Jean Kluger, de man die Will Tura ontdekte

© Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

Aan de keukentafel bij hem thuis zag hij de jonge Jacques Brel auditie doen. Later deed hij zaken met Roy Orbison. Schreef en producete wereldhits. En vandaag danst Jean Kluger op de tonen van Daft Punk. Samen met de man die hij mee groot gemaakt heeft: Will Tura.

Parijs, lichtjaren geleden. Een auto rijdt rond de Bastille. Nog een keer. En nog een keer. Dat verkeer ook altijd. ‘Hopeloos’, zegt de chauffeur in de wagen. ‘Hebde gij geluk, man’, zegt de man naast hem. ‘Ik had net een melodie klaar.’ Hij zingt: ’teu-teu-teuuuuu…’ De chauffeur valt in: ‘Ho-pe-loos. Ho-pe-loos.’

Ze kijken naar elkaar. Rijden nog eens rond de Bastille. En zingen samen: ‘Ho-pe-loos.’ De chauffeur knikt. En trapt het gaspedaal wat dieper in.

Jean Kluger zal vrijdag en zaterdag in Vorst Nationaal zijn. Om Tura en zijn orkest in symfonie te horen zingen. Hij zal aan de rand van het podium staan, de plaats waar hij al vijftig jaar staat. Omdat hij dat nu eenmaal de beste plaats vindt.

‘Ik heb in mijn leven zelden een interview gegeven’, zegt hij. ‘Ik wilde niet op de voorgrond staan. Ik wist toch wat de eerste vraag zou zijn: “Spijtig van die karamellenverzen, hè. Wanneer gaat Tura nu eindelijk eens een fatsoenlijke tekst schrijven?”.

‘Het is zo makkelijk om te oordelen. Niemand van die journalisten die dat zei, heeft Tura ooit live gezien. En, er is niets moeilijker dan een karamellenvers te schrijven dat mensen raakt. Het refrein van de grootste hit van Johnny Halliday gaat zo: ‘que je t’ aime, que je t’ aime, que je t’ aime, que je t’ aime…’

Kluger stond dan wel nooit in de boekskes, andere artiesten lieten zijn naam vaak vallen. In elk interview met Tura komt hij minstens twee keer voor. Dat Kluger zijn producer, zijn mentor, zijn toeverlaat is. En dat hij heel veel aan die Kluger te danken heeft.

Jean Blaute laat, als de naam Kluger valt, altijd een stilte vallen, steekt zijn wijsvinger op en zegt dan: ‘de grote Jean Kluger’. En Verminnen noemde hem ooit ‘de man dankzij wie ik nooit een eng provinciaal gevoel gehad heb’.

Kluger was ook de man die besliste dat Dana ‘Winner’ moest heten. Omdat dat beter klinkt dan Dana Loser, dat spreekt. ‘Hoewel,’ zegt hij, ‘The Losers, dat zou een fantastische naam voor een rockgroep zijn.’

Hij vraagt ‘Wat wil je drinken?’, bestelt twee flessen water en bekent: ‘Het had allemaal anders kunnen lopen. Mijn grootvader zat in de diamantbusiness in Antwerpen. Maar vader (Jacques Kluger, nvdr) zag die diamanten niet zitten. Hij was alleen geïnteresseerd in muziek. Bij ons aan tafel werd er dan ook over niets anders gepraat: muziek, muziek en nog eens muziek.

‘Mijn moeder vertelde altijd: ‘We kwamen terug van huwelijksreis. En hadden zelfs geen geld meer om te eten. Hij had alles gespendeerd aan oude vinylplaten. (lacht) Vader was een van de eersten die ze meebracht uit Amerika. Hij had een fantastisch jazzorkest, waarmee hij op ’t strand van Sint-Anneke speelde. Daarnaast was hij ook uitgever, producer, tekstschrijver, concertorganisator – hij haalde Duke Ellington en Louis Armstrong naar België.

‘Zijn firma heette World Music – die naam zei eigenlijk alles. (lacht) Overal in de wereld had hij contacten. Het was een apart circuit: Joden onder elkaar, hè. Ze spraken Jiddisch. Hij had een enorme feeling voor de business. En heeft ook heel wat mensen ontdekt.

‘Bobbejaan Schoepen – hij verzon de naam Bobbejaanland. Toots Thielemans ook, die hij meenam naar Amerika. Toots noemt vader Kluger nog altijd le patron.

En dan was er ook die ene jongen, die op een dag aanbelde. ‘Ik kwam net terug van school’, zegt Jean. ‘Iemand stond auditie te doen aan de keukentafel. Hij zong een paar songs en ging buiten. Mijn vader wees hem na: “Let op hem. Dat is iemand.” Het was Jacques Brel.’

Vader Kluger stuurde Brel naar Parijs. ‘Toen hadden we ginder geen label, maar mijn vader kende wel iemand. Parijs, dat was toen nog de andere kant van de wereld: acht, negen uur rijden met de auto. En een Belgische artiest: daar moesten ze toen in Parijs niks van weten. Maar Brel had lef, hij wilde zo graag. Hij ging voor honderd frank in de cabarets spelen. Een paar jaar later speelde hij al in de Alhambra in Parijs.

‘Achteraf had hij nog een discussie met mijn vader. Die vond dat hij zijn gitaar moest laten vallen. “En wat moet ik dan met mijn handen doen?”, zei Brel. (lacht)

“Het was vanzelfsprekend dat ik in de zaak van vader zou gaan. Toen ik dertien, veertien was, nam hij me overal mee naartoe: Frankrijk, Duitsland…. En op m’n twintigste zat ik al als producer achter de knoppen. Onvoorstelbaar eigenlijk, dat hij een snotneus zoveel verantwoordelijkheid gaf.

‘Het waren natuurlijk andere tijden. Alles werd live opgenomen. Elke dag hadden wij drie sessies van drie uur. Daar moesten elke keer vier songs uit voortkomen. Op het einde van de dag had je een elpee. Daarom ook dat er zoveel materiaal bestaat van Nat King Cole of Sinatra.

‘Mijn eerste grote producerssucces was Kili Watch van The Cousins. ‘ Kili kili kili kili watch watch watch…’50.000 exemplaren van verkocht. Maar mijn vader geloofde niet in rock-‘n-roll. Het was een modegril, dacht hij. Het zou wel overgaan.’

Het ging niet over. Rock-‘n-roll was here to stay. En het zou veel veranderen. De jonge Kluger zei tegen de oude: ‘Pa, ik ga in Parijs wonen.’ In de vlucht had hij er een meisje leren kennen.

‘Mijn ouders zagen haar totaal niet zitten. Ze was geen Joodse.’ Ze stuurden Jean naar Amerika in de hoop dat hij haar zou vergeten. In Nashville ontmoette hij Roy Orbison en The Everly Brothers. ‘Wij waren hun uitgever in België, hè. Nu ja, België, dat zei die mannen niets. Orbison is later een paar dagen naar hier gekomen. Het enige wat hij wilde zien, was Waterloo, omdat dat de titel was van een bekende countrysong.’ (lacht)

Eén ding zou de jonge Kluger nooit vergeten: de blik in de ogen van Orbison. De bezetenheid. Hij wist op slag welke toon hij de rest van zijn leven zou aanslaan.

Jacques Kluger riep zijn zoon in zijn bureau. Hij had net twee artiesten getekend, zei hij. De ene heette Louis Neefs, de andere Will Tura.

Vooral die Tura moest hij in het oog houden. Een jongen van de kust. Op zijn auditie had hij een Spaans lied gezongen. ‘Spreekt gij Spaans?’, vroeg vader Kluger.

‘Nee’, antwoordde Will.

‘Waarom zingt ge dan in het Spaans?’

‘Maar hij had talent, dat zagen we allebei. Hij zag er ook fantastisch uit: een mooie jongen, een posterboy. Vader zei tegen Wills moeder: “Als jullie in Veurne blijven wonen, kan ik niets doen met Will.” Zijn moeder besliste toen om met het hele gezin naar Brussel te verhuizen. In die tijd was dat een zware beslissing. Vergeet ook niet dat Will een manneke van vijftien, zestien jaar was.’

Het lot sloeg toe. Jacques Kluger werd ziek en stierf. ‘Mijn broer en ik moesten de zaak overnemen. Meteen vertrokken alle Vlaamse artiesten en ik vond dat niet eens erg. (lacht) Alleen Will bleef. Het klikte meteen tussen ons: hij was van mijn generatie, hield ook van rock-‘n- roll.

‘De mensen vragen mij soms: “Wist je dat je goud in handen had?” Ik antwoord dan altijd: “Ja.” (lacht) Maar dat is natuurlijk niet waar. Zeven van de tien nummers die toen in de hitparade stonden, waren van Elvis. Niemand kocht Vlaamse platen.’

De eerste singles van Will flopten. ‘Er kwamen wel mensen naar zijn concerten, maar dat was het dan ook. Alles hebben we geprobeerd, zonder resultaat. Dat heeft zeker vijf jaar zo geduurd. In die tijd presenteerde ik op de radio het soldatenuurtje. Daar is het idee voor Eenzaam zonder jou ontstaan. Het was de single van de laatste kans.’

Eenzaam zonder jou werd een klassieker. Tura sloeg aan bij de jeugd van de jaren zestig: er waren gillende meisjes, er werd gekrijst, er was hysterie. ‘Het waren Beatlestoestanden’, zegt Kluger nu.

Hij en Tura sloten een verbond voor het leven. Tura heeft daar vaak over verteld, over dat verbond. Dat er veel mensen in zijn omgeving waren die riepen: ‘Willeke hier. Willeke daar.’ En hoe fantastisch hij wel niet was. Kluger niet. Kluger was altijd kritisch. Ook als het minder goed ging. Dan gingen ze samen zitten aan een tafel, onder een grote lamp. En bespraken wat er fout gelopen was. Misschien lag het wel aan zijn haar. Of misschien moest hij iets anders proberen. Rap. Of disco. Of gospel.

‘Ik denk dat ik voor hem altijd een vaderfiguur geweest ben’, zegt Kluger. ‘Ik moest zelfs niets zeggen: een blik van mij was voldoende. Dat was niet gemakkelijk. Noch voor mij, noch voor hem. Maar hij wist ook: als Kluger zijn duim omhoog steekt, dan is het fantastisch. Kijk, het interesseerde mij niet om na Eenzaam zonder jou nog tien songs in die trant uit te brengen. Ik wou met Will een carrière op lange termijn uitbouwen. Al heb ik hem daar wel van moeten overtuigen. Ooit reden we ’s nachts, na een optreden, naar huis. We staken een vrachtwagen voorbij. Keken naar elkaar. “Misschien moeten we voor hen ook een nummer schrijven. ” Dat werd dan De mannen van de nacht.’

Tura is ook lang vrijgezel gebleven. Zat daar ook een strategie achter? ‘Niet dat ik weet. (lacht) Maar het klopt wel, trouwen betekende in die tijd: fans verliezen. Ik weet dat hij in de jaren zestig met een meisje was. Zijn moeder zei: “Als jij met dat meisje trouwt, is je carrière voorbij.” Hij heeft het toen uitgemaakt. Op een bepaald moment ontmoette hij Jenny. Hij was bang, ja. Hij had gezien wat er met Adamo gebeurd was. Toen hadden we een strategie uitgedacht. Ter voorbereiding van het nieuws – en om de pijn voor de fans wat te verzachten – schreef Nelly Byl die mooie song Verboden dromen. Uiteindelijk viel het allemaal reuze mee.’

De mooiste herinnering met Will? ‘Daar moet ik zelfs niet over nadenken. De begrafenis van Baudouin. Ik mocht niet binnen in de kerk. Volgde dan maar alles op televisie. Ik hoor die eerste orgelklank. Vloekte. “Verdomme, een toon te hoog.” Eigenlijk was dat mijn fout: ik had die melodie beter moeten schrijven. (lacht) Maar toen viel Will in. Ik mis je zo. Ik mis je meer en meer… Fabiola nam de hand van Albert. Ik voelde de tranen opkomen. Zoals iedereen, zeker.’

Klugers gsm gaat af, voor de zoveelste keer. ‘Excuseer’, zegt hij en neemt op.

Hij ziet eruit als een zakenman op leeftijd. Hij woont al veertig jaar in Parijs. De ware woonde daar ook. Eigenlijk woont het echtpaar Kluger in Marnes la Coquette. Een voorstad van Parijs, niet bepaald de banlieue. Zijn buurman heet Johnny Hallyday. Er bestaan sinjoren die minder goed terechtgekomen zijn.

Dat heeft Kluger niet alleen aan Tura te danken. Maar ook aan zijn andere passies: muziek uitgeven en teksten schrijven. Zijn cv ziet eruit als een cursus muziekgeschiedenis.

Hij schreef liedjes voor Sacha Distel, voor Claude François en Dalida. In de jaren 70 had hij wereldhits met The Gibson Brothers: Cuba en Que sera me vida, vooral. Hands up van Ottawan, ook. Hij was ook de man achter het in Frankrijk razend populaire La Compagnie Créole.

‘Ik ben beginnen te schrijven op aanraden van mijn vader. Hij vroeg me ooit wat ik van een nummer vond. “Rommel”, zei ik. “Doe het dan zelf”, zei hij. Dat werd dan Hutje op de Heide, later gezongen door Bobbejaan Schoepen. Ik ben blijven schrijven. Een beetje uit noodzaak ook. De artiesten kwamen zelf nauwelijks met materiaal af.

‘Bij ons thuis hing de muur vol partituren. Ik kon daar uren naar kijken. Maar na al die jaren weet ik nog altijd niet wat zal aanslaan. Het gekke is ook: liedjes worden soms hits en gaan dan dood. Andere beginnen een tweede leven. Es gibt kein bier auf Hawaii bijvoorbeeld, dat spelen ze op elk carnavalsfeest in Duitsland. Op een bepaald moment wordt een lied ook publiek bezit. Dat is soms heel vreemd hoor. Er zit zo’n zin in: Que sera me vida. If you should go go go go, what would happen with my life. Iedereen scandeert nu op fuiven: If you should go go go… Maar die zin is geschreven door Nelly Byl, die toen net haar dochter verloren had. Een vreselijke periode.

‘Weet u, ik ben één keer in mijn leven naar een psycholoog geweest. Hij vroeg: “Hebt u kinderen?” “Nee”, antwoordde ik. “Er is iets vreemds,” zegt hij, “u praat over uw liedjes zoals anderen over hun kinderen praten.”

‘Hij had gelijk. Ik wist van bij Tura dat een liedje het leven van een artiest totaal kan veranderen. Ik ga al veertig jaar elk jaar naar MIDEM (muziekbeurs in Cannes, nvdr). Vandaag is dat vooral koude business, multinationals onder elkaar. Maar vroeger was dat: van: “Wij hadden de Gibson Brothers, jullie Abba. Misschien kunnen we ruilen.” Dat was onze ambacht: naar liedjes luisteren. En er viel ook wat te horen.

‘Er bestonden nog geen videoclips. Ik heb daar de onbekende Elton John voor het eerst gezien, alleen op zijn piano. Cat Stevens, alleen met gitaar. En toenmalig Islandbaas Chris Blackwell zei me: “Jean, ik heb een vriend bij. Ik denk wel dat hij talent heeft.” Dat was Bob Marley. Niemand wist wat reggae was, hè.’

Kluger zal dit jaar waarschijnlijk niet veel jonge artiesten op MIDEM zien. Maar wel een oude: Johan Verminnen, de nieuwe baas van Sabam. ‘Toen ik dat hoorde, kon ik niet anders dan de wenkbrauwen fronsen’, zegt Kluger.

‘Dé Johan Verminnen, die vroeger zo anti-establishment was, zo anti-alles. ’t Kan verkeren.’ (lacht)

‘Will belde mij op een avond: “Jean, nu heb ik iemand gezien op een talentenwedstrijd. Echt iets voor u. Mag ik hem niet sturen?”

‘Verminnen kwam binnen met zijn gitaar. Hij speelde een paar songs.

“En?”, vroeg hij.

‘Ik had kippenvel. Iets dat zelden gebeurt. Maar dat zei ik hem natuurlijk niet. Ik zei: “Ik wil met u samenwerken, op voorwaarde dat u geen single uitbrengt.’ Hij fronste de wenkbrauwen. Ik wou dat hij eerst meer materiaal maakte. De Verminnen van de jaren zeventig, dat was o la la la…’

Kluger nam Verminnen eind jaren zeventig mee naar Parijs. ‘Het was te vroeg’, zegt Kluger nu. ‘In die tijd hielden ze ook niet van die rauwe stemmen. Vandaag wel. Kijk naar Arno: die is razend populair in Frankrijk. Gainsbourg is dood en Arno is in dat gat gesprongen. Natuurlijk, Arno is ook een persoonlijkheid. Hij zegt dingen die geen enkele Fransman durft te zeggen – en dat vinden ze daar natuurlijk fantastisch. Maar ik blijf erbij: wat Arno nu doet, dat had Verminnen ook kunnen doen. Hij had beter materiaal.

‘Op een dag belde Johan mij. “Jean, ge moet komen kijken, ik heb een nieuwe pianist-gitarist. ” Hij was daar nogal enthousiast over. Enfin, ik ging kijken. Een optreden in Leuven – ik zal het nooit vergeten. De hele zaal keek naar de pianist, niemand naar de zanger.

‘”En”, vroeg Verminnen achteraf. “Wat vond je van hem?” Ik zeg: “Johan, ik denk dat ge met een serieus probleem zit. Ontsla die pianist.” Achteraf bleek het om de toen nog onbekende Raymond van het Groenewoud te gaan.’ (lacht)

Hij schenkt wat water bij. ‘Ik vind het zo jammer dat er zo weinig nieuwe artiesten opstaan’, zegt hij. ‘Of beter: zo weinig artiesten die blijven. Neem de hitparade van deze week. Op één staat Marc Moulin, op twee Marva en op drie Arno. Dat had net zo goed de hitparade van dertig jaar geleden kunnen zijn. Vroeger kregen artiesten meer kansen. Tijd om te groeien vooral. Als het de eerste keer niet lukte, dan misschien de tweede keer. Of de derde keer.

‘Pas op, mij zul je nooit horen zeggen: ‘vroeger was het beter’. Ik ken veel mensen uit het vak die op een bepaald moment gestopt zijn met luisteren. Ik niet. Kijk, ik werk al veertig jaar nauw samen met mijn zakenpartner Daniel Bangalter: we schrijven al veertig jaar samen liedjes enzo…. Zijn zoon is Thomas Bangalter, een van de grootste houseproducers van het moment en de ene helft van Daft Punk. Ik heb Thomas in de buik zien zitten, zien opgroeien.

‘Zijn eerste concert, dat was er één van Will Tura. Echt waar: in Vorst, met een symfonisch orkest. Hij was twaalf, dertien jaar en hij vond het fantastisch.

‘Een tijd geleden zijn Will en ik naar een concert van Daft Punk geweest in de AB. En iedereen maar roepen: “Will Tura, wat doet die hier?” (lacht)

‘Ik vond het ook fantastisch. Ze hebben het helemaal anders gedaan dan wij: ze zijn heel kleinschalig begonnen en zo groot geworden.’

Zijn gsm rinkelt weer. ‘Ik moet nu echt weg’, zegt hij. Maar hij wil nog iets kwijt: ‘Ik heb veel respect voor artiesten. Ze hebben allemaal een ego – anders ga je niet op een podium staan. Maar het is geen gemakkelijk leven hoor. Het is elke keer weer: alles geven. Ik heb artiesten gekend die dat niet deden. Die zijn allemaal in de vergetelheid beland.

‘Ik herinner mij een festival, ergens in het begin van de jaren zestig. Ik stond er samen met The Cousins. Het was ambras. Zoals elke groep in de wereld op een bepaald moment ruzie maakt en uit elkaar gaat. Als het niet over jaloezie gaat, dan gaat het over vrouwen… Wat verder in de gang met de tl-lampen stond Jacques Brel, die die avond ook moest optreden. Hij was aan het overgeven.’ Dat beeld van die kotsende Brel, dat vergeet hij nooit. De blik in zijn ogen. De blik van de overgave. De blik die hij later ook zag achter de donkere brilglazen van Roy Orbison. En vrijdag weer zal zien in de ogen van Will Tura.

‘Ik weet het nu al: hij zal blijven zingen tot hij iedereen in de zaal overtuigd heeft. En dan zal hij handtekeningen geven, zoals hij elke avond doet. Zaterdagmorgen gaat hij weer joggen. En dan nog een tv-optreden, nog een interview, nog een… Het is precies nog altijd de Tura die ik in 1957 leerde kennen. “Will,” vraag ik hem dan altijd, “waarom loopt ge toch nog altijd zo?”

‘Hij is dan altijd even stil en zegt dan: “Gij doet dat toch ook?” (lacht) We gingen allebei stoppen op ons vijftigste. En zie nu. We hebben de tijd van ons leven.

‘Ik denk dan altijd aan wat Paul Simon zei: “Had I been born thirty years earlier, I was a butcher in Poland”.

Hij lacht en vertrekt. De nacht in.

WILL TURA IN VORST NATIONAAL, OP 9 EN 10 FEBRUARI, INFO: 0900 00991, www.sherpa.be.

DOOR STIJN TORMANS/FOTO SASKIA VANDERSTICHELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content