Als de Vlaamse ministers zich houden aan wat ze eerder onder elkaar afspraken, moet Agalev straks andermaal de strop om de eigen hals leggen. Heel spoedig zou de partij dan moeten instemmen met de invoering van een kiesdrempel bij verkiezingen in Vlaanderen, zoals dit nu al bestaat op federaal vlak. En als ze het dan over een goed jaar niet beduidend beter doet dan op 18 mei en alweer onder de drempel van vijf procent doorschiet, mag ze het dus ook in het Vlaamse parlement vergeten.
Natuurlijk, het kunnen geen geweldig belangrijke partijen zijn, die niet eens dat minimum van vijf procent van de stemmen halen. Het voornemen van paars-groen om een eind te maken aan ‘de versnippering van het politieke landschap’, leek dan ook redelijk – toen. Al ligt het voor de hand dat een meerderheid zulke maatregelen alleen bedenkt om er zichzelf een plezier mee te doen. In dit geval kwam de limiet vooral de VLD goed uit. De Verhofstadt van de Burgermanifesten van vroeger was daar wel tegen, maar een drempel komt de Vlaamse liberalen goed van pas in hun verlangen om een grote ‘volkspartij’ te worden. Elk procentje extra telt dan. De kiesdrempel kon meer bepaald de uitgewoonde Volksunie helpen liquideren en verhinderen dat op het puin ervan opnieuw concurrentie groeide.
De praktijk oogt evenwel redelijk onthutsend. Zonder kiesdrempel hadden zowel Agalev als de N-VA bij de jongste federale verkiezingen toch nog een paar zetels uit de brand kunnen slepen. Het betekent concreet dat sinds 19 mei het groene gedachtegoed geheel afwezig is uit het federale parlement, terwijl het democratische Vlaams-nationalisme het in de persoon van Geert Bourgeois met ocharme één, louter symbolische vertegenwoordiger moet stellen. Het minste wat van de nooit eerder vertoonde kladdaradatsch van de groenen kan worden gezegd, is dat die tot de verbeelding spreekt.
Och, natuurlijk heeft elke partij de kiezers die ze verdient en Agalev moet dus nu niet te hard mopperen over de gebeurlijke trouweloosheid van zijn achterban. Zoals het berouw van de spijtoptanten die laatst vergaten voor de partij te stemmen ook rijkelijk laat komt. Maar het politieke ecologisme is niet zomaar een politieke gril of een Kaganovemus. Het is wel degelijk een al eerbiedwaardige, breed-Europese ideologische stroming, die nu in het Belgische federale parlement, toch aan Vlaamse kant, geen stem meer bezit. Toch streefde de Belgische kieswet – eens in 1948 de schande van het exclusief mannelijke stemrecht was uitgewist – altijd naar een zo proportioneel mogelijke vertegenwoordiging. Zelfs de nu zo vervloekte apparentering diende om zo min mogelijk stemmen te laten ‘verloren’ gaan. De fragiele en verdeelde Belgische samenleving berustte nu eenmaal op tal van delicate politieke evenwichten en compromissen, die door een zo breed en genuanceerd mogelijke parlementaire representatie dienden te worden gedragen.
Het verlangen om de grootste te zijn, heeft dat oude principe op de helling gezet. Want de afbraak van de oude politieke machtsbastions – de socialistische in Wallonië en vooral de christen-democratische in Vlaanderen – heeft er een free for all van gemaakt. De liberalen behelpen zich met acquisities hier en daar, meer bepaald het opslorpen van trosjes nationalisten, christen-democraten en libertairen, de socialisten worden vanouds groot met frontvorming, verruiming, kartels of lijstverbindingen, verbanden waarin er toch altijd één de grootste en dus de machtigste is. De kleintjes mogen er hun conclusies uit trekken.
Marc Reynebeau