Voeding, pollen, onkruid: hoe valt de opmars van allergieën te verklaren?

© Getty Images

Wereldwijd, maar vooral in de geïndustrialiseerde wereld zijn allergieën al decennialang in opmars. Onze veranderende leefgewoonten spelen een rol, maar beslist ook de klimaatverandering en de luchtvervuiling. Allergoloog Didier Ebo stipt een paar trends aan.

Inmiddels lijdt 30 tot 35% van de Belgen aan een allergie. Behalve genetische gevoeligheid spelen vooral omgevingsfactoren een onmiskenbare rol bij het ontstaan van allergieën. Dat vandaag vergeleken met pakweg een halve eeuw geleden spectaculair meer mensen die genetische gevoeligheid vertonen, is weinig waarschijnlijk. Verklaringen voor de snelle toename van allergieën moeten we dus vooral zoeken in de omgeving. Dat wellicht vele, verander(en)de omgevingsfactoren hierin meespelen, illustreert allergoloog Didier Ebo van het UZA en AZ Jan Palfijn Gent met enkele belangrijke trends.

Ondermijnde afweertraining

‘De opmars van allergieën na de Tweede Wereldoorlog ging hand in hand met de industrialisatie, die onder meer een sterk verbeterde hygiëne bracht’, gaat Ebo van start. ‘Inmiddels groeien onze kinderen op in kraaknette huizen en kleine gezinnen, waardoor ze minder met een grote diversiteit aan ziektekiemen in contact komen. We kregen ook meer vaccins en antibiotica ter beschikking, wat in de strijd tegen ernstige infectieziekten een goede evolutie is. Maar antibiotica werden en worden nog weleens te snel ingezet. Onze kinderen maken dus ook alsmaar minder banale infectieziekten door, en dat heeft wél een ongelukkige keerzijde. Hun afweersysteem wordt minder vaak geprikkeld, waardoor het minder goed uitrijpt en vaker overdreven, oftewel allergisch, reageert op stoffen die in feite onschadelijk zijn en die we dan benoemen als allergenen.’

Je huis goed isoleren is nuttig, ook in de strijd tegen huisstofmijtallergie.

Isoleren? Dan ook ventileren!

Aangenomen wordt dat die hygiënehypothese de belangrijkste verklaring is voor de toename van allergieën in het algemeen. Daarnaast lijken andere verander(en)de omgevingsfactoren specifieke allergieën te boosten. ‘We zijn onze huizen alsmaar beter gaan isoleren, waardoor de natuurlijke ventilatie langs spleten en kieren afnam. Met als gevolg dat de vochtigheidsgraad binnenshuis steeg, waardoor de huisstofmijtenpopulatie en dus ook de huisstofmijtallergie toenam. Let op, je huis goed isoleren is nuttig, ook in de strijd tegen huisstofmijtallergie. Door goed te isoleren ga je koudebruggen met plaatselijke vochtplekken door condensatie tegen. Maar een goede isolatie moet dus wel gepaard gaan met een goede ventilatie. In nieuwbouwhuizen voorziet men daarom doorgaans in een actieve, mechanische ventilatie.’

Klimaatmars = pollenallergiemars?

Ook voor de toename van pollenallergieën worden behalve de hygiënehypothese specifieke verklaringen naar voren geschoven. In het geval van pollenallergieën gaat het vooral om pollen van windverstuivers, waaronder veel bomen, grassen en onkruiden. De massale hoeveelheden pollen die ze afgeven, worden met de wind kilometers ver en hoog verspreid. Mensen met een pollenallergie zijn dus doorgaans niet beter af in de stad dan op het platteland.

De bloeiperiodes zijn late winter en lente voor de bomen, lente en vroege zomer voor de grassen, en hoogzomer voor de (on)kruiden. De sterkste verstuiving vindt plaats bij warm en winderig weer. En alleen lange, intense regenbuien doen de pollenconcentraties tijdelijk dalen. ‘Maar door de klimaatverandering zijn onze zomers warmer en droger en duurt het pollenseizoen ook langer’, zegt Ebo. ‘De bomen staan eerder in bloei en de onkruiden geven langer pollen af. En door de verhoogde koolstofdioxide-uitstoot maken de planten niet alleen meer pollen aan, maar zijn die pollen ook rijker aan allergene eiwitten. Dieseldampen ten slotte maken gaten in de buitenwand van de pollen, waardoor ze uiteenvallen, dieper in de luchtwegen doordringen en nog ernstiger reacties veroorzaken. Die fenomenen hebben zeker bijgedragen aan een verdrievoudiging van het aantal boompollenallergielijders in ons land in de afgelopen 30 jaar.’

Ongenode zuiderse gasten

Inmiddels maken ook onkruidpollenallergieën een fikse opmars. ‘Daarbij spotten we onder de boosdoeners ook alsmaar meer onkruiden die in het verleden vanuit allergologisch standpunt voor ons niet zo belangrijk waren’, zegt Ebo. ‘Eenvoudigweg omdat de boosdoeners bij ons weinig voorkwamen. Zoals het sterk allergieverwekkende onkruid Ambrosia, dat tegenwoordig flink oprukt vanuit het zuiden. Ook dieren rukken op vanuit het zuiden. Zo krijgen we op termijn wellicht vaker dan sporadisch het gezelschap van veldwespen (Polistes). Dat stelt ons professioneel voor een uitdaging. Patiënten die na een wespensteek een ernstige, veralgemeende reactie vertonen, kunnen baat hebben bij immunotherapie die hen minder gevoelig maakt voor het gif. Maar terwijl het gif van de hoornaars of ‘paardenwespen’, die we ook alsmaar meer zien, nog goed gelijkt op het gif van onze klassieke wespen, is dat voor het gif van de veldwespen niet het geval. We zullen ons arsenaal aan identificatietesten en specifieke immunotherapieën dus moeten uitbreiden.’

Een derde van de mensen met een pollenallergie krijgt als gevolg daarvan ook een groente- en/of fruitallergie.

Voedselallergieën die niet het gevolg zijn van een andere allergie - primaire voedselallergieën dus - duiken vooral op jonge leeftijd op. De klassieke toppers zijn nog altijd koemelk- en ei-allergie. 'Maar er komen ook 'nieuwe' allergieën bij', zegt Ebo. 'Eenvoudigweg omdat het voedingspatroon verandert. Vroeger zagen we zelden jonge kinderen met een kiwi-allergie, omdat in de fruitpap van toen zelden kiwi zat.'
Voedselallergieën die niet het gevolg zijn van een andere allergie – primaire voedselallergieën dus – duiken vooral op jonge leeftijd op. De klassieke toppers zijn nog altijd koemelk- en ei-allergie. ‘Maar er komen ook ‘nieuwe’ allergieën bij’, zegt Ebo. ‘Eenvoudigweg omdat het voedingspatroon verandert. Vroeger zagen we zelden jonge kinderen met een kiwi-allergie, omdat in de fruitpap van toen zelden kiwi zat.’© GETTY

Rookt u joints?

Dat ook alsmaar meer mensen allergisch reageren op allerhande groente en fruit hoeft ons ook niet te verwonderen, volgens Ebo. ‘Zoals eerder gezegd, zijn de pollenallergieën aan het boomen. Een derde van de mensen met een pollenallergie krijgt als gevolg daarvan ook een groente- en/of fruitallergie. Afhankelijk van de specifieke polleneiwitten waartegen ze antistoffen hebben aangemaakt, reageren ze ook allergisch op structureel verwante eiwitten in welbepaalde groente en/of fruit. Zulke secundaire of kruisallergieën voor groente en/of fruit kunnen ook het gevolg zijn van een latexallergie, én zoals uit recent eigen onderzoek blijkt ook van een cannabisallergie. Vooral bij klachten door citrusvruchten en mogelijk ook bier of wijn zijn we bedacht op een onderliggende cannabisallergie. Die komt weliswaar weinig voor, maar aangezien alsmaar meer mensen cannabis gebruiken, is dit wel een aandachtspunt. Want een vijfde van de mensen met een cannabisallergie loopt het risico op een ernstige, veralgemeende reactie op cannabis.’

Over kiwi’s en pinda’s

Voedselallergieën die niet het gevolg zijn van een andere allergie – primaire voedselallergieën dus – duiken vooral op jonge leeftijd op. De klassieke toppers zijn nog altijd koemelk- en ei-allergie. ‘Maar er komen ook ‘nieuwe’ allergieën bij’, zegt Ebo. ‘Eenvoudigweg omdat het voedingspatroon verandert. Vroeger zagen we zelden jonge kinderen met een kiwi-allergie, omdat in de fruitpap van toen zelden kiwi zat. Dat we ook meer aardappelen- en tarwe-allergieën bij kinderen zien, is dan weer niet meteen logisch te verklaren.’

In de strijd tegen primaire voedselallergieën gaan stemmen op om kinderen al van heel jonge leeftijd aan belangrijke voedselallergenen te laten ‘wennen’ door er regelmatig kleine hoeveelheden van toe te dienen. ‘Dat is niet iets wat je op eigen houtje bij je zuigeling of peuter moet proberen, vanwege het risico op een ernstige allergische reactie en omdat nog meer onderzoek nodig is’, waarschuwt Ebo. ‘Maar onder medisch toezicht is het wel bewezen nuttig en wordt het ook uitgevoerd met pinda, met name bij kinderen jonger dan 1 jaar die bijvoorbeeld al veel eczeem en een ei-allergie hebben en dus een verhoogd risico hebben om een pinda-allergie te ontwikkelen. Dat risico kunnen verminderen loont, want voor sommige mensen met een pinda-allergie volstaan al pindasporen om een levensbedreigende reactie uit te lokken.’

Buiten ravotten verhoogt de afweer

Direct contact met de natuur verhoogt de immuniteit. Dat blijkt uit een onderzoek in Finland en Rusland.

Welke omgevingsfactoren een rol van belang spelen bij het ontstaan van allergieën wordt stilaan duidelijker, onder andere dankzij een natuurlijk experiment in Karelië, een historische provincie van Finland die na de Tweede Wereldoorlog opgesplitst werd, waarbij het grootste deel naar de toenmalige Sovjet-Unie ging. De gevolgen op het vlak van allergie zijn indrukwekkend. In Fins Karelië ziet men momenteel tot 10 maal meer gevallen van astma, hooikoorts en atopisch eczeem dan in het Russische deel. Pinda-allergie is in Rusland zelfs zo goed als onbestaande .

Onderzoekers kijken nu verder dan het verschil tussen een moderne westerse levensstijl aan de Finse zijde en een traditionele levensstijl aan de Sovjetzijde. Ze zien in het verlies van biodiversiteit een belangrijke mogelijke factor. Het afgenomen contact met de wilde natuur leidt volgens deze hypothese tot een verschraling van het microbieel leven in en op onze huid en slijmvliezen en zo tot een minder goede ontwikkeling van de immuniteit. Daar zijn goede aanwijzingen voor. Kinderen op het Finse platteland ontwikkelen veel minder allergieën, en op hun huid leven veel meer bacteriën van veel meer verschillende soorten dan bij stadskinderen. Vooral Acinetobacter, een veel voorkomende bodembacterie, is rijkelijk vertegenwoordigd. Op de huid van kinderen in Russisch Karelië zitten systematisch nog meer Acinetobacter dan bij de Finse, zelfs zij die op het platteland wonen.

Experiment

Om het effect van bodembacteriën te testen, voerden Finse onderzoekers een experiment uit met muizen. Eén groep groeide op in een steriele omgeving, een tweede in nesten waarover potgrond gesprenkeld was, en een derde in een stal met schapen. De steriele muizen bleken later het gevoeligst voor astma-uitlokkende allergenen. In de darmen van de andere muizen vond men meer bodembacteriën terug en in hun bloed hogere aantallen ontstekingsremmende eiwitten die immuunreacties helpen controleren. Dat alles ligt in lijn met vroegere vaststellingen, ook bij de mens, dat blootstelling aan aarde, stof en plantaardige resten de biodiversiteit in de darm verhoogt en tot een beter werkende afweer leidt. Bij mensen met allergisch astma, bijvoorbeeld, vindt men in de darmen doorgaans net minder bodembacteriën terug.

Besluit? Trek met de kinderen de natuur in. Laat ze al van hun eerste maanden spelen in bossen, duinen en natuurgebieden. Hun gezondheid zal er waarschijnlijk wel bij varen. (JE)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content