In memoriam: advocaat Max Moszkowicz (95) overleefde Auschwitz als enige van zijn gezin

© BELGAIMAGE/HH
Jos Grobben journalist

Op maandag 21 september 1942 vertrekken 713 Nederlandse Joden in 20 treinwagons vanuit Westerbork – in het noorden van Nederland, op de Duitse grens – naar het concentratiekamp Auschwitz. Maar een van hen komt terug: de dan vijftienjarige Max Moszkowicz. Zijn moeder, jongere broertje en zusje verdwijnen meteen bij hun aankomst in de gaskamers. De Duitsers brengen zijn vader om twee dagen voor de bevrijding.

Het gezin Moszkowicz – pa Abraham leurt met textiel – komt uit het oosten van Polen. Opgejaagd door pogroms vluchten de ouders naar het Duitse Essen, waar in 1926 Max wordt geboren. Uit schrik voor de nazi’s gaat het gezin in 1933 opnieuw op de loop, naar wat nu Maastricht is. Daar halen de Duitsers hen toch in. Ze confisqueren zijn textielhandel en omdat de lokale Joodse Raad Abraham Moszkowicz voorhoudt dat hij een deportatie kan ontlopen, duikt het gezin niet onder. Maar de bezetter stuurt hen toch naar het vernietigingskamp.

Horror blijkt een eufemisme voor wat de jonge Moszkowicz daar te wachten staat. Maar hij overleeft als een voorkomende en handige ritselaar en vooral: omdat hij kan boksen. Met dat tijdverdrijf amuseren de kampbeulen zich op zondagen. In 1945 en na twee dodenmarsen belandt gevangene 65016 in Ebensee. Bij de bevrijding stapt en fietst Max Moszkowicz helemaal naar Maastricht. Het laatste stuk pikken soldaten de zeventienjarige jongeman op. ‘Een Amerikaanse jeep zet hem af voor de Cinema Palace. De jongen draagt nog kampkleding en hij heeft oedeem en vlektyfus. Zesenveertig kilo verdriet’, staat in zijn biografie, die toepasselijk De bokser heet.

Elk jaar reed zijn Jaguar even de Duitse grens over ‘om hen te laten zien dat ik nog leef’.

Luieriken

De nieuwe bewoners van zijn ouderlijk huis jagen hem weg, maar het boerengezin Bessems, oude bekenden, nemen de knaap in huis. Hij maakt zijn middelbaar onderwijs af en trouwt in 1948 met de oudste dochter Berthe. Samen beginnen zij een winkel in ‘onderkleding, babygoed en corsetartikelen’. Maar dat blijkt niet echt zijn ding, de studie geneeskunde waaraan hij begint evenmin. Hij vindt zijn draai wel in rechten en vestigt zich als advocaat in Maastricht.

Max Moszkowicz specialiseert zich in strafrecht. Toen was dat de speeltuin voor mindere pleiters, maar hij maakt er pure kunst van. Gerald Kessels, columnist van de krant De Limburger beschrijft het accuraat: ‘Moszkowicz trok een briljant bouwwerk op van bij- en tussenzinnen, beitelde de mooiste vergelijkingen, en net als je dacht: hier komt hij nooit meer uit, volgde er een stilistisch vlekkeloze afsprong. Het is dat de Heer hem voor was, anders zou je concluderen dat het woord vlees was geworden en Max Moszkowicz heette.’ Plus: theater is nooit ver weg. Zo demonstreert hij ooit met een koprol in de rechtszaal dat je behoorlijk kunt bewegen met een joekel van een mes in je achterzak.

De jurist werkt voor de bovenlaag van de onderwereld: de ontvoerders van Alfred Heineken en van Toos van der Valk, drugsbazen en ander tuig. Altijd ‘omdat ik niet de misdaden wel de verdachten erachter verdedig’. Alleen voor oorlogsmisdadigers zoals Pieter Menten past hij. Zijn kamptrauma raakt nooit verwerkt.

Moszkowicz houdt er naast de hoogste erelonen van het land ook overtuigingen op na. Opsluiting dient tot niks, dat moeten werkstraffen zijn, want mensen komen als luieriken uit de cel. Vervolging wegens drugsgebruik? Zinloos. Politiek zit hij in de liberale hoek. Een tijd zit hij als VVD-fractieleider in de plaatselijke gemeenteraad. ‘Tijdens driekwart van dat geleuter las ik de krant of mijn dossiers.’ Daar komt ruzie van en de eigengereide Moszkowicz probeert twee keer tevergeefs een eigen partij van de grond te krijgen.

Zijn beste jaren komen eraan als zijn vier zonen, David, Max jr., Robert en Bram, allemaal bij hem in de zaak komen. Moszkowicz wordt een merk, een imperium. Ze openen een half dozijn prestigieuze kantoren in het land. Hun Limburgse vastgoedvennootschap alleen beheert dertien prachtpanden. De jongens laten hun Ferrari’s knallen. De vader houdt het bij Jaguars met chauffeurs, verzamelt antiek, platen, vulpennen en schoenen en schrijft een column in De Telegraaf. Er verschijnen boeken en tv-series over hen, Ilja Leonard Pfeijffer schrijft een toneelstuk.

Opgepoetste dellen

Maar het tij keert. Eerst gaat Robert onderuit aan drugs, vrouwen en ordinaire diefstal. Hij wordt geroyeerd. David volgt. En Bram. ‘Bram is meer van de bar dan van de balie’, schrijft Kessels. ‘Hij geilt voor de camera’s en pronkt in strandtenten met opgepoetste dellen.’ Financieel implodeert het imperium. Schuldeisers gaan samen met de belastingen achter hun zwart geld en patrimonium aan.

De peetvader maakt dat niet bewust meer mee. In 2004 krijgt hij een beroerte, raakt half verlamd en crasht geestelijk. De eens zo voorname jurist, piekfijn maatpak, dito haar, fanatieke sporter (judo, zwarte band), ‘de kliene joet’ zoals Maastricht hem noemde omdat hij amper boven de 1,60 meter komt, sluit zich op in een appartement in Lanaken, waar hij fiscaal asiel kreeg.

Zelfs zijn maten van de King Zulu Brass Band – hij speelde er sousafoon en trombone – mogen de aftakelende meester niet meer zien. Pas op zijn 95e geeft hij het definitief op. De Duitsers – decennialang reed zijn Jaguar elk jaar even de grens over ‘om hen te laten zien dat ik nog leef’- zijn van hem af.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content