Een rondreis in het Midden-Oosten, een voorstel van Jordanië en Egypte, en een minister op zoek in het kluwen.

Staande in de puinen van Khan Yunis, het ergste kamp van de Gazastrook, zal minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (PRL) beseft hebben waar hij aan begonnen was: de onmogelijke opdracht zich een onpartijdig, evenwichtig en neutraal inzicht te vormen in het Palestijns-Israëlische conflict, de achilleshiel van elke strategie voor het Midden-Oosten.

Waar hij zich bevond, tussen tenten en brokken puin, hadden tien dagen tevoren nog huizen gestaan – wat men huizen noemt. Omdat van daaruit al eens een schot gelost werd in de richting van de aanpalende joodse kolonie – een vanuit de absolute miserie van Khan Yunis paradijslijk ogende nederzetting langs het strand (waar Palestijnen niet mogen komen) – kwamen in de nacht van tien op elf april tanks en bulldozers de eerste rij bouwsels platwalsen (31 Palestijnse huizen verwoest, de nodige olijfboomgaarden ontworteld, een paar honderd Palestijnen, die toch al vluchtelingen waren, weer eens dakloos).

Puinhopen spreken voor zich, evengoed als het contrast tussen stoffige sloppen van plastic zakken en zand en cement – en de groene gazons aan de andere kant van het hek, in de nederzetting die het kamp van de zee scheidt. En een woedende vrouw in een tent die al wie hier nog durft te komen op het netvlies gebrand blijft. En weten dat die Palestijnse schutters – hoe stom en hoe ‘verkeerd’ ze ook zijn – zelden of nooit iets raken, en dat de Palestijnse mortieren die vallen – zelfs binnen de ‘ green line’, dus op Israël zelf – alleen putten in de grond maken, en dat dit alles grotendeels een kwestie van onhandige symboliek is, die natuurlijk niet mag bestaan, maar die wel beantwoord wordt met heel reële verwoestingen van de dingen van mensen die toch al niets hadden. Terwijl ondertussen wel her en der bommen onschadelijk gemaakt worden, soms ook waar er geen zijn, en de zelfmoord-militanten van de fundamentalistische Hamas zichzelf opblazen bij bushaltes en op markten bij Tel Aviv en in Jeruzalem.

Luttele dagen tevoren had hij in Caïro gestaan, waar veteraan buitenlandminister Amr Moessa hem gezegd had hoe treurig de regio er voorstond. Amr Moessa zelf, die toch een sleutelrol gespeeld had in de toenadering tussen Israëli’s en Palestijnen, nu al zo lang geleden. Op de persconferentie achteraf had Amr Moessa het nog eens helemaal gezegd: als de huidige situatie in de Bezette Gebieden en de Israëlische politiek tegen de Palestijnse bevolking daar blijft voortduren, moet de spanning in de regio wel blijven stijgen, en gezien de kwetsbare toestand van de Palestijnen zou dat tot een oncontroleerbare staat van zaken kunnen leiden. Onder verstaan: met rellen, chaos, provocaties en terrorisme alom.

De onderliggende reden is duidelijk, al had de buitenlandminister – nu voorbestemd om de Arabische Liga te gaan leiden – dat niet in die termen geformuleerd: de Arabische landen rondom kunnen Israël en/of de zionistische politiek veroordelen zoveel als ze willen, er tegenover staan ze machteloos, om verschillende redenen, en dat op zich is al explosief. Eerst en vooral omdat Israël door de VS gesteund wordt, door dik en dun, en zij ofwel zelf ook van de VS afhangen of er toch op z’n minst een strategisch verbond mee hebben, ofwel zoals Syrië of het arme, gebombardeerde en gestrafte en door Saddam Hoessein gebrutaliseerde Irak, een grote bek kunnen opzetten en weinig anders. Laat staan militair iets ondernemen tegen het machtige, overbewapende, door de VS beschermde, sterkste leger van de regio. De regimes die in die landen aan de macht zijn hebben anderzijds zelf vaak bitter weinig sympathie voor de weerspannige Palestijnen en hun Arafat met de negen levens, maar zijn verplicht te doen alsof ze die steunen omdat hun eigen bevolking dat wèl heeft. Voeg daarbij het spel van de Moslim Broederschap en andere fundamentalisten, en het mengsel wordt pas echt een kruitvat. Een explosie op dit moment zou, hoewel niemand ze wenst, de hele regio in brand kunnen steken.

Daarom had Amr Moessa aan zijn collega Louis Michel, die op bezoek was omdat België in juli voor een half jaar het voorzitterschap van de Europese Unie op zich neemt, en die zich op de hoogte wou stellen van de feiten in de regio, in alle evenwicht en neutraliteit, een bescheiden voorstel te doen. Een voorstel dat bekonkeld was door Egypte en Jordanië, ongetwijfeld in samenspraak met sommige Europeanen, en dat nu al enkele dagen in het Israëlische kamp lag. Waar het aanvankelijk rechtstreeks naar de prullenmand verwezen was, maar waar er nu radiostilte over heerste.

Zodat Amr Moessa kon vragen dat Michel het nog eens ter sprake zou brengen bij de Israëli’s, bij buitenlandminister Shimon Peres en zijn baas, premier Ariel Sharon, de generaal die iedereen kent in het Midden-Oosten.

Het voorstel telt vier onderdelen, en heeft het voordeel dat het een samenraapsel is van elementen die bijna allemaal al door Israël ondertekend of beloofd waren. Het gaat erom in de eerste plaats de escalatie van ‘de huidige crisis tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit te stoppen’, en het vredesproces weer op gang te brengen. Daartoe, zegt het voorstel, kunnen beide partijen beginnen uitvoeren wat op 16 en 17 oktober in Sharm el Sheikh afgesproken was, om terug te gaan naar de toestand van vóór september vorig jaar, en dus concrete stappen zetten om de confrontatie te stoppen en de rust te herstellen.

Zo zou Israël het militaire, financiële en economische beleg van Oost-Jeruzalem, de Westoever en de Gazastrook opheffen, zijn strijdkrachten en tanks van hun huidige posities rond de Palestijnse steden, dorpen en vluchtelingenkampen terugtrekken naar de stellingen van september 2000. Daarnaast zou het onmiddellijk alle achtergehouden geld aan de Palestijnse Autoriteit overmaken.

Het tweede onderdeel is een reeks vertrouwenwekkende maatregelen. Ten eerste dus de uitvoering van het memorandum van Sharm el Sheikh, de wederzijdse uitvoering van alle gedane verbintenissen, in het bijzonder die inzake veiligheid, de bescherming van alle heilige plaatsen en – het zwaarst wegend van al voor beide partijen – de totale en onmiddellijke bevriezing van alle kolonisatie-activiteiten, ook in Oost-Jeruzalem.

Het derde onderdeel behelst het weer opnemen van de onderhandelingen over het eindstatuut van de Palestijnse staat. Die gaan over Jeruzalem, vluchtelingen, grenzen, kolonies, veiligheid, water, enzovoort, op basis van resoluties 242 en 338 van de VN-Veiigheidsraad, waarbij beide partijen afspreken dat die onderhandeling binnen het jaar na aanvang afgerond moet zijn. De onderhandeling moet uitgaan van de noodzaak de vooruitgang te bewaren die gemaakt werd tijdens voorgaande gesprekken zoals Camp David en Taba.

En het vierde deel vraagt toezicht van de sponsors van het vredesproces en van de EU, Egypte, Jordanië en de secretaris-generaal van de VN.

IN ISRAËL

Dit ongeveer was de versie van het voorstel die Michel in handen kreeg – het voorstel is een ‘ non-paper‘, iets waar permanent aan veranderd en gesleuteld wordt – en waarmee hij naar Jeruzalem getrokken was. Daar had hij opgekeken want er werd warm en koud geblazen uit onverwachte hoeken: de gepatenteerde duif Shimon Peres bleek van de hele zaak niets te willen weten, terwijl de havik Sharon zei wel over het voorstel te willen praten, om er één en ander aan te veranderen. De boeman Sharon stelde zich op als een innemend man, zij het wars van diplomatieke flauwiteiten, een ‘gentleman farmer’, recht voor z’n raap, belust op vrede, maar die zich ‘door niemand zou laten beletten zijn volk te verdedigen’. Dit was een man, kortom, met wie men zaken kon doen. En nu stond Louis Michel op de puinhoop van Khan Yunis, en zijn gesprekspartner bleek toch een stuk méér ‘farmer’ dan ‘gentleman’ te zijn.

Hij had het wellicht al vermoed, hij had met Arafat en de wonderlijke Nabil Shaath gesproken. Arafat had hem gezegd en, ‘voor alle duidelijkheid’, voor de camera’s van de Belgische, maar vooral van de Palestijnse tv’s nog eens herhaald, dat hij ‘alle gewelddadige acties veroordeelde tegen burgers, hetzij Palestijnen, hetzij Israëli’s.’ Arafat had tevoren al een voorstel gedaan aan Sharon, via de Amerikaanse senator Jim Colby, om samen met Sharon voor de tv een verklaring af te leggen waarin ze zouden oproepen om het geweld te stoppen en de onderhandelingen te hervatten – iets waar de Israëli’s al maanden op aandrongen. Maar Sharon had geantwoord dat de oplossing niet van verklaringen kwam: ‘Ik heb geen verklaringen nodig van Arafat. Hij moet het bevel geven en praktische stappen doen om het geweld, de terreur en de ophitsing te stoppen.’

Nabil Shaath van zijn kant had uitgelegd hoe de twee kanten zichzelf en mekaar in het slop gewerkt hadden, zodat ze nu als katten elk in een boom zaten en het wachten was op iemand met een laddertje die ze uit de boom zou halen. De Camp David-gesprekken, had hij gezegd, waren geforceerd, en brachten te weinig op – ’too little’ -, en die van Taba, die veel ernstiger waren, kwamen te laat, want waren onverkoopbaar geworden voor het Israëlische publiek, één week voor de verkiezingen: ’too late’. En toch was er geen andere oplossing. Daar stond Michel nu, en hoe woedend was die vrouw.

Foto’s Maria Fialho

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content