Vrije Tribune

Deontologiecode is exponent van achterhaalde tijdsgeest

Vrije Tribune Hier geven we een forum aan organisaties, columnisten en gastbloggers

De Gids voor de magistraten rolt weldra van de persen. Opluchting, want “magistraten lopen nu aan de leiband”. Tot dusver keerden alle recepten terug tot het beknopte artikel 404 van het Gerechtelijk Wetboek dat sancties voorschrijft voor wie ambtsplichten verzuimt, afbreuk doet aan de waardigheid, de taak verwaarloost en zodoende de goede werking van Justitie in het gedrang brengt of nog, het vertrouwen in die instelling aantast. Noodzakelijk vage common sense, die door de Gids wordt hertaald, geëerbiedigd en hier en daar aangevuld. Angst, onzekerheid en krabbenmandaura’s, zoals die recent vaak aan de oppervlakte kwamen deden misschien meer publiek dan actoren verlangen naar verduidelijking en bakens. De vraag blijft of de top-downbenadering ook geëngageerde én terughoudende magistraten garandeert. Onverdeeld gejuich lijkt hoe dan ook voorbarig.

Vooreerst lijkt de tekst niet meteen de verhoopte disciplinaire rechtszekerheid te kunnen bieden aan togadragers, laat staan hun eveneens vitale zelfvertrouwen te zullen boosten. De ene vaagheid (‘ambtsplichten verzuimen’) wordt immers geëxpliciteerd met behulp van een andere (‘onkies gedrag’), enkele formelere verboden en geboden niet te na gesproken.

Daarnaast contrasteert de weliswaar eloquente oproep tot terughoudendheid met de overspannen verwachtingen ten aanzien van magistraten die knopen moeten doorhakken in kwesties die van langsom meer de onmacht en onmondigheid van regering en parlement illustreren. Menig magistraat laten wakker liggen van dergelijke beleidsinfarcten is spijtig, nalaten om hen zo nu en dan een hart onder de riem te steken, is dat des te meer. Het old school bemoedigen van gestresseerde human ressources kan nochtans wonderen doen in deze kille tijden van New Public Management.

Wantrouwen zet duidelijk de ondertoon voor de Gids. Louter wantrouwen lijkt nochtans een slechte raadgever – voor naïef optimisme geldt dit evenzeer – bij het benaderen van mensen die men vraagt om vertrouwensbevorderend geschillen te beslechten.

Maakbaarheidsgeloof en disciplinerend discours typeren tot nader order de Gids en de tijdsgeest hoewel een jurist als Eugen Ehrlich al een eeuw geleden aangaf dat een bevolking qua dagdagelijkse betekenis van het recht veel meer is aangewezen op de kwaliteit van mensen die het recht bedelen dan op de beginselen en idealen die deze rechtsbedeling regelen.

Aan dit laatste ontbreekt het de Gids allerminst, net als geeuwende evidenties en open deuren. Volgens diezelfde Ehrlich leidt echter codificerend beheersingsdenken – waarvan de Napoleontisch getinte DeoCodex toch wel blijk geeft – tot de verduistering van het enige ware principe dat zekere en onbevooroordeelde rechtsbedeling op basis van grote idealen garandeert: There is no guaranty of justice except the personality of the judge. Mede daarom valt te vrezen dat openhartige togadragers, wier weloverwogen standpunten binnen én buiten de rechtszaal het maatschappelijke debat voeden in de marge van hun rechtsprekende taak, met deze code nog zwaarder in de verdrukking komen (we denken aan politierechter Peter D’hondt).

Burger en rechtsstaat hebben minder baat bij een homogeen korps van kadavergehoorzame vonnisautomaten ofte bouches de la loi, dan bij bevlogen magistraten die de burger beschermen tegen ‘bad law’ en daartoe hun kritische zin blijvend cultiveren, vooral ook ten aanzien van zichzelf en hun ambtsgenoten.

Die collega’s waren ook een Fortisrechtersdrama bespaard gebleven indien in een rechtscollege inspirerende ‘dissenting’ ofwel ‘concurring’ opinions’ ingeburgerd werden, in plaats van zich anoniem te moeten “neerleggen bij de beslissing van de meerderheid”.

In dat laatste verband mogen de hoogste gremia gerust de hand in eigen boezem steken. Zo veroorzaakte het wanordelijk verkiezingsverloop van de weldra te installeren Hoge Raad voor de Justitie wenkbrauwgefrons tot in het parlement waarna bleek dat ook hier geen enkel toezicht op bestond. Het “recht op verontwaardiging” dat nu ingeschreven wordt, bleek toen niet aan de orde. Misschien moet eerder eens nagedacht worden over de plicht tot verontwaardiging. Voor de kersverse pennenvrucht van de dus Zeer Hoge Raad geldt ondertussen het aloude precept van the proof of the pudding.

Bart Nelissen/Jan Nolf

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content