In ‘Poëzie in Vredenburg’ beschrijft Koen Vergeer twintig jaar Nachten van de Poëzie. Een voorpublicatie.

Voorgeschiedenissen zijn zo lang als je maar wilt. Ongetwijfeld hielden de Neanderthalers reeds hun Nachten van de Poëzie. Ook zij zullen tijdens avondlijke seances de bezwerende kracht van de menselijke stem hebben ervaren. Maar laten we de draad iets verder oppakken, in de Six-Gallery, San Francisco 1955. Ten overstaan van een verbouwereerd publiek brengt Allen Ginsberg tierend en krijsend zijn gedicht ‘Howl’ ten gehore. Ginsbergs optreden markeert het begin van een nieuwe, invloedrijke poëtische stroming, die van de beatgeneration.

Beat stond voor protest, bijvoorbeeld tegen de al te academische poëzie in Amerika. Beatpoets schreven ongecompliceerde verzen, expressief en geëngageerd. Beat was meer dan poëzie, het vormde een tegenstem tegen de mythe van de Amerikaanse droom. De welvaartshausse vertoonde ook negatieve kanten: vervuiling, bekrompenheid, verveling. Ernstige problemen, zoals de rassendiscriminatie, werden genegeerd, en grote mogelijkheden, zoals bewustzijnsverruiming, waren taboe. De tegenstem van de beatpoets riep nogal wat controversen op. De dichters werden bijzonder populair vanwege de vele sterke verhalen en schandalen rondom hun persoonlijkheden. Maar ze brachten ook poëzie: met hun spectaculaire voordrachten trokken ze steeds meer publiek. Dichters als Ginsberg, Corso, Ferlinghetti en Burroughs legden daarmee de fundamenten voor de poëzie in de roerige jaren zestig.

Het succes van de beatgeneration waaide over naar Europa. Om te beginnen natuurlijk in Engeland. Beat sloot niet alleen aan bij The Beatles, maar ook bij pop-poets als Adrian Henri en Roger McGough. De aantrekkingskracht zat niet alleen in het protest, maar ook in de min of meer exotische, optimistisch gestemde Amerikaanse verpakking, laten we zeggen: het bloemetjeshemd en de lsd. De oorspronkelijke kracht van de beatpoëzie echter verflauwde, het werd minder protest en meer mode.

Het hoogtepunt en misschien ook het sluitstuk van de beatpoëzie was het grootse dichtersfestival op 11 juni 1965 in de Royal Albert Hall in Londen. Voor een uitzinnig, lawaaierig publiek van ruim achtduizend mensen lazen de kanonnen van de Amerikaanse beatpoëzie hun verzen. Daarnaast ook Engelse dichters, Andrei Vosnesenzky uit Rusland, Ernst Jandl uit Oostenrijk en uit Nederland Simon Vinkenoog. ‘Een waanzinnige avond’ getuigt Vinkenoog. ‘De psychiater K.D. Lang liet zijn schizofrene patiëntes op het podium dansen terwijl er poëzie gelezen werd, dat soort dingen.’ De zaal stond regelmatig op zijn kop, enthousiast of afkeurend. Dat was de geest: niet dociel zitten en luisteren, maar meedoen, deelnemen aan deze ultieme happening. In een aankondiging was de toon van het dichtersfeest reeds gezet: ‘You are not alone! Miraculous assumption! O Sacred Heart invisible insurrection! Albion! awake! awake! awake! O shameless bandwagon! Self evident for real naked come the Words! Global synthesis habitual for this Eternity! Nobody’s Crazy Immortals Forever!’ Een bloemlezing en een film van dit gedenkwaardige evenement heten veelzeggend: Wholly Communion.

Vinkenoog was verrukt van de atmosfeer en de enorme opkomst van het publiek, zoiets moest ook eens in Nederland gebeuren. Toen hij een halfjaar later tijdens een pauze in de gangen van theater Carré de toenmalige directeur Karel Wunnik ontmoette, vroeg hij hem dan ook meteen wat het zou kosten, zo’n poëzieavond te brengen in Carré. ‘Voor u niets, meneer Vinkenoog’, was het antwoord, en drie weken later was er Poëzie in Carré.

BEWOGEN AVOND

Poëzie in Carré, op 28 februari 1966, mag met recht de voorloper van de Nacht van de Poëzie worden genoemd. Samen met de niet onbemiddelde wijnhandelaarszoon Olivier Boelen organiseerde Vinkenoog een poëzieavond met 25 dichters en ruim tweeduizend toehoorders, een noviteit in Nederland.

Natuurlijk waren er eerder voorleesavonden geweest. Denk alleen aan de beruchte Podium-avond in 1951 waar Lucebert het gedicht ‘Herfst’ ten gehore bracht door een glaasje water over zijn hoofd te kieperen. Maar nimmer was een poëzieavond zo groots aangepakt, met zo veel dichters en publiek. ‘Het geheel zo onofficieel mogelijk,’ kondigde Vinkenoog het gebeuren bij zijn collega’s aan, ‘meer een feest, in Londen kreeg elke bezoeker een bloem aangeboden, ’s morgens voor bijna niets op de veiling gekocht; géén happening dus, maar louter poëzie, het woord van mond naar oor, uniek omdat de schrijver gaat leven voor zijn gehoor, door zichzelf te zijn in zijn beste ogenblikken.’

‘Het was iets nieuws,’ herinnert Bernlef zich, ‘het meest onwaarschijnlijke was dat heel Carré vol zat, voor poëzie!’ Bernlef was een van de deelnemers. Anderen waren Roland Holst, Hoornik, Buddingh’, Kouwenaar, K. Schippers, Pernath, Reve, Campert, Johnny the Selfkicker en de debuterende Deelder. De dichters zaten op het podium achter een halfronde tafel vol asbakken en flessen wijn. Zeven minuten mocht elke dichter voor de tafel plaatsnemen en lezen, wie te lang doorging werd door Vinkenoog met een belletje tot de orde geroepen. ‘Dichters-show werd verbluffend succes’ kopte Het Parool de volgende dag. En daarover was nagenoeg iedereen het eens. Enorme ovaties, stilte, aandacht en concentratie, hilariteit en gejoel; het was kortom een bewogen avond. ‘Ik vond het een geweldige avond: een doorbraak, en nu eens niet in de Partij van de Arbeid…’ schrijft Cees Buddingh’ achteraf.

‘Geschreven heb ik mijn gedichten in mijn eentje. Maar dat ze nu als geluid tot leven kwamen zoals nooit tevoren, was aan de zinderende aanwezigheid en gespannen aandacht van de tweeduizend toehoorders te danken: zij waren de klankbodem.’ Aldus Gust Gils, die eraan toevoegt dat zoiets in Vlaanderen totaal onvoorstelbaar is. Ook Pernath is die mening toegedaan: ‘Die tweeduizend plaatsen krijg je in Vlaanderen niet verkocht in tweeduizend jaar.’

Hoezeer zaten beiden ernaast. Want een jaar of vier later werd Guido Lauwaert, terwijl hij een kater zat uit te zweten in de Antwerpse literaire club De Vécu, gewekt door de dichter Nic van Bruggen: ‘Ghij, ghij zou ’s wat moeten doen voor de poëzie!’ ‘Ik voelde mij’, vertelt Lauwaert dertig jaar later, ‘als Paulus op weg naar Damascus: ja, ik moet weer eens iets gaan doen.’

VIJFFRANKSTUK

Lauwaert, acteur en bevlogen organisatietalent, en volgens getuigen destijds een bijzonder driftig baasje, is de bedenker van de Nacht-formule zoals die nog altijd bestaat: dichters afgewisseld met entr’actes. In 1968 organiseerde hij reeds een grootscheeps kleinkunstfestival in Antwerpen. En begin jaren zeventig waagde hij zich aan de poëzie. Vanuit het niets. ‘Het is eigenlijk begonnen met een vijffrankstuk in een telefooncel, uit nieuwsgierigheid, uit culturele interesse, niet uit commercieel oogpunt. Ik vond dat er iets gedaan moest worden voor de poëzie.’ Langzaam zag Lauwaert zijn initiatief groeien. Links en rechts schooide hij geld bijeen, onder andere bij banken waarvan hij wist ‘dat oud-flaminganten de plak schuifden, die gaven mij in alle stilte geld. Nederlands in Brussel, prima, doe maar op.’ Steeds meer dichters wilden meedoen, en Lauwaert moest op zoek naar een geschikte zaal.

Het Paleis voor Schone Kunsten gaf niet thuis. ‘Daar waren ze als de dood voor poëzie.’ In september 1966 was Poëzie in Carré daar min of meer op herhaling geweest. Poëzie in het Paleis, een driedaags festival met een grootse slotavond die vooral de geschiedenis in zal gaan vanwege een vechtpartij op het podium, de politie die eraan te pas moest komen en Hans Verhagen en Johnny the Selfkicker die in het cachot verdwenen wegens gebruik van hasjiesj. Voorpaginanieuws. ‘Typisch jaren zestig,’ vertelt Lauwaert, ‘maar in Brussel hadden ze daar geen kaas van gegeten.’

Uiteindelijk stuitte Lauwaert op het theater Vorst Nationaal, een gigantische arena waar normaal popconcerten en bokswedstrijden plaatsvonden, met een capaciteit van zevenduizend plaatsen. ‘Hier moest het gebeuren’, wist hij onmiddellijk. ‘Alleen, zevenduizend mensen en veertig tot vijftig dichters, dat haal je niet op drie, vier uur, dus moesten we de hele nacht doortrekken, vond ik. Zo werd het idee van de Nacht van de Poëzie geboren en zo stond het dan ook in het contract: de Nacht van de Poëzie zou duren van acht uur ’s avonds “jusqu’à l’aube”, tot aan het ochtendgloren.’

TAALSTRIJD IN VORST

De allereerste Nacht van de Poëzie, op 17 februari 1973 in Vorst Nationaal, is inmiddels een mythe, zo’n beetje de slag om de IJzer in de Nederlandstalige poëzie. Maar meer om de verhalen en de schandalen dan om de poëzie.

Lauwaert: ‘Een week voor de Nacht hadden we 1500 kaarten verkocht. Voorverkoop. Maar toen schoot ineens de Franssprekende burgemeester van Vorst, lid van het Front des Francophones, rabiaat Franssprekenden in Brussel, uit zijn krammen en hij verbood de Nacht van de Poëzie. Zogenaamd vanwege de overlast, het nachtlawaai en dergelijke. Maar Vorst Nationaal was van de gemeente, hij had zijn handtekening al onder het contract gezet!’ Natuurlijk ging het de burgemeester van Vorst om de manifestatie van de Nederlandse taal in zijn gemeente. De taalstrijd was nog in volle gang. Het effect van het verbod werkte echter averechts: in een paar dagen tijd was de Nacht groot nieuws, op radio en televisie, in binnen- en buitenland. De koning liet zich informeren. De regering bemoeide zich ermee, Lauwaert werd bij de minister van Cultuur ontboden: ‘Meneer Lauwaert, wat is dat eigenlijk voor iets, die Nacht van de Poëzie?’

De burgemeester van Vorst hield echter voet bij stuk, en uiteindelijk werd er een typisch Belgische oplossing gevonden. Vrijdag, zo laat mogelijk op de middag, schorste de vice-gouverneur, die zich speciaal met de problemen van Vlamingen in Brussel bezighield, de beslissing van de burgemeester, zodat deze pas maandag in beroep kon gaan. De Nacht, op zaterdag, kon doorgaan; maar Lauwaert moest één ding beloven: ‘Guido, maak er geen politieke nacht van. Maar ik wilde geen politieke manifestatie,’ vertelt Lauwaert, ‘voor mij was het de Nacht van de Poëzie: we zouden ons gaan amuseren met dichters en een beetje rock en circus. Maar het was natuurlijk een geweldige reclamecampagne geweest: de zaal was in één klap uitverkocht.’

BOKSRING

Terwijl de rijkswacht in de omliggende straten paraat stond, ging de Moeder van alle Nachten met een schot uit het klappertjespistool van Marcel van Maele van start. Het gebeuren zelf werd een ongelofelijke chaos. De geluidsinstallatie functioneerde niet of nauwelijks, en dat voor een zaal met ruim zesduizend mensen. De regisseur van de Nacht was tegen tweeën ruziënd vertrokken. ‘Kinderziektes’, oordeelt Lauwaert. ‘Hij had wel een draaiboekje, maar had zich niet gerealiseerd dat dichters soms onvindbaar waren, die waren elders aan het zuipen of aan het vrijen. Ik heb die regisseur aan de deur gezet, ben het podium op gesprongen en heb gevraagd: is er iemand die kan regisseren? En uit die duizenden kwam er een jongen en die heeft het er nog redelijk afgebracht.’ Van de 74 dichters die er op een affiche stonden, traden er ‘slechts’ 55 op. Velen wachtten tevergeefs op hun beurt. ‘Het was mijn taak niet,’ verdedigt Lauwaert zich, ‘ik was ook uitgeput. Bovendien, je moet niet over-organiseren. Ik hou van georganiseerde chaos. Chaos is een noodzakelijk, emotioneel element. De mensen moeten wakker blijven.’

En het publiek bleef wakker. Het door de voorgeschiedenis toch al opgefokte publiek liet voortdurend en luidkeels zijn waardering en vooral zijn afkeuring blijken. De ‘losse structuur’ van de Nacht werkte dit gedrag nog eens extra in de hand. Het werd de traditie van de Vlaamse Nachten; de strijd met het publiek. ‘Ik ben zelden zo angstig en zenuwachtig geweest voor een optreden als toen,’ vertelt Eddy van Vliet, ‘het was erger dan dat je in een boksring stapte.’ Lauwaert vond het allemaal prachtig. ‘Ik wil ook reactie van het publiek. Trouwens, veel dichters maakten het ernaar, ze stonden dikwijls stomdronken op het podium, daar kan ik ook niks aan doen.’

Veel ophef veroorzaakten ook de acts van diverse dichters: Paul Koeck gaf zijn poëzie ten beste in een catch-as-catch-can-act, Hugo Raes verscheen in ruimtepak.

‘Eigenlijk is het nog goed gegaan’, oordeelt Lauwaert achteraf. ‘Het was een grote vrijheidsnacht, er is daar in de wandelgangen gevochten, gelachen, gevreeën, er is daar van alles gedaan. In Kortrijk, twee jaar later, liep er een meisje met een kind met een papiertje op de rug: souvenir van de Nacht van de Poëzie ’73…’

Kortrijk. Kortrijk was nog erger. De tweede Nacht van de Poëzie, in Kortrijk 1975, werd een ramp. ‘Ik wilde Kortrijk op z’n kop zetten, zoals ik dat destijds met Brussel had gedaan’, zegt Lauwaert, en dus trok hij een ’top-vedette’ aan: Gerard Reve.

‘Drie dagen voor de Nacht stapt hij mijn kantoor binnen’, vertelt Lauwaert. ‘De show begon meteen al. Met gespreide armen stond hij voor me: ik heb getekend, hier ben ik, doe met mij wat gij wilt. En ik antwoord: ja, zet het land op z’n kop.’ En vervolgens belt Reve een reeks journalisten: ‘Beste muis, moet je eens goed horen… ik heb een primeur voor je: zaterdag treed ik op tijdens de Nacht van de Poëzie en de bedoeling is het om dan mijn geloof af te zweren.’ Het gevolg was opnieuw een uitverkochte zaal. Of eigenlijk: zalen. In de Hallen, een soort jaarbeursgebouw, waren er op verschillende plaatsen optredens. Het was een spektakel, met vijftig dichters en diverse entr’actes. Maar Kortrijk bood nog veel meer: er was jazz in een glazen kooi op het dak van het gebouw, er was een speakers corner, een podium voor zondagsdichters, film, een literair bal. ‘De pelouses achter de Hallen zijn voorzien voor nachtvlinders in duplo die daar romantisch onder het beluisteren van middeleeuwse en renaissancemuziek even kunnen vertoeven’, aldus een persbericht. Reve zwoer zijn geloof niet af, maar bracht evengoed een shockerend optreden: in nazi-vermomming sloeg hij een paar stuitende teksten uit. Meer sensatiezucht dan poëzie, ‘maar in Vlaanderen moet je mega-reclame maken,’ verdedigt Lauwaert zich, ‘ik wilde een zo groot mogelijk publiek voor de poëzie.’

OFFERBLOK

Kortrijk zal echter vooral bekend blijven als de Nacht van het geld. Dat er niet was. De toegangsprijs was afgeschaft, of beter: flexibel. ‘Wie geeft wat hij kan, is waard dat hij komt’ was het motto op het affiche. Draagkrachtigen werden geacht enkele briefjes in een offerblok te deponeren, anderen, studenten en quasi-artiesten, mochten volstaan met wat munten. Omdat hij drie uur lang heeft moeten onderhandelen met de burgemeester van Kortrijk, die het optreden van Reve wilde verbieden, had Lauwaert volgens zijn zeggen geen zicht meer op de entree. ‘Mensen gingen gratis naar binnen en midden in de nacht hadden we geen geld meer.’ ‘De grote kanonnen als Reve, die kregen nog uitbetaald,’ herinnert Roel Richelieu van Londerseele zich, ‘maar als je achteraan in het programma zat, dan werd je meegetroond naar dat offerblok waar dan nog twintig frank in zat. Het speet hem, zei Lauwaert dan, hij kon er ook niks aan doen dat de Vlaming maar zo weinig voor de poëzie overhad.’ Tumult onder de deelnemers, tumult onder het publiek. Verhalen, schandalen; van de ‘Wholly Communion’, de geest van Londen 1965 en Carré 1966, was weinig meer over.

Simon Vinkenoog kijkt dan ook met weinig vreugde terug op de tweede poëzieavond in Nederland, 30 mei 1975 in het Concertgebouw, twee weken na de Nacht in Kortrijk. ‘Te veel herrie, te veel rotzooi. Slecht georganiseerd, weinig voorbereiding. Presentator Geert Lubberhuizen meende dat hij zich er wel met een grapje kon afmaken.’ ‘Een catastrofale avond,’ schrijft Mischa de Vreede zeven jaar later, ‘een zwarte Nacht.’ De atmosfeer was niet meer die van negen jaar eerder. Meteen de eerste van vierenveertig dichters, Arie Gelderblom, werd radicaal weggefloten, en hij was niet de enige. Bernlef herinnert zich dat het banket voor de dichters, op het podium, door de toehoorders die achter het podium zaten, werd geplunderd. ‘Binnen tien minuten was alles op!’

De jaren zestig waren voorgoed voorbij. Van de rebellie resteerde slechts sensatiezucht en baldadigheid. Wat erbij kwam, was de show, de glitter. In 1980 organiseerde Guido Lauwaert, opnieuw in Vorst Nationaal, ‘de derde en laatste Nacht van de Poëzie’. Een Nacht vol heimwee naar vervlogen tijden. ‘Een geweldige rotzooi’, aldus Jean Pierre Rawie. Ster van de avond was William Burroughs, de oude beatpoet in wie de beat definitief leek te zijn uitgedoofd: ‘De wereld wordt alsmaar kleiner, de verschillen verdwijnen. Niets heeft nog zin. Ook vanavond niet.’

De inleiding bij een later verschenen bloemlezing van de Nacht laat weinig te raden over: ‘Laat nieuwe wapens los uit het geheime arsenaal van een taal (…) en je krijgt orakeltaal, panisch, een woordhoos (…) alles is anders. Liefde, dood, hoop en vriendschap, zij krijgen een nieuwe dimensie: die van het ongeneukte, quoi.’ We zitten midden in de jaren zeventig, en in feite zijn zelfs die alweer voorbij. En de avond zelf? Vijftig dichters afgewisseld door een vuurspuwer, een goochelaar, een oubollige travestietenshow, en zo nog het een en ander. ‘Een nachtmerrie’, aldus Gerrit Komrij. Vijfduizend toehoorders, toeschouwers. Men luistert zowaar, naar Herman de Coninck, Kopland en anderen, maar als de Nacht vordert en het promillage stijgt, nemen het gejoel en gefluit weer toe. Paul Snoek wordt boos en daagt een van de roepers uit dan maar op het podium te komen. Het blijkt Kamagurka te zijn, en tegenover diens act delft Snoek het onderspit. Tussendoor plooit de legendarische krachtpatser John Massis wat ijzeren staven. Patricia Lasoen en Lucienne Stassaert worden weggefloten, hetzelfde overkomt Fritzi Harmsen van Beek, die woedend haar bundels op de grond gooit en huilend van het podium rent. Eén pluspunt: alle dichters kregen uitbetaald.

Op initiatief van de jubilerende Nationale Loterij volgt in 1984 nog een vierde Nacht van de Poëzie in Brussel, vooralsnog echt de laatste.

KITSCH EN CAMP

De vierde Nacht vertoonde opnieuw alle symptomen van de voorgaande Nachten. Geert van Istendael staat het nog helder voor de geest. En net als bij de andere dichters die terugblikken op de Vlaamse Nachten, verschijnt er een glimlach, waarin heimwee en hilariteit samengaan: ‘Het ging er zeer ruig toe. Iedereen was dronken; je zat daar maar in de catacomben, zo’n halve cirkelgang rondom het podium van geelgeverfd beton. Vinkenoog, zo stoned als een garnaal, liep voortdurend op Lauwaert te schelden. Het liep volkomen uit de hand. Maar het was authentiek, het stond dichter bij het ware leven. Daar loopt ook van alles verkeerd. Het is de essentie van optredens op een podium. Je zag woedeaanvallen, je zag dichters kapseizen. Ook ik werd na drie regels weggehoond: ça suffit! Ga naar huis! Claus was de enige die ze echt stil kreeg.’

Hoogtepunt van de Nacht in 1984 was het gezamenlijk optreden van Allen Ginsberg en de Russische dichter Jevgeni Jevtoesjenko. ‘Ze konden elkaar niet luchten of zien,’ vertelt Lauwaert, ‘Ginsberg was waarschijnlijk jaloers op Jevtoesjenko, die met zijn ongecompliceerde poëzie de hele zaal op z’n kop zette. Maar achter de schermen hebben we wel een uur lang op ze ingepraat dat ze toch samen op het podium moesten verschijnen. We hebben ze ten slotte zowat in elkaars armen geduwd.’ Ook Tom Lanoye – ‘ik ben nog door Ginsberg over mijn bol geaaid…’ – ziet het weer voor zich. ‘Ze waren allebei stoned en zo zat als een gieter en toen gingen ze elkaar bij wijze van oefening voor de val van de Muur op het podium staan aflebberen. Theater en show, maar fantastisch.’ Het is een mooi slotakkoord, in kitsch en camp: twee grote dichters uit voorbije tijden in hypocriete omhelzing, waarna meteen een optreden van de Zangeres zonder Naam. Een tijdperk was definitief ten einde, allang eigenlijk.

‘Al die Nachten in Vlaanderen’, oordeelt Lanoye ten slotte, ‘waren een gigantisch drama, en toch had het wel wat. Het ging er onwaarschijnlijk onprofessioneel toe, het waren complete mislukkingen, ook in 1984 was aan het einde van de nacht het geld op. Er liep van alles fout, heerlijk! En dat was het dan… Maar toch, uit die chaos is uiteindelijk wel het monument in Vredenburg voortgekomen.’

Uit: Koen Vergeer, Poëzie in Vredenburg, Twintig jaar Nacht van de Poëzie in Utrecht, Uitgeverij Atlas, 123 blz., 800 fr.

Koen Vergeer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content