De vorige week maandag overleden Anton van Wilderode bleef van bij zijn debuut “De moerbeitoppen ruischten” (1943) onveranderlijk een traditioneel dichter, zowel in de klassieke versvorm waar hij altijd aan vasthield als in de romantische traditie, waarin het vergankelijkheidsbesef voortdurend aanwezig bleef, ook als hij momenten van onverdeeld geluk beschreef.

Maar dat zou bijna doen vergeten dat zijn poëzie recent een eigenaardige soort lichtvoetigheid had gekregen. In 1996 nog verzamelde hij in “Barmhartig hout” een dertigtal gedichten bij misericordes, voornamelijk uit Engelse kathedralen. Misericordes zijn laatmiddeleeuwse eiken steuntjes aan de onderkant van het koorgestoelte, waartegen de kloosterlingen tijdens hun langdurige gebeden konden leunen. Van Wilderode leunt op zijn beurt in zijn gedichten tegen de bizarre, speelse afbeeldingen aan. Het is een verrijking van zijn oeuvre: zijn misschien wel beste bundel “De vlinderboom”, die over Karel V ging, bewees ook al dat de inspiratie die hij in het voetspoor van historische en religieuze figuren opdeed, zijn Waaslandse Arcadia verrijkte.

In zijn laatste poëziebundel, “Hout op snee”, die niet zo lang voor zijn dood verscheen, concentreert hij zich opnieuw op misericordes, deze keer exclusief die van de imposante kathedraal in het bescheiden stadje Wells. En dan krijg je een voor van Wilderode ongewone onderhuidse humor, zoals in Man en vrouw: “De huisvrouw sluit de kruik vast in de handen / en legt de nadorst van haar pief aan banden. / Haar wit gezicht blijft onveranderd koel / en wars van enig hartig meegevoel. // Hij vierde met zijn vrienden en verwanten / de feestelijke dagen trits van joel. // ‘Een laatste teug!’, zweert hij bij alle santen / want haar verzet versmoren is zijn doel!”

Van Wilderode trekt, door voor de misericordes te kiezen, een monumentje op voor wat bijna aan de aandacht ontsnapt, zeker in zo’n kathedraal. Meteen neemt hij afstand van de grote gevoelens en het wat amechtige romantische gebaar, om plaats te maken voor de lagen en listen van mens en dier. Daarnaast toont hij zich een conservator van de taal die op een zeer muzikale manier woorden hanteert die al lang uit de letterkunde verdwenen leken. Je bezoekt niet elke dag een museum met knipogen.

Anton van Wilderode, “Hout op snee”, Uitgeverij P, Leuven, 64 blz., 595 fr.

Paul Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content