De dichter Peter Verhelst herrijst in ‘Alaska’. Een reis naar het vormeloze, naar het niet-zijn, naar het verdwijnen. De normale perceptie voorbij.
Peter Verhelst, ‘Alaska’, Prometheus, Amsterdam, 105 blz., euro 16,95
Waarom zat Paul Cézanne dagenlang naar de Montagne Sainte-Victoire te kijken? Dat had niets meer met het observeren van een realistisch berglandschap te maken, want voor de Franse schilder was de Sainte-Victoire geen visueel object meer. Hij wachtte tot de berg een gebeurtenis werd. Volgens de Franse filosoof Jean-François Lyotard gaat het hier om de ervaring van het er is: het oprijzen van de materie zonder vorm, het vormeloze dat zich opdringt in de gebeurtenis. Nochtans, stelt Lyotard, kan men zich het vormeloze niet voorstellen. Want om de materie te vatten, moet je de materie een vorm geven. Daarom moest Cézanne zijn Montagne Sainte-Victoire schilderen, altijd opnieuw. En misschien heeft Peter Verhelst om die reden opnieuw een poëziebundel gepubliceerd.
Is dat dan zo merkwaardig? Toch wel, want Verhelst had zich in 1997 als dichter dood verklaard in het Nederlandse literaire tijdschrift De Revisor. Nadien publiceerde hij proza ( Tongkat, Mondschilderingen, Memoires van een luipaard) en theater, zoals Aars!, allemaal zinnelijke teksten met een onmiskenbaar beeldende, associatieve, lyrische taal. Waarom Verhelst ervoor koos om teksten te publiceren die sterk op poëzie leken, terwijl hij het genre zelf vaarwel had gezegd, kunnen we alleen maar vermoeden. Misschien is poëzie voor Verhelst een al te zeer uitgehold, clichématig medium.
Maar het kan ook te maken hebben met de destructiedrift, die als een rode draad door zijn werk loopt. Verhelsts poëtische oeuvre steunt namelijk op het pentagram, een vijfpuntige ster met zes vlakken. Het pentagram is volgens Verhelst zo’n volmaakt gesloten structuur, dat ze zichzelf opheft. De zes vlakken verwijzen naar hoofdthema’s en motieven, zoals het mes en het kruis, en tegelijk naar de zes bundels die Verhelst voor Verhemelte (1996) publiceerde. Die zevende bundel was voor hem de belichaming van de implosie. Hij vernietigde er de taal in en liet de poëzie zichzelf ontkennen.
SPOREN VAN TWEESTRIJD
Nu heeft Peter Verhelst de draad toch weer opgenomen, al is het duidelijk met gemengde gevoelens. Dat merk je al als je Alaska aanraakt. De flap lijkt op huid. Als je de bundel vastneemt, zie je je vingerafdrukken, alsof je hem bevlekt. De bundel lijkt jouw aanraking af te weren. En tegelijk worden er versregels zichtbaar door. Aantrekking en afstoting, schoonheid en vernietiging. Het zijn de twee polen die elkaar in Alaska bevechten en die tegelijk aan elkaar klitten.
Niet alleen de flap laat de sporen van een tweestrijd zien, maar ook de vormgeving van de gedichten. Verhemelte was één lang, episch gedicht, terwijl Alaska typografisch gezien pagina’s lang een rustig, traditioneel beeld biedt: netjes afgebakende gedichten. Vanaf het gedicht Nihil is dat anders. De ondertitel is niet voor niets ( Alaska revisited) û ik-vertering2. Want in deze cyclus en in Virgo (sum Alaska) worden alle ik-vormen geschrapt. De dichter verteert hier letterlijk zichzelf in de taal. Hier is iemand aan het woord die, zoals Cézanne toen hij bezig was de Montagne Sainte-Victoire vorm te geven op doek, op zoek is naar het sublieme moment van het vormeloze, het afwezige, de vergetelheid. Ergens schrijft Verhelst ook: ‘Misschien is alles een vergissing is het doel/ niet langer het te vinden maar (gelieve mij) te vergeten.’ En niet toevallig lezen we een onderschrift bij het gedicht Nihil in het Latijn, een dode taal. In het Nederlands luidt het: ik herinner me niets/ niet de wereld/ de wereld zegt me niets/ uit me stromen woorden/ vergeet ze/ ik wil door niemand herinnerd worden.’
Wie denkt dat er in Alaska niets te beleven is dan verdwijning en vernietiging, heeft het mis. Het verlangen naar afwezigheid, naar een staat van niet-zijn, wordt gecounterd door sensualiteit en dodelijk verlangen. Ik ken geen andere dichter in ons taalgebied die de aders van de taal zo ongenadig durft open te halen om het bloed van de passie te laten bruisen. Op zo’n moment schrijft Peter Verhelst eigenlijk niet. Hij verbeeldt, zoals in deze regels: ‘ze staat in de kamer uitgezweet/ urenlang insijpelend/ opstijgend vocht in gedachten/ parelend langs de heup – of is het de hals – in de zich traag vullende gietvorm van het duister.’
NAAR LEVEND MODEL
In de aantekeningen achteraan in de bundel lezen we: ‘het gros van de teksten werd naar levend model geschreven.’ Daarmee geeft Peter Verhelst zelf aan hoezeer teksten voor hem lichamen zijn, beeldende tekstfiguren. Ze beschrijven het werk van Wim Vandekeybus, Anne Teresa De Keersmaeker, Jan Fabre of van Thierry de Cordier en Lili Dujourie niet – allemaal artiesten met wie Verhelst een nauwe band heeft, hij is in goed gezelschap – maar ze vormen er een equivalent van in taal.
Het werken ‘naar levend model’ doet ook denken aan de novelle Memoires van een luipaard, waarmee Alaska een tweeluik vormt. In die novelle vertelt de ik-figuur hoe hij als kind alles natekende. Niet om het tekenen zelf, maar om mensen en dingen letterlijk vast te leggen. Als volwassene wordt hij verliefd op een vrouw. Hij tekent haar niet, maar filmt elk stukje van haar lichaam. Wanneer hij vermoedt dat ze hem wil verlaten, vermoordt hij een onbekende vrouw en tekent op haar lichaam het gezicht van zijn geliefde.
Ook in Alaska zit een moorddadig verlangen. Van de sensualiteit van de taal gaat een dreiging uit. Beangstigend dat je als lezer niet anders kunt dan je eraan over te leveren. De bundel doet denken aan het Noord-Amerikaanse gebied Alaska. Het lijkt één ijsvlakte, maar die verbergt grote temperatuurverschillen, aardbevingen en vulkaanuitbarstingen. De alaska blijkt in de bundel ook een katachtige te zijn, een roofdier waar de ik-figuur zich mee identifeert. Destructie en zelfdestructie gaan hand in hand.
Alaska is een fascinerende bundel, omdat hij je sneeuwblind maakt: je normale perceptie van de werkelijkheid wordt uitgevlakt. En je wordt meegezogen naar het niets, een staat van gelukzaligheid waar Peter Verhelst ons ironisch toelacht: ‘er gebeurt niets/ alsof het eindelijk achter de rug is/ terwijl er geen sprake meer is van een rug/ alleen maar rust/ tot ook de herinnering aan rust/ zichzelf vergeet/ hoe dat stralend aan het glimlachen gaat/ tot tenslotte ook die glimlach/ langzaam/ uiterst langzaam.’
Paul Demets