Jan Torfs vraagt of ik een oud spel ken: hoeveel handdrukken ben je verwijderd van iemand die de wereld veranderd heeft. ‘Je hebt mij net de hand geschud’, zegt hij. ‘En ik ooit die van Elvis. Sinds een halve minuut ben jij dus nog maar één handdruk verwijderd van The King.’
Vijfennegentig wordt de nestor van de muziekjournalistiek straks, maar Jan Torfs had zich nog nooit laten interviewen. Dat werd hoog tijd: ooit moest iemand zijn wonderlijke levensverhaal eens optekenen. ‘Snuggere Jan had snel door dat de naoorlogse generatie maximaal profiteerde van de explosieve vooruitgang’, had zijn goede vriend en oud-journalist Mathias Danneels me verteld. ‘Teenagers hadden wat centen op zak, kochten plaatjes, brommers en soms een instrument om een band op te richten. Voor hen besloot Jan een blad te maken: Juke Box.’
‘Jan Torfs is een jeugdheld’, voegde muzikant Jan De Smet eraan toe. ‘De Guy Mortier van zijn generatie. Nochtans kwam Juke Box bij ons thuis niet binnen: dat blad was niet katholiek genoeg, er stond te veel wilde jeugd in. Ik las het stiekem bij mijn buurjongen William. In de fifties kon je geen muziek uit de lucht plukken, hè. Alleen door de foto’s die in de kauwgomballenautomaat zaten, wisten we hoe onze helden eruitzagen. Maar die waren verfrommeld, en mijn nonkel kleurde de decolletés eerst bij met bic. (lacht)
Daarom was Juke Box zo’n verademing: daar stonden al die sterren in. Niet Marilyn Monroe en Jayne Mansfield – dat waren duivelinnen in het brave Vlaanderen, maar wél Elvis en Conny Froboess. Mijn eerste lief, in gedachten dan toch.’ Achteraf bekeken was dat maar een preutse seut, maar Juke Box deed een jongen van negen uit Duffel dromen. ‘Dank u, Jan Torfs.’
***
Jan Torfs uit Mechelen is altijd een rebel without a cause geweest. Op school droeg hij al het gezicht van een rebel. Zijn haren waren lang en zijn heupen deinden mee op het ritme van zwarte muziek. Veel geestesgenoten had hij niet. Behalve een klasgenoot die ze ‘den Dali’ noemden. Ooit maakte die eens een portret van Jan. Hij zag er in die dagen uit als een zazou: de verzetsjongeren die tijdens de oorlog door de straten van Parijs liepen. In hun smalle broekspijpen, geruite jassen en gekleurde kousen.
Soms denkt hij nog weleens aan de woorden van Elvis: ‘Jan, als ik stilsta, is het met mij gedaan.’
Jan was de zazou van Mechelen. De bommen vielen uit de lucht, maar hij was een zondagskind. ‘Mijn moeder had een snoepwinkel, vader was handelsreiziger in landbouwmachines. Via de boeren kregen we eten.’
’s Avonds ging hij graag naar zaal Splendid in Mechelen. Daar speelden bandjes ten dans in het Nederlands – Engels mocht niet van den Duits.
Na de oorlog, in de fifties, brak het feest pas echt los. Jan trok van optreden naar optreden, zoals Lionel Hampton in Le Jardin d’Acclimatation in Luik, wat was dat. Maar er was vooral Bill Haley in de Zoölogie in Antwerpen, de man die de rock-‘n-roll in België importeerde. ‘De mensen dansten op de stoelen. Ze hebben de zaal toen afgebroken. Het stoorde me verschrikkelijk dat de volgende dag daar geen letter over in de krant stond. En op de radio hoorde je onze muziek al helemaal niet.’
Daar bracht hij verandering in: hij kreeg een programma op het NIR, de voorloper van de VRT: Klanken van Heden voor Mensen van Vandaag, waarmee hij in de fifties even nationale roem verwierf. ‘Ik ben maar een platvloerse boerenkinkel’, schreef G.S. uit Herentals in een lezersbrief in Humoradio. ‘Maar zelfs wanneer je van den buiten bent, ken je Jan Torfs.’
***
Die droomde intussen van meer: een eigen muziekmagazine. Jan leurde met zijn idee langs alle platenfirma’s, maar iedereen schudde het hoofd. Op Albert Van Hoogten na, een man die platen verkocht in de Van Schoonhovenstraat in Antwerpen, toen het mekka van de muziek in België. Zijn broer woonde in Amerika en had er een platenlabel, waardoor Van Hoogten buitenlandse platen kon importeren. Soms liet hij ze ook drukken op zijn eigen label Ronnex. John Lennon hoorde Long Tall Sally op een plaatje van Ronnex en zei: ‘I was gone. That was it. I didn’t want to be anything else but Little Richard.’
Die Albert van de rock-‘n-roll gaf Jan zijn fiat en geld. Op één voorwaarde: dat hij zelf incognito bleef. ‘Ik ben toen begonnen met het blad Song Parade’, zegt Jan. Maar al snel lekte uit dat het label van Van Hoogten achter het magazine zat.’
Jan kreeg geen liedjesteksten en advertenties meer van andere platenmaatschappijen, brak met Albert en begon zijn eigen blad. Een redactie en een businessplan had hij niet. Alleen een moeder die de adressen van de abonnees op de enveloppen wilde schrijven.
Op 2 mei 1956 verscheen de eerste Juke Box, met Nat King Cole op de cover. Binnenin stond een merkwaardige kop: ‘Jean Walter (een bekende schlagerzanger in de jaren vijftig, nvdr) door zes negers aangevallen.’
‘Schrik niet, beste lezers’, schreef Jan. ‘Zoiets gebeurt gelukkig niet in ons landje. Maar wel in Amerika, waar de absurde rassenhaat weer is opgelaaid.’ Nat King Cole werd er op het podium in elkaar geslagen door een anti-negrobende.
Jan veroordeelde het racisme en had nog een tip voor Nat King Cole: ‘U kunt het zich financieel permitteren, waarom weigert u niet op te treden waar een onderscheid wordt gemaakt tussen rassen?’
Maar ook voor de lezers had hij een tip: ‘Luister voortaan naar Elvis Presley, een combinatie van ‘rock-‘n-roll, cowboystijl en enthousiasme. Bovendien heeft hij een purperen én een gele Cadillac’.
‘Elvis was in mei 1956 totaal onbekend in Vlaanderen’, zegt Jan. ‘Ik had toen een abonnement op Amerikaanse bladen: daar had ik hem opgemerkt.’
Weinig mensen lazen zijn tip. ‘De eerste Juke Box was een flop’, zegt Jan. ‘Er waren 5000 exemplaren gedrukt, 4500 kwamen terug. Natuurlijk was ik ontgoocheld. Tot ik op het idee kwam om de onverkochte exemplaren te verspreiden op concerten van Vlaamse zangers.’ Met de leuze: ‘Een teenager zonder Juke Box is als een soldaat zonder wapen.’
Het bleek een briljante zet. Het blad maakte naam: na een hoop nummers werden er al 100.000 gedrukt, en nog eens 30.000 over de taalgrens voor de Franse versie.
‘En dat allemaal voor een onemanshow.’ Al verzon hij wel een paar redactieleden, zoals ene Bob Curtis. ‘Wat kan die Bob toch zwammen’, schreef ooit iemand in de lezersrubriek ‘t Jeukdoosje. ‘Geef mij maar Jan Torfs: die kent tenminste iets van muziek.’
***
Ook onze lokale helden snapten het belang van het blad. Ray Franky had al vanaf het eerste nummer zijn eigen hoekje. En vanaf het derde nummer sprak elke maand ‘uw toegenegen vriend Will Ferdy’ zijn fans toe.
Maar de echte vedette van het blad kwam niet uit Vlaanderen, maar uit Tupelo. Op het zevende nummer prijkte The King voor de eerste keer op de cover. ‘Herinner u waar je die naam voor het eerst las’, schreef Torfs in zijn hoofdartikel. Elke maand kreeg hij een pagina in het blad, tot jolijt van de lezers. ‘Ik stond pal toen ik las dat er zoiets als Elvisfans bestaan’, schreef Greta Biesbrouck uit de Hernestraat 14a in Tollembeek. ‘De Vlaamse jeugd lijkt me zo hopeloos ouderwets. Weet u dat het niet gemakkelijk is om iemand als Elvis als idool te hebben? Ik moet met handen en voeten vechten om Elvis in ere te herstellen. Maar eendracht maakt macht – zou het niet mogelijk zijn om degenen die Elvis aanbidden te verenigen in een fanclub?’
Jan schreef niet alleen over rock-‘n-roll, hij wás het ook.
In het volgende nummer van Juke Box werd Greta op haar wenken bediend: ‘Wacht niet langer om ook lid te worden van de Nationale Elvis Presley Fanclub. Allen samen moeten we blok vormen tegen de bespotters van Elvis. Stuur vandaag nog een briefje van 20 frank in een gesloten envelop naar Juke Box, en je krijgt ook een mooie tweekleurenlidkaart van de club en een glanzende Presleyfoto. Zelfs wanneer je reeds lid bent van een andere fanclub, word je nog steeds toegelaten. Uw lidkaart blijft ook levenslang geldig.’
Duizenden teenagers werden lid. Ze suggereerden ook om een Elvis-uniform in te voeren. Dat ging Jan net iets te ver, maar hij stelde wel een clubspeldje voor: I like ELVIS.
‘Mag ik ook in Congo lid blijven?’, vroeg iemand.
‘Ja, dat mag’, antwoordde Jan.
‘Hoe zit het met die brief die we Elvis één keer per jaar mogen schrijven? Elvis spreekt toch geen Vlaams?’
‘Slaap op beide oren’, antwoordde Jan. ‘U mag een brief schrijven van tien regels lang, in ’t Vlaams. Laat wat witruimte onder elke regel, dan zorgen wij voor een getrouwe vertaling in het Engels.’
Jan maande zijn lezers ook aan om, elke keer als er iets slechts verscheen over Elvis, een protestbrief te sturen. ‘Ze verdragen Elvis niet omdat hij modern is en ritme in zijn bloed heeft. Maar onze club wordt sterker. De media houdt er rekening mee.’ Zo leerde Jan Vlaanderen wat fan-zijn betekent.
***
Ook Jan schreef ooit een brief naar Elvis, of toch naar zijn manager, Colonel Parker. In 1959, het jaar dat Elvis zijn legerdienst deed in Duitsland. Hij weigerde alle interviews, want hij wilde zich op zijn dienst concentreren. Maar bijdehante Jan pakte het slim aan: hij vertelde over Juke Box en vooral over die fanclub in België. Niet veel later kreeg hij een brief terug van de secretaris van de Colonel. Hij mocht op audiëntie bij The King: het interview waar de hele wereld op aasde.
Jan racete met zijn gele bolide op 27 juni 1959 naar de Goethestraße 14 in Bad Nauheim. Uit zijn verslag van toen: ‘Vanzelfsprekend moet je niet verwachten dat je Elvis meteen ziet als je aan zijn voordeur belt. Eerst word je gecontroleerd door een paar bodyguards en een blonde secretaresse of je wel degelijk een afspraak hebt en een eerlijk gezicht. Na de verschillende inspecties zien we in de hal het silhouet van een lange kerel, die zich nog even door de haren kamt. De deur zwaait open. Daar staat hij voor ons: Elvis, de man die miljoenen in vervoering brengt. Hij begint meteen over zijn recente reis naar Parijs. “Ik heb genoten van het Lido, de Eiffeltoren en de Parisiennes”, zegt hij. “Maar nog het meest van de rust. Slechts een paar keer een handteken, en voor de rest liep ik als een onbekende toerist over de boulevards. Dat was onbetaalbaar!”’ Aan het einde van die zaterdag zei Elvis tegen Jan: ‘Kom morgen terug.’ Dat had hij nog nooit eerder tegen een Belg gezegd.
De volgende dag hadden ze het over zijn fanclub in België – ‘O, heb ik dat?’ – over zijn vader ‘die kapot van heimwee terug naar de States vertrokken is’, en zijn bewegingen. ‘Jan, als ik stilsta, is het met mij gedaan.’
Jan vroeg Elvis, bij wijze van afscheid, of hij voor zijn gele bolide wilde poseren. Een selfie met The King. ‘Hij was de beleefdste Amerikaan die we ooit ontmoetten’, besloot Jan zijn verslag.
Nu zegt hij: ‘Elvis was maar een simpele jongen die niet wist wat hem overkwam.’ Hij herinnert zich vooral zijn grote handen, de maquillage op zijn gezicht. En zijn nagels die afgebeten waren van de stress.
***
Het bezoek maakte indruk. Overal in Vlaanderen wilden jongens The King zijn. Op zijn zeventiende haalde een jongen uit Veurne de cover van Juke Box: ene Will Tura. ‘Hij had talent, maar amper middelen. Ik heb een van zijn eerste tournees gesteund.’
Wat later belde een andere jongeling aan bij Jan in Mechelen. ‘Goedendag mijnheer Torfs, mijn naam is Neefs. Louis Neefs. Ik ben een zanger.’
Maar ook in het buitenland ontdekte Jan af en toe een onbekend groepje. In 1963 wees hij zijn lezers op een groep die in Engeland furore maakte, maar in Vlaanderen amper bekend was. ‘Ik heb nog altijd spijt dat ik The Beatles niet geïnterviewd heb. Er waren kansen, maar ik was te hard aan het leven toen.’
The Stones sprak hij wel, met dank aan Joe Napoli, een Amerikaanse GI die tijdens het Ardennenoffensief in Comblain-la-Tour lag. Jaren later keerde hij terug — uit heimwee — en richtte er het eerste Belgische jazzfestival op, met John Coltrane en Chet Baker op de affiche.
Juke Box schonk het festival aandacht, en Napoli vergat die steun niet. Toen The Stones op 26 maart 1966 in het Sportpaleis van Schaarbeek speelden, mochten Jan en fotograaf Herman Selleslags hen een hele dag volgen. Maar de groep was niet zo beleefd als Elvis. ‘Ze deden verschrikkelijk tegen alles en iedereen. Keith Richards sloeg een fan een bloedneus, toen die om een handtekening vroeg.’
In Vlaanderen was niet iedereen fan van Juke Box. De kerk riep het blad uit tot ‘te mijden lectuur’. Jan vroeg uitleg en kreeg een gepeperd antwoord van kanunnik Hofkens: ‘Geachte Heer Torfs, Juke Box werkt een verregaande “vedettecultus” in de hand. Een echte fan heeft slechts één betrachting: de populariteit van zijn idool steeds groter maken. In zeer veel gevallen zijn deze vedetten armzalige, asociale wezentjes, gevangen in de publiciteit en slaaf van hun eigen mythe. Dergelijke fantastische wonderkinderen de jeugd als voorbeeld stellen is pedagogisch onverantwoord. Anti-pedagogisch is eveneens de publicatie van brieven van lezers die er zich over beklagen dat hun opvoeders Juke Box afnemen. Ook over verkering en verloving van de vedetten hangt in uw blad een sfeer van lichtzinnigheid: de vedetten verschijnen in uw blad aan de arm van voortdurend andere vriendinnetjes. Welke opvatting moeten de jeugdige lezers krijgen over verkering en verloving? Hoogachtend, kanunnik Hofkens’
‘Natuurlijk vond ik dat bijzonder geestig’, zegt Jan. ‘Kanunnik Hofkens besefte het niet, maar dat was geweldige reclame.’
***
Jan schreef niet alleen over rock-‘n-roll, hij wás het ook. Gulzig snoof hij van de sixties: hij reed rond in Amerikaanse sleeën, liet zich kleden in de hippe boetieks van Kings Road in Londen. En er waren ook vrouwen: hij was een playboy, de Jan Cremer van de journalistiek. Tot hij in 1973 Myriam tegen het lijf liep. Hij was 43 toen, zij 20. En ze deelden de liefde voor kunst en muziek. ‘Nooit vergeet ik een van onze eerste dates’, zegt Myriam. ‘Hij zou me komen afhalen aan het station van Mechelen. Toen ik zijn auto wilde instappen, stapte er een ander meisje uit.’ (lacht)
‘In je verbeelding’, grijnst Jan.
‘Nee, nee Jan,’ lacht Myriam, ‘dat staat in mijn geheugen gebeiteld.’
‘Sinds ik Myriam ken, ben ik trouw.’ De jaren van de rock-‘n-roll waren voorbij. En die van Juke Box ook. De middle-of-the-roadmuziek van de seventies zei Jan niets. Hij verkocht het blad en trok de wereld in, met grote liefde Myriam aan zijn zijde. Overal op de planeet brachten ze winters door: van de Filippijnen tot Pattaya. In Rio dansten ze de samba, en in Buenos Aires de tango. Dat zwervende leven hielden ze vol tot vorige winter, toen hij een zware longontsteking kreeg in Thailand. Maar ook in hun mooie huis aan de vaart in Mechelen, het oude redactielokaal van Juke Box, is het heerlijk ademen. Of er nog veel mensen leven met hun eeuwige Elvis-lidkaart in de portefeuille, weet hij niet. Wellicht heeft hij ze allemaal overleefd. Zelf denkt hij nog weleens aan wat die man uit Tupelo op 28 juni 1959 in Bad Nauheim tegen hem zei: ‘Jan, als ik stilsta, is het met mij gedaan.’
De raad van Elvis volgt hij nog steeds. ‘Ik ga nu naar de honderd en ontzeg me niets. Voor het eten een gin-tonic, tijdens goede wijn en fris bier en erna een Jack Daniels.’ Zonder schuldgevoel – dat is rock-‘n-roll.
Zijn gele bolide heeft hij niet meer, daar kunnen we niet meer voor poseren. We groeten elkaar dan maar op de ouderwetse manier, ten afscheid. Nog steeds één handdruk verwijderd van The King, en de tijd dat Follow That Dream nog schaamteloos gezongen werd.
De Vlaming die even The King was