Hoogbegaafdheid en de problemen die daarmee samengaan, worden vaak niet herkend. Een vierde van de hoogbegaafde kinderen loopt dan ook het risico om de school zonder getuigschrift te verlaten.

Vijf procent van de westerse bevolking is hoogbegaafd, dat is ongeveer evenveel als het percentage zwakbegaafden. Elke Vlaamse leerkracht krijgt dus op een bepaald moment met een hoogbegaafde leerling te maken. Maar de kans is groot dat hij of zij dat niet eens merkt. ‘Velen weten niet wat hoogbegaafdheid is en kunnen het dus ook niet bij hun kind of leerling herkennen’, zegt Tessa Kieboom van het Antwerpse Centrum voor Begaafdheidsonderzoek (CBO).

De jongste jaren is dat door de toenemende media-aandacht wel wat veranderd. Ouders pikken de signalen nu sneller op, al ligt dat niet voor de hand. ‘Als een kind een IQ van minder dan 70 heeft, beseft zijn omgeving dat het beperkingen heeft’, aldus Kieboom. ‘Het onderwijs heeft dan ook een zorgsysteem voor zwakbegaafden uitgebouwd. Hoogbegaafdheid komt echter minder duidelijk naar voren.’

Van klein af vertoont een kind wel kenmerken die op hoogbegaafdheid wijzen. Zo kan het een sterk ontwikkeld geheugen of een opvallende taalontwikkeling hebben. Peuters praten dan bijvoorbeeld heel gedetailleerd: ze vertellen niet dat ze soep hebben gegeten, maar zeggen dat het courgettesoep met balletjes was. Ouders vinden dat meestal fantastisch, zolang hun kleine tenminste geen beangstigend intelligente dingen doet. Want als een jonge kleuter plots vlot met negatieve getallen begint te rekenen, weet mama vaak niet wat haar overkomt. En als dat kind in de lagere school beweert dat 4 min 5 gelijk is aan -1, zegt de juf gewoon dat het niet klopt om de andere kinderen niet te verwarren.

In principe kan hoogbegaafdheid pas echt met tests vastgesteld worden als een kind zes of zeven jaar oud is. ‘Jongere kinderen kunnen een ontwikkelingsvoorsprong hebben, maar dan is het de vraag of ze die behouden of op den duur door hun leeftijdgenootjes worden ingehaald’, zegt Kieboom.

WONDERKINDEREN EN ETTERTJES

De meeste mensen weten niet hoe ze met hoogbegaafdheid moeten omgaan. Zelfs bij vrienden en familieleden stuiten ouders vaak op onbegrip. Waarom maken ze zich immers zorgen? Zo’n hoogbegaafde komt er vanzelf wel, die is slim genoeg. Bij hoogbegaafdheid denkt men bovendien vaak aan een soort wonderkinderen, kleine Mozarts of Einsteins. Maar dat zijn extreme voorbeelden. Hoogbegaafdheid uit zich op heel uiteenlopende manieren. Zo zijn er inderdaad kinderen die op school heel goed presteren of die opvallend zelfstandig kunnen werken. Maar er zijn er ook die zich vervelen en hun omgeving daarom gaan uitdagen, op alles en iedereen kritiek hebben en een machtsstrijd uitlokken. Dat leidt vaak tot een verstoorde relatie met leerkrachten die zo’n kind als een ettertje beschouwen. Anderen worden drop-outs en komen in een watervalsysteem terecht: van Latijnse naar TSO en soms zelfs naar buitengewoon onderwijs. Sommigen hebben zelfs leer- of gedragsstoornissen en daardoor wordt de link met hoogbegaafdheid vaak niet gelegd. ‘Mocht hij echt zo slim zijn, zou hij snappen dat hij verkeerd bezig is’, luidt het dan. Maar dat wéét hij ook, hij geeft bewust een signaal dat hij zich verveelt. Ten slotte zijn er de onderpresteerders. Zij scoren niet goed op school, maar aan sommige dingen merk je toch dat ze hoogbegaafd zijn.

Omdat vooral het gedrag van die laatste categorieën op het eerste gezicht nogal overeenkomt met dat van minderbegaafden, worden ze meestal niet goed opgevangen en begeleid. Maar ook hoogbegaafde kinderen die met uitmuntende rapporten naar huis komen, kunnen problemen hebben. ‘Vaak zijn ze tegen wil en dank het lievelingetje van de leraar en raken ze daardoor van de rest van de klas geïsoleerd’, zegt Peter Kravanja. ‘Ofwel zoekt zo iemand contact met de andere leerlingen. Maar dat betekent dat hij dingen moet doen die hem eigenlijk niet interesseren en dat hij ten koste van zichzelf toenadering zoekt tot een groep waartoe hij niet behoort. Als hij de kracht heeft om zichzelf te blijven, blijft hij wel geïsoleerd. En dat is een vicieuze cirkel: vaak verdiept hij zich dan helemaal in zijn eigen interesses en trekt hij zich in zichzelf terug.’

Kinderen die zich vooral in hun eentje bezighouden, hebben na verloop van tijd een gebrek aan sociale vaardigheden. Dat komt duidelijk naar voren in Hoogbegaafde kinderen, op school en thuis, een boekje van psychologe Hilde Van Rossen en orthopedagoog Carl D’hondt, die ook voorzitter is van Bekina, een vereniging van ouders van hoogbegaafde kinderen. ‘Kunnen omgaan met anderen, vechten met anderen, ruzie maken binnen de regels van het spel, kunnen zij niet bij gebrek aan ervaring’, schrijven ze. ‘Wanneer ze zich dan toch als persoon willen manifesteren, gaan ze vaak dat imago van intelligent persoon overbenadrukken, waardoor ze zeer arrogant overkomen.’

TOT TWINTIG TELLEN

Bij het CBO kunnen ouders de begaafdheid van hun kinderen laten testen. Of het kind in kwestie te horen krijgt dat het hoogbegaafd is, hangt van geval tot geval af. Sommigen hebben immers behoefte om te weten waarom ze ‘anders’ zijn. Kieboom: ‘Het beeld van het eenzame, bleke jongetje met een brilletje en boeken onder de arm is niet uit de lucht gegrepen. Opdat een kind zich sociaal en emotioneel optimaal zou ontwikkelen, moet het immers omgaan met volwassenen én met ontwikkelingsgelijken. Van die volwassenen leren ze het rollenpatroon, en ze spiegelen zich aan hun gedrag en houding. Contact met andere kinderen, dus samen spelen, samen werken, elkaar imiteren en ervaringen uitwisselen: dat is allemaal erg belangrijk. Maar daarvoor moet er wel min of meer een zelfde ontwikkelingsniveau en interessesfeer zijn, en dat is er niet tussen hoogbegaafde kinderen en hun leeftijdgenootjes.’

Als kleuters bijvoorbeeld verstoppertje spelen en de juf zegt hen dat ze tot twintig moeten tellen voor ze de anderen zoeken, zal een hoogbegaafd kind dat doen. De klasgenootjes, die niet tot twintig kunnen tellen, zullen echter vijf seconden of vijf minuten wachten voor ze gaan zoeken. ‘Dat hoogbegaafde kind ergert zich daaraan en zal de volgende keer niet meer meespelen. Zo raakt het stelselmatig meer en meer geïsoleerd’, aldus Kieboom. In zo’n geval is het nuttig om het kind uit te leggen dat het hoogbegaafd is. ‘Veel problemen worden opgelost eens je er een naam op kunt plakken’, zegt Kravanja. ‘Al zijn er mensen die niet goed kunnen omgaan met de wetenschap dat ze hoogbegaafd zijn.’

Het CBO bestaat sinds 1998 en is dus pas aan het vierde schooljaar begonnen. ‘Aanvankelijk kregen we vooral ouders over de vloer met kinderen die problemen hadden. Nu komen sommigen al preventief als hun kind nog heel jong is’, zegt Tessa Kieboom. ‘Door de toegenomen aandacht voor hoogbegaafdheid hadden we een toestroom verwacht van ouders die ten onrechte denken dat hun kind hoogbegaafd is. In de praktijk is dat echter niet het geval. En dat heeft volgens mij met de financiële drempel te maken. Het CBO is een dienst waarvoor je moet betalen, wij krijgen immers geen subsidie. Ik moet wel toegeven dat sommige ouders erop kicken dat hun kind hoogbegaafd is, maar die vormen een minderheid. Voor anderen is het een drama als ze het horen. De meesten aanvaarden het en leren ermee omgaan.’

DE BEGAAFDE MINDERHEID

Veel ouders durven hun kind niet goed te prijzen. Ze zijn bang dat ze het op een voetstuk zullen zetten, dat het arrogant zal worden of dat zijn talenten jaloezie zullen opwekken. Bovendien hebben ze de neiging goede prestaties heel normaal te vinden en die aan zijn aanleg toe te schrijven. Makkelijk is het alvast niet. Kieboom: ‘Ouders krijgen met een kind met twee snelheden te maken: hun zoon of dochter heeft enerzijds een kalenderleeftijd en anderzijds een mentale leeftijd. Voor een aantal dingen kunnen ze samen met hun kind redeneren of zelfs filosoferen op een niveau dat de kalenderleeftijd overstijgt, maar voor andere zaken kan dat niet.’ Het gevaar bestaat dus dat zo’n kind de ene keer onderschat en de andere keer overschat wordt. Bij onderschatting moet het zijn tempo de hele tijd afremmen en gaat het zich vervelen. Als de volwassenen in zijn omgeving daarentegen te hoge verwachtingen koesteren, kan het faalangst ontwikkelen of te perfectionistisch worden.

Het is dus een wankel evenwicht. Ouders van hoogbegaafde kinderen moeten sneller de controle loslaten en het kind autonomie geven, maar worden toch soms met de werkelijke leeftijd geconfronteerd. Zo’n kleuter moet bijvoorbeeld gewoon om zeven uur naar bed, maar hij zal wel als een volwassene argumenteren om te mogen opblijven. Dat vormt een nog groter probleem in zogenaamde ‘gemengde gezinnen’, met hoogbegaafde en ‘normale’ kinderen. Een Oostenrijkse studie heeft namelijk uitgewezen dat hoogbegaafdheid in 45 procent van de gevallen erfelijk is. Dat betekent dat de helft van de hoogbegaafde kinderen in zo’n gemengd gezin opgroeit. ‘Een hoogbegaafde behoort tot een minderheid’, aldus Kravanja. ‘Zoals met elke minderheid ontstaan er problemen. Als je bijvoorbeeld uit een familie komt waar het niet gebruikelijk is om verder te studeren, moet je haast met je milieu breken als je naar de universiteit gaat. Omgekeerd geldt dat trouwens ook.’

Voor ouders die zelf niet hoogbegaafd zijn, is het ook veel moeilijker om voortdurend als klankbord te dienen voor de vragenstroom van hun kroost. Er is immers een groot contrast tussen het actuele peil van het kind en de verwachtingen van de ouders. ‘Hoe zwakker het socio-culturele milieu waarin het kind leeft, des te uitgesprokener dat contrast is’, schrijven D’hondt en Van Rossen in hun boek. ‘Het kind blijft op zijn vragen zitten en vervreemdt geleidelijk van zijn milieu en (soms) van zichzelf.’

CHRONISCHE VERVELING

Tachtig procent van de leerlingen in het lager onderwijs hebben een IQ tussen 90 en 110. Voor die middenmoot wordt les gegeven, worden de leerplannen opgesteld en de leerboeken gemaakt. ‘Onderzoek heeft uitgewezen dat een leerkracht die groep vijf keer iets nieuws moet uitleggen voor ze het allemaal snappen’, zegt Kieboom. ‘Voor de groep daaronder moet het al eens een zesde of zevende keer, maar de hogerbegaafde leerlingen hebben het vaak al de tweede of derde keer door. Dus beginnen die zich te vervelen. Een jongetje van acht zei me onlangs: Mevrouw, stel u voor dat u elke dag in dezelfde vergadering zou zitten. Zo is naar school gaan voor mij. En elk kind gaat anders met verveling om.’ Sommigen zijn lastig en maken kabaal, anderen worden depressief en nog anderen gaan zich extreem aanpassen.

Dat laatste komt veel bij hoogbegaafde meisjes voor. Bij hen wordt hoogbegaafdheid dan ook vaak niet herkend. Kieboom: ‘Als alle kleuters bijvoorbeeld een appel tekenen, springt de tekening van zo’n hoogbegaafd meisje eruit. Volwassenen bewonderen dat, maar het kind zelf ziet alleen dat haar appel anders is dan die van haar klasgenootjes. Als ze de volgende keer een peer moet tekenen, zal ze dan ook precies zo tekenen als de andere kleuters. Meisjes conformeren zich meer. Als ze achttien of negentien zijn, hebben ze zich soms zo erg aangepast dat ze hun persoonlijkheid verliezen.’

De problemen beginnen vaak al in de kleuterklas waar geen enkele opdracht moeilijk genoeg is en ze alle liedjes en gedichtjes meteen kennen. Daardoor ontgaan hen echter een heleboel dingen die ze wél zouden moeten leren: hun beurt afwachten, omgaan met tegenslagen, rekening houden met anderen en hun onmiddellijke behoeftebevrediging uitstellen. En dat kan later enorme problemen opleveren. ‘In het huidige onderwijssysteem worden hoogbegaafde leerlingen nog te weinig ondersteund en gestimuleerd om zich optimaal te ontwikkelen’, zegt Wilfried Van Keymeulen, directeur van het Gentse Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB). ‘De meesten worden tijdens de kleuterjaren en het basisonderwijs te weinig geconfronteerd met moeilijke leerstof en uitdagende onderwerpen waarvoor ze werkelijk een inspanning moeten doen.’ En dus leren ze nooit studeren en dat staat op den duur toch goede resultaten in de weg. ‘Wij merken dat vooral bij het vak Latijn. Daar moeten ze wel studeren en woordjes leren, hoogbegaafd of niet. Maar ze zijn dat niet gewoon’, zegt Roeland Buisseret van de Parkschool in Wilrijk.

De meeste leerkrachten herkennen hoogbegaafdheid gewoon niet. ‘Dat kunnen we hen niet verwijten, want er wordt in onderwijsopleidingen meestal met geen woord over gerept’, zegt Kieboom. Er is dus grote nood aan vorming van leerkrachten. Ze moeten weten wat hoogbegaafdheid is en hoe ze ermee moeten omgaan. Nu worden meteen schoolresultaten bekeken en die zijn zeker niet bij alle hoogbegaafden opvallend goed. Kieboom: ‘Ik heb de school bezocht van elk kind dat hier is terechtgekomen. De reacties verschillen enorm. In de ene school krijg ik gehoor, in de andere wordt mijn uitleg weggelachen.’ In het secundair onderwijs is het meestal moeilijker, omdat een jongere daar met verschillende leerkrachten te maken heeft. Als één of twee van hen inzien dat een kind hoogbegaafd is, maar de anderen staan er niet voor open, verandert er niets.

VERSNELDE WISKUNDE

Toch beweegt er al iets in de Vlaamse scholen. Zo is de Parkschool in Wilrijk dit schooljaar op verzoek van het CBO met 1A’, een hoogbegaafdenklasje met veertien leerlingen, van start gegaan. Omdat sommigen in de lagere school al een of meer studiejaren hebben overgeslagen, zitten er ook negen- en tienjarigen in de klas. ‘We hebben met elk kind een gesprek gehad om de motivatie te toetsen. Dikwijls kiezen ze vooral voor 1A’ om niet meer gepest te worden’, zegt coördinator Roeland Buisseret. De leerlingen krijgen een aantal vakken versneld, voor andere vakken volgen ze les met 1A. In de vrijgekomen uren krijgen ze ‘verrijkingsopdrachten’. Zo leren ze samenwerken in een theaterproject en worden hen studiemethodieken aangeleerd. De andere leerlingen van het eerste jaar reageren totnogtoe positief op het speciale klasje. Tijdens de kennismakingsweek zaten 1A en 1A’ dan ook samen, waardoor volgens de leerkrachten vriendschappen over de klasgrenzen heen zijn ontstaan. ‘Eens de anderen merken dat de leerlingen van 1A’ méér werk krijgen, houdt ook de jaloezie op’, aldus Buisseret. Het ziet ernaar uit dat het geen probleem wordt om het programma van de versnelde vakken tijdig af te werken. Buisseret: ‘Dat betekent echter niet dat zo’n begaafdenklas geen problemen oplevert, integendeel. Die jongeren hebben veel aandacht nodig. Ze hebben vaak ook motivatieproblemen. Zo zijn ze helemaal niet gewoon dat ze thuis nog moeten leren.’ In 1A’ leren de jongeren dus leren én zich amuseren.

‘Dit soort initiatieven is eigenlijk ontstaan om op de cognitieve behoeften van hoogbegaafden in te gaan. Maar in de praktijk is het contact met ontwikkelingsgelijken heel belangrijk. Dat geeft hen een sociale en emotionele rust’, zegt Tessa Kieboom. Op die manier worden ze ook niet de hele tijd geconfronteerd met het feit dat ze ‘anders’ zijn. ‘Door contacten met andere hoogbegaafden leren ze niet alleen zichzelf beter kennen, ze leren ook meer te relativeren. Als ze zichzelf niet als anders zien, raken ze minder geïsoleerd en krijgen ze niet zo’n negatief zelfbeeld’, zegt Van Keymeulen. Volgens Roeland Buisseret worden ze ook niet meer gepest omdat ze niet langer het lievelingetje van de leraar zijn. ‘In gewone klassen zagen we dat zo’n leerling zich niet begrepen voelde door zijn klasgenoten en daardoor nogal eens aan de leerkracht ging plakken. En dat werkt natuurlijk pesterijen in de hand’, zegt hij.

Aanvankelijk wilden vooral lagere scholen initiatieven nemen. In Antwerpen organiseerden een paar scholen zogenaamde Kangoeroeklassen. Daarbij werden de goede leerlingen uit verschillende klassen en van verschillende leeftijden een viertal uur per week samengezet. Zo wordt tegengegaan dat ze jaren moeten overslaan. ‘Want dat is niet wenselijk’, aldus Buisseret. De jongste leerling in onze hoogbegaafdenklas is nu bijvoorbeeld negen jaar. Als alles goed verloopt, studeert hij op zijn vijftiende af. Maar het hoger onderwijs is daar volgens mij niet op afgestemd.’

Ondertussen zijn er over heel Vlaanderen al Kangoeroeklassen. En lagere scholen motiveren hun secundaire afdelingen om de begeleiding van hoogbegaafden voort te zetten. Ze willen immers voorkomen dat hun jarenlange werk in de middelbare school wordt tenietgedaan.

‘Kinderen die in het onderwijs goed worden opgevangen, gaan helemaal beter functioneren’, zegt Kieboom. Het is dus heel belangrijk dat hoogbegaafdheid op tijd wordt gedetecteerd. Zowel de ouders als de school kunnen een kind dan beter aanpakken. Bovendien vermijdt dat de schok die vaak optreedt als mensen op latere leeftijd ontdekken dat ze hoogbegaafd zijn. ‘Sommigen putten daaruit het zelfvertrouwen om dingen aan te pakken die ze anders nooit zouden durven’, zegt Kravanja. ‘Maar voor anderen haalt de ontdekking dat ze hoogbegaafd zijn hun hele leven onderuit. Ze beginnen alles in twijfel te trekken en worden vaak zwaar depressief. Dat geldt zeker voor onderpresteerders die plots beseffen dat ze hun potentieel helemaal niet hebben benut. Voor zulke mensen is dat een heel pijnlijke confrontatie.’

Ann PeutemanMisjoe Verleyen

Misjoe Verleyen

Volgende week: Laaggeletterdheid in Vlaanderen.

Ouders hebben de neiging goede prestaties van hun hoogbegaafde kind heel normaal te vinden en die aan zijn aanleg toe te schrijven.

‘Mevrouw, stel u voor dat u elke dag in dezelfde vergadering zou zitten. Zo is naar school gaan voor mij.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content