Geen subsidies meer voor stadsvernieuwing. Professor stadssociologie Stijn Oosterlynck van de Universiteit Antwerpen begrijpt er niets van. ‘Dit was een uniek instrument. Het is met de botte bijl vernietigd.’
Opvallend moment gisteren in Terzake. Minister Hilde Crevits (CD&V) gaf toe dat de budgetten voor stadsvernieuwing afgeschaft zijn. ‘Elk jaar investeren wij 10 miljoen euro in stadsvernieuwing, om buurten op te fleuren enzovoort. Dat geld is geschrapt.’
Een bijzonder slechte zaak, schreef professor stadssociologie Stijn Oosterlynck van de Universiteit Antwerpen meteen op Facebook. ‘23 jaar lang ondersteunde de Vlaamse overheid #stadsvernieuwing via gerichte Vlaamse subsidies (…) Vandaag zet minister Crevits er trots de bijl in.’
‘Het stadsvernieuwingsbeleid is eigenlijk nog een stukje ouder’, vertelt Oosterlynck een dag later. ‘In de jaren negentig was er het Sociaal Impulsfonds. Het Vlaams Belang haalde toen veel stemmen in multiculturele achterstandswijken zoals de Seefhoek in Antwerpen.
‘Op Vlaams niveau was men bang voor de opkomst van extreemrechts. Daarom wilden ze investeren in die wijken, onder het motto: “We hebben jullie stem gehoord.” Zo is het Sociaal Impulsfonds ontstaan. Hoe meer armoede er was in je buurt, hoe meer geld je kreeg.
‘Dat werkte een tiental jaar goed. Tot de liberale partijen, die vanaf 1999 weer aan de macht kwamen, zeiden: “We spreken voortdurend over de stad in termen van problemen. Terwijl je de stad ook als een verzameling van opportuniteiten kunt zien.” Onder invloed van de Open VLD is in 2002 dit stadsontwikkelingsbeleid tot stand gekomen. Het ging niet langer alleen over kansarmoede, maar werd veel breder: het kon over allerlei problemen gaan die zich in steden voordoen.’
‘In de perceptie gaan er te veel middelen van de Vlaamse overheid naar Antwerpen en Gent en te weinig naar kleinere gemeenten. Dat klopt niet.’
U noemt het een uniek instrument. Waarom?
Stijn Oosterlynck: ‘De Vlaamse overheid krijgt vaak de kritiek dat ze verkokerd is. Je hebt het onderwijsbeleid, het ruimtelijkeordeningsbeleid, het woonbeleid … Die bestaan allemaal naast elkaar, maar het is vaak moeilijk om die op elkaar af te stemmen. Het unieke van dat stadsvernieuwingsbeleid was dat je met heel weinig geld – 10 miljoen euro, dat is niets – dat wél kon doen. Als stad kon je meerdere keren een projectvoorstel indienen. Een stad kon bijvoorbeeld zeggen: “We hebben een wijk waar de woningprijzen stijgen, maar daar woont ook een bevolking die erg veel zorg nodig heeft. We willen vermijden dat die zorginfrastructuur verdwijnt. Tegelijkertijd willen we iets doen aan de publieke ruimte en de verkeersveiligheid. Daarom dienen we dit project in, zodat mensen weer zin hebben om daar te gaan wonen.”’
Hoe werden die projecten dan beoordeeld?
Oosterlynck: ‘Door een jury. Die bestond uit ambtenaren, maar ook uit experten vanuit verschillende hoeken – ik heb daar ingezeten als socioloog, maar er waren ook planningsexperten, mobiliteitsexperten en noem maar op. Dat was geen vergadering waar we onze duim omhoog of omlaag staken, maar wel een leerproces. Zo van: “Oké, je wil dat doen. Maar hoe ga je dat doen? Ben je al met die of die gaan spreken?” Voor iedereen was dat bijzonder interessant, zeker ook voor de steden zelf. Omdat zij nuttige feedback kregen. Ze leerden uit de nieuwste academische inzichten. Daardoor konden ze hun project eventueel nog aanpassen. Geselecteerde projecten werden doorverwezen naar de juiste expert of het beste bureau voor de uitvoering.’
Kunt u een paar voorbeelden geven?
Oosterlynck: ‘Het Wintercircus en de Oude Dokken in Gent, bijvoorbeeld. Of de Scheldekaaien in Antwerpen. Elk jaar werden zeven of acht projecten goedgekeurd. Ik zeg niet dat ze allemaal succesvol waren, maar sommige hebben echt het aanzien van de stad veranderd. Ook voor kleinere steden als Eeklo of Aalst was dat bijzonder. Ze hebben een begroting, maar konden daarbuiten dingen in gang steken waardoor je een extra dynamiek in de stad krijgt. Het is bijzonder jammer dat dit met de botte bijl en zonder overleg werd vernietigd.’
‘Dit was een bijzonder denigrerende uitspraak van minister Crevits. Ze kent haar eigen beleidsinstrumenten niet.’
Minister Crevits zei gisteren in Terzake: ‘En dan moeten de steden ook nog eens naar Brussel komen om te horen of hun project goed of slecht is.’
Oosterlynck: ‘Dat was een bijzonder denigrerende uitspraak. Het toont dat de minister haar eigen beleidsinstrumenten niet kent. CD&V kiest natuurlijk voluit voor het platteland. Ze hebben nog maar weinig electoraal gewicht in onze steden. Helaas bestaat de perceptie dat de middelen van de Vlaamse overheid te veel naar Antwerpen en Gent gaan en te weinig naar kleinere gemeenten, maar dat klopt niet. Ik verwijs hier naar onderzoek van mijn collega Wouter Van Dooren in Samenleving en Politiek. Hij onderzocht hoeveel lokale belastingen iedereen betaalt. Het idee erachter was: een gemeente die hoge belastingen heft, zal te weinig krijgen van Vlaanderen.
En degene die lage belastingen heft misschien wat te veel. Wat bleek daaruit? De lokale belastingtarieven in de grote steden zijn gemiddeld. Die krijgen dus genoeg voor wat ze moeten doen. Sommige plattelandsgemeenten heffen hoge tarieven, dus die worden misschien wat ondergefinancierd. Maar de rijke suburbane gemeenten rond de stad innen lage tarieven. Zij krijgen dus te veel geld van Vlaanderen. Alleen past dat niet in de electorale strategie van CD&V, die het platteland wil bedienen en de stad viseert.’
Veertig jaar na de heroïsche strijd van de Pandinisten: ‘Het hart van Gent staat te koop’