Europees Hof laat hoofddoekverbod op werk toe, weliswaar onder voorwaarden

© iStock

Het kan gerechtvaardigd worden dat een werkgever zijn personeelsleden verbiedt om een hoofddoek of een ander zichtbaar teken van politieke, levensbeschouwelijke of religieuze overtuiging te dragen. Dat stelt het Europees Hof van Justitie in een nieuw arrest. Het Hof verbindt wel enkele voorwaarden aan zo’n verbod.

De hoofddoekenkwestie beroert regelmatig de gemoederen. Denk maar aan de commotie rond (intussen voormalig) regeringscommissaris Ihsane Haouach, of de recente veroordeling van de MIVB wegens discriminatie, die tot een fel debat binnen de Brusselse regering leidde. Nu heeft ook het Europees Hof van Justitie zich over de kwestie moeten buigen.

De zaak draait rond twee Duitse vrouwen die gevraagd werden hun hoofddoek op het werk af te leggen. Nadat ze geweigerd hadden, werd de ene vrouw tot tweemaal toe tijdelijk geschorst, de andere werd overgeplaatst naar een minder zichtbare functie. Beide vrouwen trokken wegens hun behandeling in Duitsland naar de rechtbank. In de twee zaken legden de rechters de kwestie aan het Europees Hof voor.

Dat heeft nu geoordeeld dat een verbod op het dragen van ‘elke zichtbare uitingsvorm’ van politieke, levensbeschouwelijke of religieuze overtuiging kan gerechtvaardigd worden als de werkgever het nodig vindt neutraal over te komen bij zijn klanten en/of om sociale conflicten te voorkomen.

Geen carte blanche

Maar het Hof geeft werkgevers wel geen carte blanche. Wie op zijn werkvloer zo’n verbod wil invoeren, moet kunnen aantonen dat hij in het andere geval, ‘gezien de aard of de context van zijn activiteiten’, nadelige gevolgen van zou ondervinden. Scholen die een hoofddoek- of ander verbod willen invoeren voor hun personeelsleden, moeten kunnen aantonen dat er ouders zijn die niet willen dat hun kinderen omringd worden door volwassenen die hun religie of overtuiging willen uiten.

Tegelijk moeten bij zo’n ingrijpende maatregel alle belangen in overweging genomen worden en moeten de opgelegde beperkingen van de rechten en vrijheden tot ‘het strikt noodzakelijke’ worden beperkt. Het Hof wijst er ook op dat de Europese wetgeving de nationale rechters de mogelijkheid biedt om rekening te houden met de specifieke context in hun land. Er rest dan ook een beoordelingsmarge.

Partner Content