‘Toen ik als parlementslid een tijd terug ging luisteren naar de ouders van Balder, zat het klaslokaal afgeladen vol met ouders die wilden véchten voor hun kind, vaak in heel moeilijke omstandigheden’, schrijft Hannelore Goeman. Ze vindt dat er een beschuldigende ondertoon zit in uitspraken van Vlaams minister van Onderwijs Zuhal Demir (N-VA) over ‘ouderlijke verantwoordelijkheid’.
“Hoezo, je hebt nog niet helemaal gekeken?” Meriama kijkt me streng aan. “Politici zoals jij moeten zéker kijken zodat ze weten hoe dringend onze kinderen hulp moeten krijgen.” En dus keek ik in één ruk de twee laatste afleveringen van Balder, de aangrijpende reeks van Canvas over een basisschool in Brussel die gaandeweg in crisismodus verzinkt.
Ik ken de school al een hele tijd, net zoals ik Meriama – de mama van Anissa die in de reeks aan het woord komt – al een hele tijd ken. Ze was de kindbegeleidster van mijn zoon in de crèche, ze heeft me geholpen tijdens de campagne, en we gaan nog altijd regelmatig koffie drinken. Want oprecht, er zijn weinig mensen van wie ik meer heb geleerd over de realiteit van veel Brusselse ouders die hun kinderen naar een Nederlandstalig school sturen dan zij.
Elke keer als we praten, vraag ik mij af: zou Minister Demir ook een Meriama hebben in haar leven?
Want de Minister heeft dezer dagen de mond vol van ouderlijke verantwoordelijkheid. Wie kan daar nu tegen zijn? Uiteraard dragen ouders een gigantische verantwoordelijkheid in de opvoeding van hun kinderen. Het kan niet de bedoeling zijn dat ouders hun kinderen ‘uitbesteden’ aan de school, daar is iedereen het over eens. Maar laat ons eerlijk zijn: er zit een beschuldigende ondertoon in haar boodschap.
Eigenlijk bedoelt ze dat veel ouders vandaag te wéinig hun verantwoordelijkheid nemen. En dan zeker ouders die geen Nederlands spreken. Die doen niet genoeg inspanningen, zo insinueert de minister. Om hun kinderen te helpen. Om hun kinderen in de hand te houden. Om betrokken te zijn bij de school.
Met andere woorden: als het misloopt in de schoolcarrière van hun kind, ligt dat vooral aan al die (vaak anderstalige) ouders die niet genoeg hun best doen. Eigen schuld, dikke bult.
Wie ‘Balder’ heeft bekeken weet hoe stigmatiserend en foùt dat beeld is. Ouders die niet goed voor hun kinderen zorgen hebben altijd en overal bestaan, zeker. Maar wie de moeite neemt om mét ouders te praten in plaats van óver hen, kan alleen vaststellen hoe de overgrote meerderheid zo ongeveer àlles over heeft voor zijn kind. Toen ik als parlementslid een tijd terug ging luisteren naar de ouders van Balder, zat het klaslokaal afgeladen vol met ouders die wilden véchten voor hun kind, vaak in heel moeilijke omstandigheden.
Dus waar baseert de minister zich op? Over welke ouders heeft ze het eigenlijk? Wie kinderen heeft, wéét hoe de liefde van een ouder voor zijn kind een force of nature is die zijn gelijke niet kent. Daar verandert het feit dat je een andere moedertaal hebt of je roots ergens anders liggen helemaal niks aan.
Wat wél klopt is dat de samenwerking tussen scholen en ouders vaak stroef loopt, a forteriori als die (thuis) geen Nederlands spreken en/of een andere achtergrond hebben. Er zit veel ruis op de lijn: ik hoor van veel Brusselse ouders hoe ze zich niet begrepen voelen door ‘die leerkrachten uit Vlaanderen’, terwijl leerkrachten het niet altijd evident vinden om contact te leggen met een groep ouders die steeds diverser wordt.
En dan is er natuurlijk nog de taal. Simpel: om elkaar te begrijpen, moet je elkaar verstaan. Dus het maakt er de situatie zeker niet makkelijker op dat veel ouders met kinderen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel geen of niet goed Nederlands spreken. Ik ben er daarom voorstander van om anderstalige ouders te vragen zelf een woordje Nederlands te leren als ze hun kind inschrijven in een Nederlandstalige school.
Mijn ervaring is trouwens dat de meeste ouders dat ook absoluut willen doen, zeker als je hen de kans geeft via een stevig aanbod aan leer- en oefenkansen op en rond de school. Het is zo belangrijk dat ouders en school goed met elkaar kunnen communiceren.
Dus ja, Mevrouw de minister, laat ons ouders op hun verantwoordelijkheid wijzen. In het belang van hun kinderen. Maar niet als makkelijke manier om vingers te wijzen en vooral: als excuus om de uwe af te schuiven. Want naast ouderlijke verantwoordelijkheid is er ook zoiets als collectieve verantwoordelijkheid. De collectieve verantwoordelijkheid van een overheid die zorgt dat élk kind sterk onderwijs krijgt, ook in Brussel. Daar ligt vandaag ùw verantwoordelijkheid.
Alleen weet iedereen die naar Balder heeft gekeken hoezeer het Vlaamse onderwijsbeleid daar vandaag faalt. Het Nederlandstalig onderwijs is altijd hét vlaggenschip geweest van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel. Een pracht van een win-win: goed voor de positie van het Nederlands in onze stad, goed voor de kansen van zoveel Brusselse kinderen – ook als die thuis een andere taal spreken. Maar vandaag kraakt dat schip in al zijn voegen: er staan geen leerkrachten voor de klas, de acute uitdagingen op vlak van taal, armoede en zorg groeien schoolteams compleet boven het hoofd.
Dus van twee dingen één: als we – terecht – verwachten dat ouders meer verantwoordelijkheid nemen, moet u misschien vooral beginnen dat ook zelf te doen. Met meer mensen en mogelijkheden, specifiek voor Brussel. Onderwijsassistenten bijvoorbeeld, om onze schoolteams te ontlasten. De Stad Brussel bewijst in zijn scholen hoe goed dat werkt.
U verwacht iets van ouders, mevrouw de minister, maar die ouders verwachten ook iets van u. Dat u de belofte van sterk, Nederlandstalig onderwijs in onze hoofdstad waarmaakt voor hun kinderen. Ga anders eens koffie drinken met Meriama. Ze zal het u met plezier uitleggen.
Hannelore Goeman is Vlaams Parlementslid voor Vooruit.