Voor Carol O’Connell is geweld geen amusement. Een gesprek met de schrijfster van “Judaskind”.

“Een alarmerend monster van een boek. Het tegenovergestelde van literair junkfood. Een climax die de ziel aan gruzelementen slaat.” Recensenten kunnen wel eens overdrijven, maar als het over “Judaskind” ( “Judas Child”) van de Amerikaanse auteur Carol O’Connell gaat, dringen superlatieven zich snel op. Mocht een thriller de taak hebben te verontrusten, dan is dit een geslaagd voorbeeld. “Het gaat niet om de monsters, al zijn ze nog zo eng. Het griezeligste is als er opeens iets in de gewone wereld verandert… zoals bloed op de baard van de kerstman.” Een tienjarig meisje verwoordt de essentie van al of niet fictieve gruwel: de ogenschijnlijk rustige buitenkant, waarachter zich iets monsterlijks verbergt.

Neem een kleine stad, Makers Village, in de staat New York. Een week voor Kerstmis verdwijnen er twee meisjes, boezemvriendinnen, Sadie Green en Gwen Hubble. Beiden zijn verslaafd aan horrorfilms, en vooral Sadie staat bekend als een notoire pestkop. Is dit een van hun streken? Vijftien jaar eerder werd rond dezelfde tijd een ander meisje ontvoerd en op eerste kerstdag vermoord teruggevonden. Het tweelingzusje van de plaatselijke politieagent Rouge Kendall, die bij de begrafenis bewusteloos was gevallen en wie het sindsdien aan levenslust ontbreekt.

De lezer maakt ook kennis met zijn moeder, die lange tijd zwaar alcoholiste was; met de vaders en vooral de moeders van de vermiste kinderen, de een huisvrouw, de ander politica; met de plaatselijke elite: een psychiater, een huisarts, een hartspecialist; met de priester die voor de eerste moord veroordeeld is; met het hoofd van de wat vreemde kostschool St.-Ursula; met de politie en het FBI, die erbij komt als alles erop wijst dat het hier om een seriemoordenaar gaat, want ook elders zijn meisjes rond de kerst ontvoerd en vermoord. Forensisch psychologe Ali Cray ontdekt de zieke manier waarop de pedofiele moordenaar tewerkgaat. Hij dwingt een minder welgesteld, niet erg beschermd vriendinnetje van het slachtoffer dat hij op het oog heeft, altijd een welgesteld meisje, de laatste in zijn val te lokken. Het eerste kind, het Judaskind, vermoordt hij meteen, het tweede kind, zijn echte doel, wordt altijd vermoord op eerste kerstdag gevonden.

Ali Cray zou een typisch O’Connell karakter genoemd kunnen worden. Een sterke vrouw, bezeten van haar beroep, met een duister geheim dat wrede sporen heeft nagelaten op haar gezicht. “Op haar rechterwang had ze een vurig rood litteken dat in een grillige lijn naar beneden liep, waar het haar lippen opzij duwde en haar dwong met een halve mond te glimlachen. Ze had niets gedaan om de verminking in haar gezicht te maskeren. Integendeel, ze had haar scheve mond met vuurrode lipstick aangezet.” Daarbij schroomt ze niet zich uitdagend te kleden, met een enorme split in haar rok.

EEN SOLIDE STRUCTUUR EN STERKE PLOT

Een van de hartverscheurende scènes uit Judaskind. Becca, de moeder van Sadie Green, valt binnen op een bijeenkomst van politie en FBI, waar men tot de conclusie is gekomen dat het meisje, het Judaskind, al dood moet zijn. Aan een wand hangen foto’s van eerder vermoorde meisjes, lijkjes die te lijden hadden van de elementen en die door dieren waren aangevreten. Becca weigert te geloven dat haar dochter dood is. Ze valt neer, staat weer op en haalt “Sadies oog” uit haar tasje. De agenten en rechercheurs staren ontzet naar een vork met een druipende, bloederige oogbol. Becca demonstreert wat Sadie met het oog deed als er mensen te eten waren. Ze bedekte haar eigen oog met het namaakoog, hield haar hand ervoor, stak de vork door de vingers en trok het opgeprikte, slijmerige oog te voorschijn. Daarna stopte ze het in haar mond en kauwde erop. Iedereen begint zenuwachtig te lachten na dit verhaal.

Becca: “Wat een kind, he?… Mijn kind traint haar hele leven al voor een ontmoeting met de boeman. Ze leeft! Snap dat dan! Maar ze is nog zo klein. Ga haar alsjeblieft vlug zoeken en breng haar thuis.” Als ze te dicht in de buurt van de foto’s van de rottende kinderlijkjes komt, scheurt een inspecteur ze van de wand. “De foto’s vlogen door de lucht en de rechercheurs kropen op handen en voeten rond om ze op te rapen en te verstoppen. Sommigen huilden, terwijl Becca Green hoog en schril lachte. Als er op dat moment iemand was binnengekomen, zou hij gedacht hebben dat Sadies moeder en de dienders allemaal hun verstand hadden verloren.”

Het zijn zeer goed uitgewerkte, opvallende karakters, niet zelden beschadigd in het verleden. Liefde, geweld, dood, wraak, ethiek, moed, amoraliteit, subplots, gotische horrorelementen, allemaal componenten in “Judaskind” en in O’Connells eerdere thrillers, een tot nu toe vierdelige serie rond de harde New Yorkse rechercheur Kathy Mallory. De auteur was, op promotietoer, een paar dagen in Amsterdam. Eerst roken, dan praten. In haar woonplaats New York worden rokers als melaatsen behandeld, hier – nog – niet, en in Parijs hadden ze tot haar genoegen een hele grote asbak voor haar neergezet, zodat ze tijdens de interviews ongeremd kon roken. Vroeger was ze schilder en schreef ze stiekem. In 1993 kreeg ze haar eerste contract, in 1994 verscheen het eerste boek en sindsdien schrijft ze er ieder jaar één.

Waarom koos ze voor het misdaadgenre? “Ik denk dat het mij koos. Zo werkt mijn brein. Ik houd van de puzzel. De plot, die je niet vindt in de gewone literatuur. De misdaadroman vereist een solide structuur en een sterke plot. Literatuur kan daarentegen alles zijn wat de schrijver maar wil. Ik zou niet de nuances, de details en de complicaties kunnen uitwerken als ik geen stevige structuur had, dus voor mij werkt het prima. Ik realiseer mij wel dat een aantal mensen op het genre spuwt. Dat spoort mij juist aan: het is een soort vogelvrij verklaarde vorm van literatuur. Goede misdaadboeken zijn ook genre-overschrijdend. Er is een heel gevarieerd publiek voor. De president van de Verenigde Staten kent zijn klassieken, maar leest ook misdaadliteratuur. Dat laatste geldt ook voor degene die de vloeren veegt in het Witte Huis. Wat kan ik mij meer wensen?”

GEEN WEERLOZE SLACHTOFFERS

In haar jongste twee boeken is kindermisbruik een van de hoofdthema’s. “Dat is niet alleen iets van deze tijd, maar de mensen zijn zich er meer bewust van geworden. Vroeger dacht men dat een pedofiel te herkennen was. Dat is niet zo. Zelfs degenen die heel ziek zijn, haal je er niet altijd uit. Zeker niet als ze een baan hebben en in hun gemeenschap functioneren. Het is een goed gegeven voor een misdaadroman, want het is niet voorspelbaar wie het monster is.”

In Judaskind zet ze de lezer enkele keren op het verkeerde been. Als men denkt te weten wie de dader is, blijkt het een vals spoor. De ontknoping is verrassend en briljant. Ook opvallend is de manier waarop ze de twee meisjes niet zomaar als weerloze slachtoffers presenteert. “Een van de voordelen die je als schrijver hebt, is dat je de regels voor je eigen universum kunt bepalen. In Amerika is er een cultuur van slachtofferschap. Ze vinden psychologische ziektes uit voor alle problemen die een mens kan hebben. Ik wilde slachtoffers van een misdaad de kracht geven terug te vechten. Sterker nog: de slachtoffers zijn in dit geval kinderen en die vechten nooit terug. Ik heb ze op een geloofwaardige manier de middelen gegeven om dat wel te doen. Ze nemen de dader waar als iemand uit de horrorfilms, waar ze zo van houden. Zo bestrijden ze hem ook, en houden ze toch hun onschuld. Wat niet wil zeggen dat het allemaal goed afloopt, maar ze zijn wel strijdbaar.”

O’Connell bekijkt het schrijversambacht met het oog van de schilder. De personages moeten rond en afgewerkt zijn, visueel neergezet in licht en donker. Zo is Ali Cray, de forensische psychologe, waarheidsgetrouw afgeschilderd als het type slachtoffer dat op een exhibitionistische manier leeft met haar littekens. De auteur brengt geweld niet als amusement. “Ik heb nooit van boeken gehouden waarin een mens wordt gebruikt als een stuk vlees, dat in het begin van het verhaal op de grond ligt. Ik wil een karakter scheppen dat je leert kennen, en hopelijk vind je het aan het eind van het boek erg dat die persoon dood is. Als je iemands leven neemt, is dat geweld op grote schaal, hoe het ook gedaan is. In de slaap vergiftigd, of vreselijk verminkt, dat is voor mij hetzelfde. Het is de ergste misdaad die een mens kan begaan.”

“Niet alleen de slachtoffers worden vermoord, maar ook familie en vrienden verliezen er stukjes en beetjes van hun leven bij. Ik neem dat heel serieus. Dat is nog een reden waarom het genre mij aanspreekt. Voor mij is de dood, een moord, het grootste onderwerp waarover je kan schrijven. Maatschappelijke problemen komen en gaan, maar het leven is alles wat je echt hebt.”

Carol O’Connell, “Judaskind”, Meulenhoff, Amsterdam, 350 blz., 798 fr.

Ineke van den Bergen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content