Alom is de klaproos op de Britse torso ontbloeid; zo word ik willens nillens teruggevoerd naar Vlaanderen.

Op de dag van de wapenstilstand van 1918 worden dozijnen houten kruisjes geplant aan de voet van het oorlogsmonument, dat zelf een kruis van grijs graniet is – het krachtigste symbool van onze cultuur is een Romeinse executiepaal. Op ieder kruisje is onder een poppy een naam geschreven.

Adams.

Bayley.

Clark.

Het zijn de jongens van overal, gewapend met hun laatste attributen, een bloemrijk regiment, ondemocratische data.

In St. Mary the Virgin voert de hele stad twee dagen later het vreemde toneelstuk van Gedachteniszondag op. Tot diep in de zijbeuken vult patriottenvlees de banken; het is geschubd met ereblik, dat glinstert in het kaarslicht, en uitgedost met tressen uit achterhaalde fasen van de Britse krijgsgeschiedenis. Op het hart van elke burger brandt die bloedvlek. Ik sla het met een antropologisch oog gade, maar dat oog vult zich sneller dan mijn kritische verstand kan volgen met la larme facile als het verwerpelijkste moment van allemaal aanbreekt, als de Staat jubelend de H. Maria penetreert – wat overigens niet zo verbazingwekkend is in een land waar de toekomstige Beschermer van het Geloof aan de telefoon tegen zijn buitenechtelijke geliefde zegt de tampon tussen haar benen te willen zijn. Luid weerklinkt het God Save the Queen. Ik zing mee uit volle borst. Ergens in een synaps hebben mijn Hollandse zenuwcellen intiem en onbegrijpelijk contact met mijn Engelse: ik zing het Wilhelmus in het Engels. Soldaat en hooligan omhelzen elkaar; bespottelijkheid hecht zich aan drama als een plastic bloem aan een Engelsman.

Buiten perst een zenuwachtige jongen een Last Post uit zijn bugel.

We will remember them‘, zeggen vijfhonderd Laattijdigen.

De klaproos is een product van het British Legion, dat haar sinds 1921 verkoopt; de opbrengst ging toen en gaat ook vandaag nog naar behoeftige veteranen of hun nazaten. Je kunt je in november nauwelijks op de televisie vertonen zonder dat door John McCrae in een buitengewoon slecht gedicht vereeuwigde gewas in je knoopsgat.

De pacifisten van de Peace Pledge Union verkopen jaarlijks 35.000 witte klaprozen. Het is weliswaar weinig cool om een rode te dragen, maar dat brengt de verkoop van 35.000.000 exemplaren geenszins in het gedrang. Het British Legion zou kunnen overwegen om rode polsbandjes te verkopen voor het goede doel, opperde The Guardian.

In diezelfde krant lees ik over een dorp in het noorden van Engeland dat sinds 1919 overheidsgeld voor een oorlogsmonument weigert, omdat de naam van een gefusilleerde deserteur er niet in mag worden gegraveerd. Ook Gedachteniszondag is daar tot dit jaar nooit gevierd. Maar nu hebben de inwoners zelf geld ingezameld voor een monument. Een emotionele achterneef van die doodgeschoten shellshock-patiënt verklaart dat nu eindelijk gerechtigheid is geschied. Groot is mijn sympathie voor dit dorp. Zesentachtig jaar van erfelijke koppigheid is als zodanig trouwens een interessante variant op de Engelse geneigdheid tot traditie.

Intussen heb ik op een herfstwandeling een wonderbaarlijk atelier ontdekt, waar ik de dag na Remembrance Sunday mijn zoon mee naar toe neem.

Achter een tafel zit een oude kale man een soldaatje van anderhalve centimeter te beschilderen. Hij gebruikt een drieharig kwastje, dat hij onmiddellijk neerlegt om Kit zijn legers te laten zien, dozijnen door hem uit tin gegoten Tommies en Krauts, met hun machinegeweren, tanks en vliegtuigen, gedetailleerd tot in de krankzinnigheid die loert achter de komma: de 2,5 millimeter van de kinband van een helm, de 0,125 millimeter doorsnee van een geweerloop – we boffen nog dat hij dit in het napoleontische stelsel uitdrukt. Van Napoleon gesproken: hij hobbyt ook in de Corsicaanse gnoom, over wiens leven en werken hij 870 boeken bezit.

‘Maar Napoleon was toch slecht?’ zegt mijn kroonprins. Je bent goed of slecht: die manier van denken is hem aangeboren, met dank aan zijn Nederlandse grootmoeder, die hem haar manicheïsme heeft nagelaten, een benijdenswaardig erfstuk. Je verzamelt 870 Jommekes, geen Napoleons.

‘Zonder slechte mensen geen goede’, zegt hij. ‘Ik maak toch ook Duitse soldaten? Zeg, wist je dat de eerste tank een motor van Rolls-Royce had?’

Ik probeer na te denken over slechte Duitsers – maar hij heeft een la geopend en nu zet hij een complete loopgraaf op tafel. Er horen rollen prikkeldraad en zandzakjes met echt zand bij. De morzel Vlaanderen blijkt bij nadere inspectie van spons te zijn gemaakt, die in geassorteerde tinten modder is geschilderd. Het zou tijdens die vier jaar regen in het ongemak hebben gescheeld als de Vlaamse bodem inderdaad uit dit materiaal was geschapen.

‘Papa? Kun je Sinterklaas vragen om het voor me te kopen?’

Later draai ik om het monument heen, op zoek naar iets onduidelijks, historische gemoedsrust of zo, wat natuurlijk niet bestaat, wanneer ik me opeens bewust word van de aanwezigheid van een ander, een onbekende vrouw, net als ik gemaakt van schemering, met wie ik een zwijgende dans rond dit kruis aan het uitvoeren ben, alsof we leden zijn van een en hetzelfde obscure genootschap, verbonden in een trage ritus. Levenden hebben in relatie tot dit soort graniet onvermijdelijk iets lulligs.

Vanavond, als hij diep in slaap is, zal ik Adams, Bayley en Clark in zijn schoen stoppen.

Benno Barnard

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content