700.000 Belgen krijgen een stempel: ze zijn arm. Hun verhaal lijkt al zo vaak verteld. En toch blijft het razend actueel.

(Illustratie: Laura De Coninck)

Het leek een aardig ideetje, van de redactie van TerZake. Confronteer Johan Vande Lanotte met een gewone mens. Breng de Wetstraat naar de Dorpsstraat. Altijd leuk voor de kijker, zo net voor de verkiezin- gen.

Het draaide anders uit. Vande Lanotte kreeg de opdracht te koken voor het gezin van Guido Straetmans. Een gezin dat, na aftrek van huur en allerlei vaste kosten, welgeteld elf euro per dag had om eten te kopen. Elf euro voor vier mensen.

Daar liepen ze dan door de Super-GB, Guido Straetmans en Johan Vande Lanotte. Een leefloner en een minister die inkopen gaan doen. Twee werel-den.

Straetmans: Elke dag koop ik een groot en een klein brood voor ons gezin.

-Vande Lanotte: Hoeveel kost dat?

Straetmans: 2,3 euro.

-Vande Lanotte: Jamaar, je kan toch ook een brood in de Aldi gaan kopen. Is dat niet veel goedkoper?

Straetmans: Meneer de minister, hebt u ooit al eens een brood uit de Aldi gegeten? Dat is niet eetbaar.

-Vande Lanotte (verbaasd): Ah zo.

(lopen voorbij de fruitafdeling)

Straetmans: Ja, fruit is heel gezond, maar je moet het kunnen betalen. Vis is ook lekker, maar je moet eens kijken naar de prijzen. Het wordt dus weer gehakt of hamburgers.

-Vande Lanotte: Tja.

Even later staat Vande Lanotte, samen met mevrouw Straetmans, te koken voor het fornuis.

Mevrouw Straetmans: Als je verbonden bent aan het OCMW, krijg je een stic- ker voor het sociaal restaurant. Maar ik durf daar niet binnen te stappen.

-Vande Lanotte: Waarom niet? Dat is geen schande, hè mevrouw. We hebben in Oostende ook een sociaal restaurant. Dat werkt goed, hoor.

Mevrouw Straetmans: Thuis heb ik het altijd goed gehad. Ik kan mijn kinderen nog geen honderdste geven van wat ik gekregen heb. Dat knaagt.

-Vande Lanotte: Maar allez, mevrouw. Ge moet buitenkomen. Het helpt niet dat je je hier zomaar opsluit.

Ja, het was schrijnend, zei Vande Lanotte even later tegen de camera’s. Het had hem gepakt. De 67.789 leefloners uit de statistieken hadden een gezicht, een stem gekregen.

Twee maanden later. Johan Vande Lanotte is druk bezig met de begroting op te maken. De camera’s staan allang terug in de Wetstraat. Niemand vraagt zich nog af: hoe zou het met Guido Straet- mans en zijn gezin zijn?

Wel, in een arbeidershuisje in Sint-Niklaas maakt de vriendelijke man z ijn begroting op. ‘Vande Lanotte leek oprecht geïnteresseerd in ons lot’, vertelt Guido. ‘Ik wou zeker geen klaagzang afsteken op televisie of medelijden opwekken. Maar gewoon tonen: kijk, zo leven wij. En zo leven heel wat mensen. Elke dag hoop ik dat mijn kinderen niet ziek worden, want iets extra als medicamenten kunnen we ons niet veroorloven. Of dat ze met schoolrekeningen naar huis komen. Ik wil die natuurlijk wel betalen. Ze studeren allebei goed en ik wil hun toekomst niet verbrodden. Maar toch, het betekent dat je vaak heksentoeren moet uithalen. Al leer je ook creatief zijn. Zo gaan we elke zaterdagavond, om halfacht, naar de GB. Omdat we weten: dan prijzen ze een aantal dingen af, die ’s zondags niet meer vers zijn. En verder? Ik pluis alles uit. Korting hier, korting daar. Donderdag is het brooddag in de GB: dan krijg je twee broden voor de prijs van één. Minister Vande Lanotte vroeg: ‘Is het brood uit de Aldi niet veel goedkoper?’ Ja, natuurlijk. Maar een brood uit de Aldi is niet te eten. En ergens heb ik toch ook die fierheid. Zo van: ‘Verdomme, we hebben al niets. Ik wil mijn gezin op zijn minst een fatsoenlijk brood geven.’

Het verhaal van Guido Straetmans is schrijnend. Heel zijn leven runde hij een kleine garage. Tot de schulden zich begonnen op te stapelen. Vier jaar geleden stapte hij naar de handelsrechtbank om het faillissement aan te vragen. ‘Het enige wat ik je kan verwijten,’ zei de rechter, ‘is dat je verschrikkelijk naïef bent geweest.’

Straetmans: ‘Dat was het dan. Ik had letterlijk niets meer. En probeer op je 59e maar eens ander werk te vinden. Zes maanden hebben we op straat geleefd. In een versleten camionette. Ik liep alles plat: het OCMW, de sociale diensten… Overal kreeg ik hetzelfde te horen: je moet eerst een thuisadres hebben en dan heb je recht op een sociale vergoeding. (zwijgt even) Die zes maanden hebben zowel bij mijn vrouw als bij mijn kinderen diepe groeven nagelaten. Hou je gezin in zulke omstandigheden maar eens samen. Bon, uiteindelijk zijn we toch aan een woning geraakt dankzij een vriend. Nu worden we wel heel goed geholpen: door het OCMW, de sociaal assistente, de schepen, Freddy Willockx… Maar ik vraag mij af: wat als je niet iemand als Freddy Willockx kent? Wat als je niemand kent? Kijk, ik probeer de armen hier uit de buurt wat te helpen met belastingbrieven en zo. Wat mij telkens weer opvalt: heel wat van die mensen durven amper nog buitenkomen.’

De vrouw van Straetmans knikt. ‘Ik begrijp dat, want ik ben ook zo. De tuin en de gang naar de voordeur, verder durf ik niet. Die schaamte om met je armoede naar buiten te komen, dat is verschrikkelijk. De minister zei: ‘Ga toch naar het sociaal restaurant.’ Maar stel dat iemand ziet dat ik daar binnenstap… Ik weet dat er een dienster werkt, die nog samen met mij in de klas heeft gezeten. Die confrontatie… (schudt het hoofd) Zo loop ik ook al drie jaar met tandpijn rond. Het OCMW wil, nadat ze ons op televisie gezien hadden, bijdragen in de kosten voor een tandarts. Maar eerst moet ik een rekening binnenbrengen. Dus moet ik tegen die tandarts zeggen: “Hallo, ik ben arm. Wil je eerst zeggen hoeveel dat het gaat kosten?” Ja, dan blijf ik nog liever met tandpijn rondlopen.’

‘Ik ben niet zo,’ zegt Guido, ‘ik wil mijn kop niet in het zand steken omdat ik toevallig arm ben. Maar het is vaak moeilijk, want mensen bekijken je anders. Ze veroordelen je makkelijk zonder je verhaal te kennen. Een tijdje geleden stelde ik mij kandidaat om in het oudercomité van de school van mijn zoon te zitten. Direct stonden een aantal ouders op hun achterste poten. “Zeg, wat komt die arme in een oudercomité doen? Wat kent die daar nu van?” Terwijl ik juist op problemen kan wijzen, die andere mensen gewoon niet als een probleem ervaren. Een voorbeeld. Er heerst nu bij jongeren een K3-rage. Een jongen uit de school van mijn zoon werd gepest omdat hij nooit iets van K3 had. Ik ken zijn ouders, dat zijn heel arme mensen. Bon, op een dag geven ze die jongen ook koeken van K3 mee. Weet je wat de leraar van die jongen in zijn schoolagenda schreef? “Je zou beter de schoolrekening betalen.” Hoe denk je dat dat voelt? Dat is hét grote probleem. In al die welzijnsorganisaties zitten heel veel mensen die het goed menen. Maar nooit armen. Terwijl alleen armen armoede kunnen uitleggen.’

***

‘Alleen armen kunnen armoede uitleggen.’

Brigitte Flamant en Danny Trimbosch zijn twee ervaringsdeskundigen van de vzw De Link. Dat is een vereniging, die armen bewust leert omgaan met hun verleden.

Ze hebben het verhaal van Guido Straetmans ook gezien op TerZake. Ze herkennen de pijn, de schaamte. De opmerkingen van Vande Lanotte, ook. ‘En waarom koop je geen brood in de Aldi? En waarom ga je niet naar een sociaal restaurant? Bij ons in Oostende werkt dat fantastisch, hoor!’

‘Hij bedoelt het goed’, zegt Danny. ‘Het is ook normaal dat een middenklasser dat soort opmerkingen maakt. Alleen: hij denkt anders. Hij weet niet wat dat betekent: arm zijn. Zoiets kan je doodeenvoudig niet leren. Dat moet je meegemaakt hebben.’

Het verhaal van Brigitte en Danny is anders dan dat van het gezin-Straetmans. Zij werden niet arm door een faillissement, maar zijn gewoon arm geboren. Zoals het merendeel van de 700.000 arme Belgen, trouwens.

Gewoon, pech dat hun wieg op de verkeerde plaats stond. ‘En probeer dan maar eens een fatsoenlijk leven uit te bouwen’, zucht Brigitte. ‘Iedereen, bewust of onbewust, drukt je op de feiten. “Je bent arm en je zal altijd arm blijven.” Het begint al op de lagere school. Ik had enkel gedragen kleding. Jurken en bloezen waren bijna altijd te groot. Ik knipte er dan de onderkant af en droeg een trui met kraag als onderrok. Maar de anderen pestten mij ermee, ze lachten me uit. En de leerkrachten deden maar al te graag mee. ‘Ga weg, je bent een vuilaard.’ Zo begin je je snel minderwaardig te voelen. Het enige dat ik goed kon, was kuisen. Met dat idee ben ik groot geworden. Een vod, daar vereenzelvigde ik me mee. Dat werd ook bevestigd op school. Als ik iets opkuiste, dan was het altijd: ‘Goed Brigitteke.’ Anders nooit wat. Nu weet ik ook waarom. Zo hoefden ze zelf niet meer op te kuisen.’

Danny kent het gevoel. ‘Ik herinner mij nog goed een doktersonderzoek’, vertelt hij. ‘We moesten allemaal naakt achter elkaar staan. Er zat een dokter achter een tafeltje. Op een gegeven moment was het mijn beurt. ‘Daar is de Trimbosch. En ge hebt u weeral niet gewassen, zeker.’ Al mijn klasgenoten stonden erbij. Ik moest me ter plaatse gaan wassen, terwijl iedereen stond te roepen en te lachen.’

Terwijl Brigittes minderwaardigheidsgevoel zich uitte in passieve onderdanigheid, reageerde Danny opstandig op de vernederingen. Klasgenootjes die hem uitlachten, kregen klop. Zijn schoolagenda stond vol rood, wat thuis weer werd vertaald in meppen van zijn alleenstaande moeder en opsluiting in de kelder. Voortdurend kreeg hij te horen hoe waardeloos hij wel niet was, net als zijn afwezige vader. ‘Of ik nu wilde helpen of zelf iets doen, het was altijd: ‘Blijf er maar van af, je maakt het alleen maar kapot.’

‘Dát is de basis van het armoedeprobleem’, zucht Lut Goossens, coördinatrice van De Link. ‘Armoede is niet zozeer een financieel probleem. Nee, het gaat om uitsluiting en eenzaamheid. Mensen zijn gekwetst en hebben het gevoel er niet te mogen zijn. Uit schaamte gaan armen zich ook afsluiten van de wereld. Sommigen durven zelfs hun leefloon niet op te eisen. (zie kader) Kijk rond op straat. Huizen waar rolluiken overdag naar beneden zijn gelaten of waar een deken voor het raam hangt, je kunt er van op aan dat daar armen wonen. Binnen is het vaak verstikkend warm. Er wordt enorm gestookt, zelfs in de zomer. Armen kunnen het nooit warm genoeg hebben. Omdat de kou van binnen zit.’

MET DE IJ VAN LIJDEN

Maar er is meer. Achter die rolluiken, in kleine kamers, wordt het leven gedomineerd door de televisie. Soapseries, reclame en commerciële films, dat zijn de vensters van armen op de wereld. Veel meer bronnen om te weten te komen hoe de rest van de bevolking leeft, hebben ze doorgaans niet.

‘Het is opvallend hoe weinig kennis armen hebben van de samenleving’, stelt Goossens.

‘En wij, middenklassers, weten niet dat zij het niet weten. Armen hebben ook een ideaalbeeld van de middenklasse en de rijken. Onlangs vertelde ik tegen een arm meisje dat ik ruzie had met mijn man. “Hoezo,” reageerde ze, “maken jullie dan ook ruzie?” (lachje) Armen weten totaal niet hoe het toegaat in de wereld van de middenklassers. Naar feestjes gaan ze niet, daar worden ze niet voor uitgenodigd en als dat wel gebeurt, dan durven ze niet. Ze durven alleen raad te vragen aan hun eigen kring. En als ze erachter komen dat middenklassers dezelfde problemen kunnen hebben als zij, zijn ze vaak enorm verbaasd.’

Maar de meeste armen bereiken zelfs dat punt van inzicht nooit. Ze zijn zich niet bewust van hun gebrek aan kennis en zullen dus ook geen vragen stellen. Al willen ze er natuurlijk wel bijhoren, zoals iedereen.

‘Ze proberen dat te doen door het uiterlijk gedrag van middenklassers te imiteren’, zegt Goossens. ‘Zo waren de armen de eerste bevolkingsgroep na de Italianen met een gsm. Die dragen ze dan heel opzichtig. Hun kaart is vaak leeg, maar dat doet er niet toe. Ze hebben een gsm en iedereen moet het zien.’

‘Ach’, zucht Brigitte. ‘Je wordt constant geconfronteerd met hoe het zou moeten zijn: in de media, op scholen, in je directe omgeving. Mijn schoonouders waren naar mijn idee de rijkste mensen die er waren. Ik zag hen de ontbijttafel dekken met cornflakes en broodjes. Dat ben ik thuis ook gaan doen, maar dan met brood van de Lidl. Mijn kinderen verklaarden me voor gek, die gingen wel eten wanneer ze goesting hadden.’

Het imitatiegedrag houdt niet op bij het kopiëren van materiële consumptiepatronen. Nadat ze het interieur van haar schoonouders had gezien, wilde Brigitte ook een proper huis. Weg met de chaos en de vuile was op de grond. ‘Maar ik kan niet structureren. Ik wist niet op welke manier ik moest opkuisen. Dus wat deed ik? Ik ruimde uren en uren op, poetste alles van onder tot boven. Maar na een dag of twee kreeg ik wel door dat ik het op deze manier nooit lang zou volhouden. Hoe ik een huis wel schoon kon houden zonder de helft van mijn tijd kwijt te zijn, had ik nooit geleerd.’

Het gros van de praktische problemen waar armen tegenaan lopen, zijn het gevolg van een geamputeerde opvoeding. Het merendeel van de armen werd al vanaf jonge leeftijd geplaatst in weeshuizen en internaten. Zonder de aanmoediging en voorbeelden van ouders worden zelfs de meest fundamentele vaardigheden als opruimen, reizen per trein en op tijd komen niet aangeleerd. Zij die wel thuis zijn opgegroeid, hebben vaak ouders die zelf geplaatst zijn geweest en dus niets hebben om door te geven. Doordat kinderen zo de essentiële gereedschappen missen om maatschappelijk zelfs maar mee te kunnen draaien, wordt armoede doorgegeven van generatie op generatie.

Een andere blokkade ligt op het gebied van communicatie. ‘Aan de telefoon hoor je meteen wanneer je met een arme van doen hebt’, illustreert Goossens. ‘Ze geven nooit hun naam. Ze beginnen gewoon meteen aan hun verhaal. Hun stem klinkt vaak enorm teruggetrokken. Of juist heel heftig, sommigen hebben alleen geleerd hoe te schreeuwen. Ze schrijven ook vaak heel slecht en er zit geen structuur in hun tekst. De ‘ei’ kennen ze niet. Ze schrijven altijd alles met de ‘ij’, van lijden.’

Wie zich niet kan uitdrukken, zal ook niet kunnen preciseren wat zijn probleem is. In het hoofd van armen is hun ellende vaak een incoherent kluwen, dat ze niet eens kunnen beginnen te ontrafelen. Al was het alleen al omdat ze er de woordenschat niet voor hebben. Danny: ‘Je kent het gevoel wel, maar de woorden niet.’ Brigitte: ‘Waarom zetten kansarme mensen zo vaak Zangeres Zonder Naam op? Omdat hun verdriet op dat moment een plaats krijgt. Dan mag je wenen en alleen dan. Het is een pijnstiller. Die neem je en dan moet je er weer tegenaan.’

EEN ANTENNE VOOR BEDOELINGEN

En de hulpverlening? Tja, de hulpverlening.

‘Ik ben nog nooit geholpen door een hulpverlener’, zucht Brigitte.

Danny knikt. ‘Velen hebben goede bedoelingen hoor, daar niet van. Maar ze begrijpen ons gewoon niet. Ze komen ook uit een totaal andere wereld. Het zijn en blijven middenklassers. Een paar jaar geleden wou ik schoenen kopen voor mijn zoon. Op dat moment kon ik mijn huur niet betalen. De hulpverlener vond het waanzinnig dat ik mijn geld aan die schoenen wou geven. “Allez, vraag aan iemand anders of hij schoenen kan lenen.” En dat is ook een normale reactie vanuit zijn denkpatroon. Maar hij weet niet wat het is om op school uitgelachen te worden omdat je versleten schoenen hebt. Ik weet het wel. En ik wil niet dat mijn kinderen hetzelfde meemaken.’

Het ontbreekt hulpverleners aan relativering van hun eigen wereldbeeld, vinden Danny en Brigitte. Het komt niet bij ze op dat structuur en planning van het dagelijks leven geen dingen zijn die ieder mens genetisch meekrijgt. En dus zal de arme die zich uitslooft om te voldoen aan de norm, nooit eens een compliment krijgen.

‘Wat is normaal?’, vraagt Danny zich af. ‘Het wordt je wel vaak gezegd: doe normaal! Maar niemand die het definieert. En voor je andersheid is in de hulpverlening geen ruimte. Hulpverleners zijn vaak bezig met heel erg specifieke doelen. Ze willen direct iets oplossen. Die zeggen dan: “wat een chaos is het hier”. Maar een arme is niet bezig met die chaos, die is bezig met “hoe ga ik mij goed voelen in deze maatschappij?” . Die wil voortdurend vooruitkomen. En als ze dan niet iets doen aan die chaos, dan komt het verwijt dat ze er niet uit wíllen geraken. Maar die ladder naar boven is zo lang. En jij staat zo laag. Je ziet het einde gewoon niet.’

Over sommige hulpverleningsinstanties zijn Brigitte en Danny extreem negatief. ‘Het lijkt wel alsof ze willen dat wij arm blijven!’ Arm en afhankelijk. Hulp wordt vaak opgedrongen, zeggen ze. Instellingen als Caritas stellen zich paternalistisch op. Ze schermen hun ‘cliënten’ af en zorgen er eigenlijk voor dat ze in hun positie blijven steken. Danny: ‘Ik heb inmiddels wel een antenne ontwikkeld voor de bedoelingen van mensen. Ik heb snel door wie me in mijn waarde laat en me begrijpt en wie niet. Je houdt het niet voor mogelijk hoe volwassenen gekleineerd worden.’

***

Brigitte en Danny zijn uit de armoede gekropen. Ze hebben een job, een auto en een eigen huis. De schulden zijn verleden tijd. Zij zijn de schaamte over hun arme verleden kwijt. En toch. Arm zullen ze altijd blijven. Dat stempel raken ze nooit kwijt. En dat beseffen ze maar al te goed. Er ging drie jaar opleiding overheen voor ze tot dat besef kwamen. Nu maken ze deel uit van de eerste lichting afgestudeerde ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting, die De Link in februari heeft afgeleverd. In praatsessies en dagboeken hebben ze hun moeizame schooljeugd, verstoorde relatie met hun ouders, jaren van depressie en apathie leren zien in relatie tot hun armoede.

En die kennis, die ervaring willen ze nu doorgeven. Aan beleidsmakers en hulpverleners, maar ook aan gewone middenklassers, aan de media. Want ‘alleen armen kunnen armoede uitleggen’. ‘Een bosbrand hou je in bedwang door aan de rand een strook plat te branden’, stelt Brigitte. ‘Een dief vang je het beste met een dief’, voegt Danny toe. ‘Dat geldt ook voor ons.’

Stijn Tormans

‘Het lijkt wel alsof ze willen dat wij arm blijven.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content