Van Studio Skoop tot Film Fest: de visionair die Gent film schonk en zelf onwaarschijnlijke cinema werd

Paya Germonprez, over haar oude liefde Ben ter Elst, oprichter van het Filmgebeuren in Gent. ‘"Is het ja of is het nee?" vroeg hij.’   © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

In de Lange Steenstraat in Gent, in de buik van het Patershol, staat een huis met een enorme boom  en ander exotisch groen voor de deur. Zelfs het voetpad is ervoor opengebroken: je moet erlangs wandelen. Elke Gentenaar kent die gevel – zo hard valt die groene oase op in die lange straat vol stenen, maar niemand kent het verhaal erachter.

Ik ook niet, tot ik onlangs een intrigerend overlijdensbericht opmerkte in de krant. ‘Zondagochtend 5 april is van ons heengegaan: Ben ter Elst. Ik Ben. Ik Was. Ik Ben er geweest. Verzamelaar, boekengek, zot van water, beetje zeiler en de laatste jaren kluizenaar. Stichter van Studio Skoop en het Internationaal Filmgebeuren van Gent, later Film Fest Gent.’

Het is september, de bladeren van de oase worden bruin. Elders in de stad kijkt zijn oude liefde, kunstenares Paya Germonprez, naar het uitgeknipte en al wat vergeelde overlijdensbericht.

‘Moet dat van dat filmfestival erbij?’ vroegen haar kinderen. ‘Ben was daar toch allang niet meer mee bezig.’

‘Het móét erbij’, antwoordde ze.

Ik loer rond in haar appartement: overal hangen prachtige schilderijen van filmkoppels. De Zwerver en Het Straatmeisje uit Modern Times van Charlie Chaplin. Odile en Jean-Pierre uit Gare du Nord van Jean Rouch, met daaronder de regel: L’amour se tue par manque de mystère.

‘Jullie leven zit ook vol onwaarschijnlijke scènes’, zeg ik. ‘Iemand moet er een film van maken.’
‘Niemand zou ’m geloven’, antwoordt ze droog.

Paya Germonprez met de boom die Ben 45 jaar geleden voor het huis geplant had, tot woede van het stadsbestuur. © Saskia Vanderstichele

***

Alles begint op 21 juli 1969, wanneer Paya arriveert in de grote vertrekhal van de luchthaven van New York. Vijftien is ze. Op een scherm ziet ze hoe Neil Armstrong de eerste voet op de maan zet. Met haar koffer in de hand slentert ze verder. Haar vader had haar naar een bevriende Amerikaanse familie gestuurd voor een uitwisselingsvakantie. Hij hoopt dat ze daarna dokter, ingenieur of iets anders hoogs wil worden. Zolang het maar niet kunstenaar is, die idiote jeugddroom moesten ze ginder maar uit haar hoofd meppen.

Maar het omgekeerde gebeurt. In New Jersey barst haar wereld open. Met de leden van haar Amerikaanse gastfamilie trekt ze zelfs naar Woodstock. Ze arriveert er nooit – te veel file onderweg – maar er is geen weg terug. Na de zomer landt ze weer in Zaventem en schrijft ze zich in op Sint-Lukas in Gent.  Daar krijgt ze les van meneer De Visser, die zijn leerlingen elke woensdag meetroont naar Studio Skoop. Ze ziet er Wilde aardbeien van Ingmar Bergman en zo veel andere klassiekers. Het is ‘aan’ tussen haar en de zevende kunst.

Ook later op de Academie blijft die liefde duren: de lessen interesseren haar niet zo, het leven ernaast des te meer. Ze is zo arm als Job, maar overleeft op spaghetti en cinema: elke dag zit ze in de Skoop. Met twee jaar vertraging ziet ze hoe Woodstock eruitzag. Niet in het echt, maar op pellicule. Ook de Skoop lijkt op dat losgeslagen festival, met concerten en films die je nergens ziet. Er staat zelfs de eerste condoomautomaat van het land. Met dank aan oprichter Ben ter Elst. Iedereen in de stad kent hem. Je kunt ook moeilijk naast hem kijken: met zijn blonde haren, zijn blauwe ogen en Hollandse branie is hij God in Gent.  

Ooit zag Paya hem zelfs in een roze kostuum. Toen hadden ze nog nooit gepraat met elkaar. Dat verandert op een avond in 1975. Na weer eens een film, in het café van de Skoop, staart hij haar minutenlang aan vanaf een kruk. Terwijl The Stones Angie, Angie, you can’t say we never tried zingen. Paya bestelt iets aan toog. ‘Het is ja of het is nee’, sist hij.

‘Nee’, antwoordt ze. ‘Morgen een koffie?’ repliceert hij.

Uren later spreken ze af aan de Sint-Michielsbrug in Gent. Wat verderop, aan de Donkersteeg, begint hun romance. ‘Ben durfde dingen die niemand durfde: dat imponeerde mij. Hij droomde altijd groots.’ Hij brengt geen bloemen mee voor haar, maar ineens een palmboom die niet door de deur van haar kot kan. En wanneer zij hem gaat bezoeken is ze nog meer onder de indruk. Hij heeft een ruïne gekocht in het Patershol, dat dreigt gesloopt te worden. 

‘Ben droeg het witste en het zwartste in zich. Toch blijf ik hem een genie vinden.’

Een verdieping van het huis is een oase tussen de brokstukken: er hangen schilderijen, palmbomen en spiegels. En voor de deur heeft hij kasseien uit het voetpad gehaald om er een illegale geveltuin aan te leggen, de eerste in Gent. Het stadsbestuur is ziedend, maar God spreek je niet tegen.

‘Zag je Ludwig: Requiem for a Virgin King van Syberberg?’ vraagt Paya. ‘Zo was het.’

***

Niet veel later leert Paya het verleden van de jonge filmkoning kennen: dat bestond ook uit veel brokken. Zijn vader had de concentratiekampen overleefd. Omdat die oude maar bleef zwijgen, was hij op zijn veertiende thuis vertrokken. Liftend van stad naar stad, van cinema naar cinema. Alleen daar voelde hij geen pijn, tot hij weer op straat in de regen stond.

In 1967 arriveerde hij in de duffe provinciestad Gent. Daar speelden ze ook films, maar geen goede. Hij droomde van een cinema met smaak en stijl, maar had geen geld. Alleen een enkele reis naar het Canadese Tahsis op Vancouvereiland kan eraf. Een half jaar hakte hij er bomen, samen met ex-gedetineerden en ander ruig volk. Op het einde kregen ze allemaal een grote som dollars. Die verbraste hij meteen half met zijn toenmalig lief. Met de andere helft keerde hij terug naar Gent, waar hij nog een oude droom op straat had achtergelaten.

Samen met zijn vriend kocht hij de inboedel van een failliete cinema in Mariakerke en huurde een pand op het Sint-Annaplein. Op 16 september 1970 opende Studio Skoop met Goto, l’île d’amour van Walerian Borowczyk. Een profetische keuze: de Skoop werd een vrijhaven voor langharig tuig, het walhalla van alternatief Gent. ‘Skopiumschuivers’ noemde Ben hen. Hij leerde hen wie Bernardo Bertolucci, Rainer Werner Fassbinder en Akira Kurosawa zijn.

Na hun eerste kus wordt ook Paya lid van team-Skoop. Een bijzonder opwindende job, lijkt het. Al is ze ook bang dat de anderen haar als een indringer zullen beschouwen. Maar tijd om te tobben is er niet. Zeven dagen op zeven zijn ze in de weer voor de cinema, van tien uur ’s morgens tot vier uur ’s nachts. ‘Ben wilde alles doen: films distribueren, concerten organiseren, een tijdschrift uitgeven… Op een blauwe maandag vond hij zelfs het Internationaal Filmgebeuren uit.’

Ben en Paya en de Skoop. ‘Iedereen kende hem toen. Met zijn blonde haren, zijn blauwe ogen en Hollandse branie was hij God in Gent.’ © Saskia Vanderstichele

Ze rijden Europa rond om contracten te tekenen en filmkopieën binnen te smokkelen. Met Paya altijd aan het stuur, in een derdehands VW-camionette die om de haverklap panne krijgt. Overal staan ze aan de kant van de snelweg: in een godvergeten Duits gat, met een kopie van Film d’amore e d’anarchia van Lina Wertmüller in de koffer. Of in Folkestone, die keer dat ze de ferry dreigen te missen. Hij laat een tractor komen om hem te slepen, allemaal in naam van zijn grote missie: Gent verlossen van zijn dufheid. ‘Natuurlijk botste hij vaak met het conservatieve stadsbestuur. Hij daagde hen maar al te graag uit.’

Zoals op 23 januari 1976 toen hij op Het Internationaal Filmgebeuren een paar erotische films en documentaires wil tonen. De eerste is A History of the Blue Movie. Na een kwartier verschijnt de eerste vagina op het scherm. Een man staat op en steekt zijn hand op. Boven in de zaal neemt een BOB’er zijn hoed af en houdt hem voor de lichtstraal van de projector. Het parket stuurt iedereen naar buiten. Voorstelling afgelopen.

Ben wordt, ondanks de pleidooien van zijn advocaat Piet Van Eeckhaut, veroordeeld voor openbare zedenschennis: levenslang is hij zijn burgerrechten kwijt.

***

Intussen gaat het leven in de Skoop door. De volgende dag treedt Nico van The Velvet Underground op en zit Arno weer achter de toog van het café. ‘Ge-ge-ge-geraldine’ noemt hij Paya, omdat ze zo op Geraldine Chaplin lijkt.

‘Mensen zeggen me vandaag soms: wat een ongelofelijke tijden waren dat toch, alles kon toen. Maar zo romantisch was het helemaal niet. Zeker niet toen ik de boekhouding opstelde. “Weer eens twintigduizend frank te kort”, zei ik tegen Ben. Maar hij wilde dat niet horen. Het Internationaal Filmgebeuren moest groter worden. Alleen had hij daarvoor subsidie nodig, en hij had alle bruggen verbrand. We hebben dan iemand aangeworven die die contacten wel had.’

Het plan was dat Jacques Debrulle directeur van het filmfestival werd, en dat Ben de programmatie zou doen. Maar al snel loopt het uit op boel. De stad kiest de kant van Debrulle, en Ben ligt eruit. ‘Dat is hij nooit te boven gekomen’, zegt Paya. ‘Zeker toen we later ook uit de annalen van het festival geschrapt werden. Terwijl het zijn kind was. We hadden toen ook al de Skoop overgelaten, omdat hij op was.’

Jaren later keert Ben terug naar het festival. Met een manifest in zijn zakken voor de journalisten: minder commercie, meer filmkunst op het filmfestival, zoals hij het ooit bedoeld had.  Hij wordt opgepakt en brengt een avond door in de gevangenis. Zelfs zijn oude strijdmakker, advocaat Piet Van Eeckhaut, wil hem niet meer verdedigen. ‘Laat het vallen, Ben’, schrijft hij.

Er blijven alleen gigantische schulden over. Een keer nog ziet Paya een flard van zijn levenslust in de ogen van haar eega: wanneer ze in het huis in het Patershol een Japans restaurant beginnen. Maar ook dat blijft niet duren.

En dan zijn de jaren van de waanzin begonnen, zegt Paya. ‘Hij had in de jaren zeventig ook al depressies.’ Maar wist zij toen veel wat bipolariteit betekende. En dat de oorlogsgruwel die zijn vader had meegemaakt ook in zijn DNA zat, dat besefte ze pas veel later.

‘Ben droeg het witste en het zwartste in zich. Hij stak vooral de mensen die het dichtst bij hem kwamen. Bij mij is hij tot op het bot gegaan, tot ik niet meer kon. De dag in 1995 dat al onze schulden waren afbetaald, ben ik met onze kinderen vertrokken uit het huis in het Patershol. Toen ik weg was, was er niemand meer. Natuurlijk moest hij steken, opnieuw: hij is toen een relatie begonnen met mijn moeder.’

Toch blijft Paya hem financieel onderhouden. En als hij weer eens van de trap gevallen is, gaat ze hem oprapen. ‘”Paya, hoe kun je dat nu doen na al wat er gebeurd is?” vroegen mensen me. Maar daarover gaat het niet. We hebben samen zo hard gevochten voor iets.’

Ze noemt Ben nog altijd ‘een genie’. Een met veel kosten aan weliswaar, ‘maar hij heeft zoveel mooie dingen gedaan. Daarom zal ik hem altijd verdedigen. Ooit heb ik zelfs een boek geschreven over de eerste jaren van de Skoop. “Zot”, riep hij. “Niemand is daarin geïnteresseerd. Niemand.”’ Maanden later belde hij mij. ‘Paya, je bent verschrikkelijk bedankt. Zonder jou was ik niets. Hij huilde de hele tijd. Na twintig minuten heb ik opgehangen.’

***

Paya had dan allang een relatie met iemand anders: Werner Dütsch, een man die ze ontmoet had op het Filmfestival van Cannes. In niets lijkt die op Ben, en toch delen ze alles. Werner is ook groot geworden tussen het oorlogspuin van Düsseldorf. Nadat hij op 21 juli 1969 een tv heeft gekocht om de eerste man op de maan te zien, gaat hij voor de WDR werken. ‘Hij programmeerde al die films die Ben en ik destijds programmeerden in de Skoop, en produceerde de eerste films van jonge leeuwen als Jim Jarmusch en Richard Linklater. Werner was zo’n ontzettend fijne, mooie man.’ Met hem kijkt ze naar ontelbare films en maakt ze de twintig mooiste jaren van haar leven op. Tot die avond in 2018, wanneer een bevriende regisseur belt of ze niet naar Berlijn willen komen. Paya gebaart nog van nee – hij had net een longontsteking gehad, maar Werner had al ‘ja’ gezegd. ‘Mach dir keine Sorgen, liebe Paya.’

Twee weken lang plant hij alles vol: al hun vrienden in Keulen en Berlijn wil hij zien. Wanneer hij na veertien lange dagen en nachten naast haar in bed kruipt, stopt zijn hart met kloppen. ‘Het was verschrikkelijk’, zegt Paya. ‘Alsof hij zijn dood voelde aankomen en het ultieme scenario wilde schrijven.’

Jaren is Paya kapot van zijn dood. Heel anders dan wanneer Ben sterft dit jaar. ‘Na de crematie zei ik tegen mijn kinderen: “Ik voel niets.”’

Misschien ook omdat Ben de laatste decennia als kluizenaar leefde. ‘Nooit kwam hij buiten en hij liet bijna niemand binnen. Behalve zijn zonen misschien, die boodschappen deden. Een van hen heeft Ben gevonden tussen zijn duizenden boeken en films. Herseninfarct.’

***

Een paar weken na de dood van Ben krijgt Paya na twintig jaar haar huuropzegging. ‘Mijn huisbaas komt hier wonen. Waar nu naartoe? panikeerde ik even. Toen zeiden mijn kinderen: “Mama, er staat een huis voor u in het Patershol.”’

Ze deed een kast open en wist niet wat ze zag: alle kleren van haar jeugd lagen er onaangeroerd.

Dat van Ben, waar ze dertig jaar eerder halsoverkop gevlucht was. De plant voor de gevel is intussen een gigantische boom geworden. ‘Ik wil hem snoeien opdat hij niet omvalt,’ zegt Paya, ‘maar dat mag niet van het stadsbestuur. Waardevol groen, zeggen ze. Vijftig jaar geleden waren ze er gigantisch tegen, nu mag er niets aan veranderen.’

Tijden veranderen, maar binnen in het pand bleef alles hetzelfde. Ze is nu al weken alles aan het poetsen en soms weet ze niet wat ze ziet. ‘Alle kleren van mijn jeugd lagen nog onaangeroerd in de kast – ik schrok me dood.’

In de badkamer naast de wastafel hing het portret dat zij ooit van hem getekend had. En naast zijn bed een foto van haar, gemaakt de dag nadat hij haar verleid had op Angie, Angie, you can’t say we never tried. Een ding gaat ze wél wegsmijten: zijn gigantische collectie boeken en films over de oorlog. ‘Die moeten zo snel mogelijk weg.’

De reeks vakantiefoto’s die ze ertussen vond, mogen blijven. Ben en zij, in de Greyhoundbus, reizend door Amerika in de zomer van 1977. ‘Hij moet ontzettend van mij gehouden hebben’, zegt ze, terwijl ze naar een zwart-witfoto staart. Zij, twintigers nog, op het dak van de Twin Towers in New York. Lachend staren ze de toekomst in, niet wetend wat er zal volgen. ‘Zo’n leven als dat van Ben, dat wil je toch niet gedroomd hebben?’

***

Volgende week start het Film Fest Gent weer. Vroeger plande haar andere grote liefde Werner dan altijd een vakantie voor hen tweeën, ‘omdat ik het dan niet hoefde mee te maken.’. Maar sinds een tijd wordt ze weer uitgenodigd. ‘Op een van de vorige edities sprak een jonge kerel mij aan. “En u, mevrouw,” vroeg hij, ‘waarom bent u hier?’

Ze vertelde hem een lang verhaal. ‘Die jongeman bleek bezeten van film, net als zijn vrienden. Ze komen nu elke woensdag film kijken bij mij.’

Ben is er geweest, maar zijn oude droom leeft voort in haar filmclub. Op haar deur hangt een bord: CINEMASCOPE – CAFE BIJ MUTTI.

Vorige week keek de filmclub naar Last Tango in Paris van Bertolucci. Marlon Brando speelde nog even straf als toen ze de film voor het eerst zag in de Skoop in 1972. Een echte filmklassieker, dat leerde meneer De Visser haar al op Sint-Lukas, kun je eindeloos herbekijken: die veroudert niet. Van mensen bestaat maar één vertoning. En allemaal verslijten we, daar ontsnappen zelfs goden niet aan.

Het Film Fest Gent start op 8 oktober. Knack Focus brengt volgende week een special uit.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Expertise