskundigen, mensen uit lokale besturen en mensen uit het bedrijfsleven. Wij willen vanuit de Koning Boudewijnstichting ook meewerken aan een mentaliteitsverandering. De basisgedachte is dat je iedereen de opvoeding én de mogelijkheden gunt die je zelf hebt gekregen.

Kortom: burgerparticipatie. Maar hoe trek je het beleid daarin mee?

Adriaenssens: Dat zal volgen. Het beleid is gevoelig voor een burger die steeds luider zijn stem laat horen, en steeds helderder zijn wensen uitdrukt. Het gaat niet over: wat moet het beleid doen? Het gaat over: tot welk beleid word ik als persoon uitgenodigd en opgeroepen. Het is dus én-én: beleid mét burgerparticipatie.

Cantillon: Dat punt is heel belangrijk, maar dan op voorwaarde dat het probleem armoede anders geframed wordt. Weet je waarover het fundamenteel gaat? Dat ons sociaal weefsel kapot is en dringend hersteld moet worden.

Het lokale beleid pakte eerder al uit met deelprojectjes. Zo wou de Gentse OCMW-voorzitter, Geert Versnick (Open VLD), kinderen uit gezinnen met een leefloon in de kleuterklas krijgen. Als de ouders niet meewerkten, speelden ze een stuk van de schooltoelage kwijt.

Cantillon: De kracht van kleine projecten die van onderuit groeien, zit ‘m in de gemeenschappelijke missie van mensen die er samen in vertrouwen voor gaan. Een voorstel waar een sanctie tegenover staat, vertrekt vanuit hiërarchische verhoudingen. Het is blind voor de kwetsbaarheid van de mens, het is zelfs ronduit gevaarlijk.

Adriaenssens: Wij zijn opgevoed met redeneringen als: ‘Ik zal u helpen. Ik weet wat er loos is, jij nog niet. Ik zal het dus maar voor jou oplossen.’ Een betere attitude lijkt me: ‘Zou jij mij willen helpen om te weten hoe ik je kan helpen?’ Mildheid is voor mij het kernwoord. In een samenleving waar het allemaal wat krapper en schaarser wordt, is mild luisteren naar elk verhaal van het grootste belang.

Professor Cantillon, u maakte als CVP-senator ooit deel uit van het beleid. Wanneer heeft de overheid wel efficiënt geoordeeld en beleid gevoerd?

Cantillon: Er is de voorbije dertig jaar natuurlijk een en ander gebeurd op het economische vlak. Het beleid hield alles min of meer onder controle: de toename van de beroepsbevolking, de opkomst van de kenniseconomie, én de vertraging van de groei. Er zijn ook heel goed werkende deeloplossingen gevonden. Kijk naar de dienstencheques. Dat systeem creëerde jobs voor soms zeer laaggeschoolde mensen, én het was voor de anderen een hulpmiddel om hun hardwerkende bestaan draaglijk te maken. De noden van de twee groepen vielen samen.

Adriaenssens: Ook het gelijkekansendecreet in het onderwijs had positieve gevolgen. Scholen kregen ondersteuning en slaagden er op die manier beter in kinderen in de klas te houden. Alleen moeten zulke initiatieven met extra middelen een tweede adem krijgen.

Cantillon: Met middelen moet je keuzes durven te maken. Als ik kijk naar het prachtige gebouw waar ik werk en lesgeef, de universiteit van Antwerpen, en ik vergelijk dat met de oude afgeleefde gebouwen van een middelbare school om de hoek, tja, dat is abominabel. Mijn academische overheid zal dit niet graag horen, maar ik kan mijn hoofd toch niet in het zand steken? Ik zie toch ook wat ik zie?

Adriaenssens: We moeten de beschikbare middelen ook anders durven te gebruiken. Neem de scholen en speelplaatsen die na vijf uur ’s avonds leeg zijn. Waarom kunnen die niet benut worden door jongeren die constant op zoek gaan naar plekken om te sporten en te spelen? Waarom laten we tieners daar geen supervisie doen? Als we vinden dat ze oud genoeg zijn om uit te gaan, dan kunnen ze misschien ook de verantwoordelijkheid op zich nemen om aan sportbegeleiding te doen? We hebben het zo vaak over meer blauw op straat, maar we denken er nooit aan om tieners trambegeleiding te laten doen? Wanneer gaan lokale besturen eens zeggen: ‘Komaan, zeventien- en achttienjarigen, denk mee na over nieuwe ideeën.’ Het is nu echt wel aan de volgende generatie. Wij zitten vastgeroest in modellen die hun kracht getoond hebben, maar die niet meer aangepast zijn aan de noden van deze tijd.

Cantillon: We hebben de euvele moed van de jeugd nodig.

Van welke evoluties in dit armoededossier stond u de laatste jaren echt te kijken?

Cantillon: Van het feit dat de armoede maar niet afneemt.

Adriaenssens: Ik vind het bedroevend dat in deze welvaartsstaat kinderen leven die ooit zullen zeggen: ‘In mijn gezin heeft de armoede gewonnen.’ Dan héb je alle kennis verzameld, dan kén je alle mechanismen, en héb je honderd goede ideeën zien passeren. De kans is zeer groot dat die arme kinderen van nu, eens volwassen, voor ons zullen staan en zullen vragen: waarom mocht armoede de winnaar zijn? (haalt zijn schouders op) Ik weet niet wat ik dan zal antwoorden.

Cantillon: (zucht) Ik zal alleen kunnen zeggen dat ik jaar na jaar, onderzoek na onderzoek, dezelfde cijfers zag opdoemen en dat ik dat behoorlijk frustrerend vond.

Adriaenssens: Misschien moet ik antwoorden dat onze collectieve bewustwording achterbleef?

Cantillon: Toch zie ik gunstige tekenen van verandering bij jonge mensen. Maar het blijft wel spijtig dat het thema van de ongelijkheid het politieke debat niet beheerst. Daar wordt te vaak gebabbeld over ditjes en datje. De programma’s van de politieke partijen zijn niet echt visionair.

Adriaenssens: De samenleving is in de kiem wel goed bezig. Zie het succes van Studio Brussel met Music for Life. De zender ondersteunde precies die kleine projecten. Het vrijwilligerswerk neemt intussen ook toe. Mensen zijn wel wantrouwiger geworden tegenover het hogere niveau. Maar ooit zullen burger en beleid elkaar weer aanraken. Misschien moeten we nog wat geduld hebben.

DOOR MARIJKE LIBERT, FOTO’S TOM VERBRUGGEN

‘Mensen luisteren pas als je zegt dat we deze generatie arme kinderen later op sleeptouw zullen moeten nemen. Omdat ze een economische last zullen worden.’

‘Armen voelen dat wij de hand niet uitsteken, tenzij onder voorwaarden. En welke voorbeelden dragen wij aan? Managers die niet meer voor een paar honderdduizend euro willen werken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content