Eind deze week tellen de Franse socialisten op een congres in Le Mans alweer de koppen. Een gedeelte van de partij, zegt de politoloog Dominique Reynié, omarmt ‘het sociaal-nationalisme’. Een gesprek over sansculotten en rijkaards, het Franse nee tegen Europa en de schaduw van graaf Dracula.

INFO : Dominique Reynié, ‘Le vertige social-nationaliste’, La Table ronde, Paris, 314 blz., euro 16,50Ç

Op 21 april 2002 valt de Franse socialisten de hemel op het hoofd. Als de stemmen van de eerste ronde voor de presidentsverkiezingen geteld zijn, blijkt dat hun kandidaat – premier Lionel Jospin – pas als derde uit de bus komt. Na Jacques Chirac en Jean-Marie Le Pen. Jospin trekt zich ontgoocheld uit de politiek terug. Zijn verweesde troepen zien zich verplicht om in de tweede ronde zowaar voor aartsvijand Chirac te stemmen. Met de wasknijper op de neus.

De pijnlijke nederlaag had vermeden kunnen worden – het was van de jaren zestig geleden dat de socialistische kandidaat de tweede ronde niet haalde. Maar noch de partij, noch de militanten leken bijzonder in die eerste ronde ge-interesseerd. Bijna obscure trotskistische partijtjes mochten ongestoord de linkerzijde van de PS leegroven. Ze sprokkelden bij elkaar meer dan 10 procent van de stemmen. Met François Mitterrand leek de ultieme scheidsrechter tussen de verschillende facties en chefs van de partij te zijn verdwenen. Na 21 april 2002 bleef de PS in volstrekte verwarring achter.

In de aanloop naar het referendum over de Europese grondwet op 29 mei 2005 speelde zich het tweede bedrijf van het drama af. De partijleiding rond de onervaren voorzitter François Hollande riep na een intern referendum op om de grondwet goed te keuren. Ze werd daarin niet gevolgd door een aantal partijbaronnen, en zeker ook niet door de kiezers van de partij die massaal voor het nee-kamp kozen. Daarbij viel vooral de houding op van voormalig premier, partijleider en parlementsvoorzitter Laurent Fabius. De keuze van de sociaal-liberaal Fabius voor extreem-linkse en anti-Europese standpunten kan niet anders worden verklaard dan door zijn brandende ambitie om in 2007 president te worden.

Op het congres dat eind deze week in Le Mans wordt gehouden, worden de koppen opnieuw geteld. De kwestie dreigt de ooit machtige Parti Socialiste te verscheuren. Links in de partij zoekt het gezelschap van trotskisten en andersglobalisten en ontwikkelt een populair discours. Rechts probeert contact te houden met de Europese sociaal-democratie en spiegelt zich aan kameraden zoals Tony Blair en Gerhard Schröder. Volgens voormalig eerste minister Michel Rocard is het voor iedereen beter als de partij in Le Mans gewoon uiteenvalt.

In zijn kamertje aan het Instituut voor Politieke Wetenschappen aan de Sorbonne in Parijs schreef professor Dominique Reynié na de verbijsterende campagne van het linkse nee-kamp een boek met een intrigerende titel Le vertige social-nationaliste.

‘De sociaal-nationalistische verdwazing’ – dat klinkt niet echt vriendelijk. Hebt u willen provoceren?

DOMINIQUE REYNIÉ: Ik moet toegeven dat ik even heb geaarzeld, maar er waren gegronde redenen om die titel toch te gebruiken. Tijdens de campagne voor het referendum over de Europese grondwet viel het mij op dat ook in het kamp van de linkse nee-stemmers werd gespeculeerd op nationalistische sentimenten. Men zong nog steeds met gebalde vuist de Internationale, dat wel. Maar als men uitgezongen was, werd gewaarschuwd tegen de boze buitenwereld en tegen de Poolse loodgieter – altijd weer de Poolse loodgieter – die ons prachtige Franse sociale model bedreigt. Als dat model vandaag in gevaar is, dan ligt dat niet aan, bijvoorbeeld, de vergrijzing of de te grote openbare schuld of het tekort in de sociale zekerheid. Nee, het probleem komt van over de grens. Het is de schuld van de globalisering en het is vooral de schuld van Europa. Al onze misère wordt veroorzaakt door de liberale politiek van de Europese Unie. Onze sociale verworvenheden zijn nationale verworvenheden. Ik vat het nu even grof samen, maar daar kwam de redenering van het linkse nee-kamp wel op neer.

Is ‘sociaal-nationalisme’ niet een term van Léon Blum?

REYNIÉ: Het is een term uit de jaren dertig. In 1933 moest de Franse linkerzijde ook al een keuze maken tussen internationalisme – het idee dat de arbeidersklasse geen vaderland had – en nationalisme. Mensen als Marcel Déat pleitten toen voor socialisme ‘binnen het kader van de Franse natie’. Léon Blum bestempelde ze als ‘sociaal-nationalisten’ en zette ze buiten de deur.

U verwijst in uw boek ook naar de Belgische socialist Hendrik De Man. Hoe groot is zijn invloed vandaag nog?

REYNIÉ: Ik wil de zogenaamde andersglobalisten er niet van verdenken dat ze zijn Au-delà du marxisme hebben gelezen, maar hun opvattingen over de rol van de staat en de overheidscontrole op de economie staan heel dicht bij die van De Man. Het plan van de arbeid – jazeker. Het vocabulaire van de jaren dertig kun je vandaag natuurlijk niet ongestraft meer gebruiken, al was het maar omdat alle sociaal-nationalisten van toen achteraf in de collaboratie zijn beland, ook Hendrik De Man. De terminologie luistert nauw. Vandaar dat de andersglobalisten zich ook niet antikapitalistisch noemen, maar antiliberaal. Ze hebben het niet over planmodellen, maar over het hanteren van regels. En het begrip antiglobalisme hoor je nu ook niet meer.

Nationalisme klinkt ter linkerzijde als een vloek. Het is iets waarvoor socialisten zich een beetje schamen. Dus moesten de linkse nee-stemmers tegen de Europese grondwet er een draai aan geven.

REYNIÉ: Ze gebruikten daarvoor een heel simpele truc. Ze draaiden de boel om: door nee te stemmen tegen de grondwet, zou Frankrijk opnieuw het lichtende voorbeeld zijn en heel Europa een dienst bewijzen. Socialisten durven zichzelf niet toegeven dat ze nationalistisch zijn, daar hebt u gelijk in. Maar de Franse communisten hebben daar nooit veel problemen mee gehad. Die hebben zich altijd in hun sas gevoeld in het kader van la nation. Denk maar aan de mythes van het Franse verzet en de Franse Revolutie. Links gaat er altijd van uit dat het de humanistische waarden belichaamt. Links verwijt rechts in Frankrijk al twintig jaar xenofobie en racisme. Maar sinds 2002 vist een deel van links in hetzelfde troebele water.

REYNIÉ: De Parti Socialiste is kiezers kwijtgeraakt aan de trotskisten én aan het Front National. Ook bij democratisch links is het besef doorgedrongen dat de nationalistische retoriek van Jean-Marie Le Pen hen stemmen kost. Maar Le Pen wordt een dagje ouder en hij heeft geen opvolgers. Dus wordt er nu al om zijn erfenis gevochten. Ter rechterzijde door minister van Binnenlandse Zaken Nicolas Sarkozy bijvoorbeeld, ter linkerzijde door iemand als Laurent Fabius, die tijdens de campagne voortdurend waarschuwde voor de komst van de Turkse horden.

Als Le Pen de pijp uitgaat, wil iedereen het eerst bij de notaris zijn?

REYNIÉ: Zoiets. De wetenschap dat het electoraat van het Front National na de dood van Le Pen verweesd achterblijft, is een van de belangrijkste gegevens in de huidige Franse politiek.

Beseffen de Franse socialisten dat ze binnen de Europese Unie totaal geïsoleerd staan?

REYNIÉ: Iemand als Laurent Fabius beseft dat zeker, maar ik denk niet dat het hem op dit moment veel kan schelen. Het probleem voor de Franse socialisten is hun bijna genetisch bepaalde afkeer van iedere vorm van reformisme. Zodra ze moeten besturen, raken ze met zichzelf in de knoop. Dan mogen namelijk alle revolutionaire leuzen de kast in. Dan wordt politiek de kunst van de mogelijkheden en doen ze net hetzelfde als hun kameraden in de rest van Europa. Er is de voorbije decennia waarschijnlijk geen regering die zo veel bedrijven geprivatiseerd heeft als die van Lionel Jospin. Die regering heeft ook de 35-urige werkweek ingevoerd, maar een aantal mensen binnen de PS, zoals voormalig partijleider Henri Emmanuelli, vindt dat toch niet genoeg. Aan besturen houden ze altijd een kater over. Want ook socialisten in de regering kunnen niet beletten dat mensen ontslagen worden of dat er op de beurs grof geld wordt verdiend.

Hoe denken de Franse socialisten over Tony Blair?

REYNIÉ: Met minachting. Iemand als Emmanuelli – toch een gewezen minister – spreekt over Blair in de grofste termen. Het sociaal-liberalisme van Blair of van Gerhard Schröder is in de ogen van het nee-kamp geen socialisme meer. En het is voor een socialist nu eenmaal gemakkelijker om tegen het sociaal-liberalisme te zijn dan tegen Europa te zijn. Het komt misschien wel op hetzelfde neer, maar dan word je niet verdacht van nationalisme.

Voor Fabius bijvoorbeeld is het een manier om zijn maagdelijkheid te herwinnen?

REYNIÉ: Ik vermoed van wel. Het is toch echt onwaarschijnlijk. Daar staat zelfs een Fransman zoals ik van te kijken. Dat iemand als Fabius die destijds het Verdrag van Maastricht verdedigd heeft, nu verbrandt wat hij aanbeden heeft en met de trotskisten én Le Pen in één groot anti-Europees kamp zit. Een journaliste van de Irish Times schreef ten tijde van de campagne: ‘Je krijgt de indruk dat de Fransen permanent de Franse Revolutie willen naspelen: de sansculotten tegen de rijkaards.’ De spijker op de kop! Gidsland Frankrijk zou opnieuw de weg wijzen! Onze sociale revolutie zou overal in Europa bewondering oogsten en navolging krijgen.

Het lijkt een beetje op die oude grap van die spookrijder die zich afvraagt waarom al die andere idioten in de verkeerde richting rijden.

REYNIÉ: Exact. Ze zullen allemaal rechtsomkeer maken en ons volgen. Een derdewereldactivist bracht tijdens de campagne de glorieuze slag bij Valmy uit 1792 in herinnering, waar de Fransen de Pruisen aan mootjes hakten. De socialist Arnaud Montebourg verwees naar de volstrekt nutteloze slachtpartij bij le Chemin des Dames tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het feit dat men teruggrijpt naar dat soort sinistere voorbeelden zegt iets over het achterhaalde zelfbeeld van de Fransen. We denken dat we in de wereld nog iets voorstellen, maar we tellen niet echt meer mee. We zijn een lichtgewicht geworden in vergelijking met landen als China, India of Brazilië. En dat maakt ons angstig.

Is er bewust angst gezaaid?

REYNIÉ: Die indruk heb ik wel. Ik heb tijdens de campagne aan een aantal debatten deelgenomen om te proberen uit te leggen wat er nu precies in die Europese grondwet staat. Dat werd mij telkens weer onmogelijk gemaakt. Tegenover mij zaten altijd bange mensen. Er was geen enkele ruimte voor een gesprek. Wat ook het linkse nee-kamp betoogde, was: door nee te zeggen blijft alles bij het oude en beschermen we ons tegen de boze buitenwereld. Een ja zou betekenen dat er iets verandert. Nu zijn de Fransen weliswaar van nature malcontent en absoluut niet tevreden met hun lot, maar tegelijkertijd willen ze er geen ander. En het liefst zouden ze een hek om Frankrijk heen zetten.

Fort Europa moet Fort Frankrijk worden?

REYNIÉ: Een frontale botsing met de wereldeconomie kan Frankrijk natuurlijk nooit winnen. Wie denkt dat hij de mondialisering kan stoppen, is niet goed bij zijn hoofd. En we hebben weinig reden om hoog van de toren te blazen. Wist u bijvoorbeeld dat de Franse staat sinds vorige week verplicht is leningen aan te gaan om de salarissen van de ambtenaren nog te kunnen betalen? Het geld is op. Geef toe: dat is niet het beeld van een sterke staat.

Een van de schietschijven van de nee-campagne was de zogenaamde Bolkesteinrichtlijn over de liberalisering van diensten binnen de Europese Unie. U meende daarin een ondertoon van antisemitisme te bespeuren. Overdrijven we nu niet een beetje?

REYNIÉ: Ik vrees van niet. Waarom was Bolkestein in die mate de kop van Jut? Zijn naam klinkt in Franse oren natuurlijk zeer buitenlands en dan heet hij ook nog eens Frits van zijn voornaam – meer hebben Fransen echt niet nodig. Dat de Bolkesteinrichtlijn algauw de Frankensteinrichtlijn werd genoemd zou je nog kunnen afdoen als een flauwe woordspeling om aan te geven hoe monsterlijk die richtlijn wel was. Maar vervolgens werd Bolkestein ook met Dracula vergeleken. Graaf Dracula is, zoals we weten, niet toevallig een figuur uit Oost-Europa die het christelijke West-Europa bang maakt. De mythe van de vampier is in de loop van de geschiedenis altijd nauw verbonden geweest met het antisemitisme. Denk maar aan die films en die karikaturen uit de nazitijd: de joodse bankier als bloedzuiger en als uitbuiter van de werkmensen. In de Arabische wereld wordt de Israëlische premier Ariel Sharon vandaag ook nog vaak met Dracula vergeleken. Dat nu ook de andersglobalisten in Frankrijk zich van die mythologie gingen bedienen, vond ik op zijn minst curieus. Het zou mij niets verbazen als daarbij onderhuids antisemitisme zou meespelen.

In mei ’68, na de arrestatie en de uitwijzing van studentenleider Daniel Cohn-Bendit, ‘Danny le rouge’, werd in het Parijse Quartier Latin gedemonstreerd onder het motto: ‘Wij zijn allemaal Duitse joden.’ Nu kreeg hij tomaten en rotte eieren naar zijn hoofd toen hij in Frankrijk voor de Europese grondwet kwam pleiten. Ziet u ook daarin een uiting van antisemitisme?

REYNIÉ: Het is hem totaal onmogelijk gemaakt campagne te voeren. Op een bepaald moment werd hij uitgescholden voor Danny le jaune ( un jaune is in het Frans een stakingsbreker of, in het Vlaamse taalgebruik, een rat – nvdr). Cohn-Bendit heeft daar toen op geantwoord: ‘Een gele ster is toch nog wat anders.’ Maar laten we voorzichtig blijven. Je moet natuurlijk niet overal antisemitisme achter zoeken.

Was de hele campagne tegen de grondwet ook naar Franse normen niet bijzonder brutaal?

REYNIÉ: Zeker. En het was deze keer zelfs niet Le Pen die zich het meest agressief gedroeg. We zijn in Frankrijk wel wat gewend, er wordt in iedere verkiezingscampagne stevig gescholden, maar nu was er toch wel sprake van een overdosis.

Toen Laurent Fabius zich plotseling ontpopte tot een baarlijke gauchist, reageerde half Frankrijk: ‘Pas ça, pas lui!’ Wat bezielt Fabius? Pure berekening?

REYNIÉ: Cynisme is inderdaad de meest voor de hand liggende verklaring – zo voor de hand liggend dat je bijna moeite zou hebben om het te geloven. De verkiezingen van 2007 zijn voor Fabius misschien de laatste kans om president te worden, al moet je een politicus in Frankrijk nooit te vroeg afschrijven: Mitterrand en Chirac hebben dat aangetoond. Maar goed, zo heel veel kansen krijgt Fabius niet meer. Zijn metamorfose is inderdaad opmerkelijk: hij was altijd het afgeborstelde type, een technocraat, het vleesgeworden reformisme. Er waren er veel bij links die dachten dat ze met Fabius een Franse Tony Blair in huis hadden. Maar toen de socialisten in 1997 de parlementsverkiezingen wonnen, was het Fabius’ oude bloedvijand Jospin die premier werd.

En dus trok Fabius zich mokkend terug in Colombey-les-Deux-Églises tot het volk hem terugriep?

REYNIÉ: Dat nu niet meteen. Hij informeerde links en rechts of er geen baan vrij was bij het IMF of bij de Europese Centrale Bank bijvoorbeeld. Gek genoeg was het Jospin die Fabius terughaalde. Het programma waarmee Jospin in 2002 naar de presidentsverkiezingen ging – en verloor – was in hoge mate geïnspireerd door Fabius. Het was een sociaal-liberaal project. Uit die nederlaag van Jospin schijnt Fabius nu zijn conclusies te hebben getrokken. Wil hij in 2007 een kans maken, dan moet hij kiezers van extreem-links én extreem-rechts terugwinnen. Een liberaal programma heeft weinig zin, want dat heeft rechts al – en rechts is aan de macht. Dus heeft hij nu gekozen voor een radicaal links profiel. En de paradox dat hij daarmee ook de kiezers van Le Pen moet aanspreken. Dat lost hij op door zich tegen Europa af te zetten en het spookbeeld op te roepen van de Poolse loodgieter en van Franse fabrieken die naar Roemenië verplaatst worden. Hij is ook degene die zich ter linkerzijde het felst tegen de EU-kandidatuur van Turkije gekant heeft.

Fabius is niet de enige Franse socialist die zichzelf wel geschikt acht voor het presidentschap. Tot nu toe hebben zich al zes kandidaten gemeld, die met elkaar een kleine oorlog uitvechten. Dreigt dat niet te leiden tot een breuk binnen de PS?

REYNIÉ: Een scenario zoals in Duitsland, waar Oskar Lafontaine zich met zijn Linkspartei afscheurde van de SPD, lijkt me in Frankrijk weinig waarschijnlijk. Een van de grote verschillen met de SPD is dat zestig procent van de leden van de Franse PS mandatarissen zijn. Die hebben veel te veel te verliezen. Een breuk binnen de PS is voor hen geen optie.

Kunnen de Franse socialisten niet beter, naar het voorbeeld van de Verenigde Staten, een soort primary’s organiseren?

REYNIÉ: Dat zou verstandig zijn. Ik denk dat er daarbij druk zal worden uitgeoefend op een aantal zwaargewichten om zich géén kandidaat te stellen. Martine Aubry, Ségolène Royal, François Hollande, Jack Lang, Dominique Strauss-Kahn – hoe meer kandidaten er zijn, hoe meer de kansen van Fabius zullen stijgen. Op het partijcongres in Le Mans zal er dit weekend vooral worden gelet op de score van partijleider François Hollande. Een krappe overwinning betekent voor hem een nederlaag.

Los van alle mannetjesmakerij: heeft de Parti Socialiste nog wel een eigen project?

REYNIÉ: Niet echt. Over belangrijke kwesties hoor je ze niet, terwijl je dat toch zou verwachten van de belangrijkste oppositiepartij. Ook over de rellen in de banlieues blijven ze behoorlijk vaag: ze durven niet hardop te zeggen dat preventie de voorrang moet krijgen op repressie, want dat is geen populair standpunt. De PS is op dit moment grondig verdeeld. De voorstanders van een sociaal-liberale politiek hebben het moeilijk om zich te profileren, want waarin zou die verschillen van de politiek die de rechtse regering nu al voert? De PS heeft voor 2007 de keuze tussen een realistisch programma dat noodzakelijkerwijze een compromis zal zijn en weinig enthousiasme zal wekken, en het radicale programma van Fabius die allerlei dingen belooft die in de praktijk onuitvoerbaar zullen blijken.

Acht u een terugkeer van Lionel Jospin nog mogelijk?

REYNIÉ: Het is voor Jospin nog te vroeg om opnieuw op het voorplan te treden. Pas over enkele maanden zullen we weten of François Hollande sterk genoeg is om de touwtjes in handen te houden. Maar als Hollande verzwakt uit het congres komt of als Fabius de indruk zou wekken het te zullen halen, zal er ongetwijfeld een stroming binnen de partij zijn die Jospin naar voren schuift als het enig mogelijke alternatief. Er ligt sinds kort een nieuw boek van Jospin in de winkel. Dat is al een veeg teken. Toen hem, in een gesprek op de televisie naar aanleiding van dat boek, werd gevraagd of hij in 2007 kandidaat zal zijn voor het Elysée, antwoordde Jospin: ‘Ik sluit niets uit.’ En dat zegt natuurlijk alles. n

Door Piet Piryns en Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content