De Amerikaanse topuniversiteit zal vanaf eind 2012 jaarlijks zo’n 800.000 euro aan prijzengeld uit de nalatenschap van auteur Donald Windham uitgeven. Hoe schuift het ‘bij ons’?
Daarmee moeten volgens de New York Times 7 tot 9 ‘Donald Windham-Sandy M. Campbell Literature Prizes’ van elk 150.000 dollar (een kleine 105.000 euro) uitgereikt kunnen worden aan auteurs van fictie, non-fictie en theaterteksten. Zowel gevestigde waarden als beloftevolle auteurs komen in aanmerking, maar auteurs zonder academische achtergrond hebben op uitdrukkelijke wens van Windham zelf een streepje voor. De vorig jaar op 89-jarige leeftijd overleden schrijver kreeg zelf nooit de kans aan de universiteit te studeren.
Veel geld verdienen deed hij wel, maar niet omdat hij de bestsellers aan elkaar reeg. In tegenstelling tot zijn bekende literaire vrienden Tennessee Williams en Truman Capote, brak hij nooit door bij een groot publiek. Zijn meest succesvolle werk, de memoires ‘Lost Friendships’, teert dan ook een beetje op die vriendschappen. Volgens Eugene V. Kokot, bestuurder van de nalatenschap, haalde Windham zijn fortuin uit “een erfenis, zeer succesvolle investeringen en een sobere levensstijl”.
De toekomstige laureaten kunnen er maar hun voordeel mee doen, want weinig literaire prijzen zijn van dit financiële kaliber. “Ik weet niet zeker of dit de grootste prijzen van Amerika zijn, maar Donald zou dat zeker graag gedacht hebben,” wist Kokot nog aan de New York Times te vertellen.
De hevigste Amerikaanse concurrentie komt trouwens uit onverwachte hoek. Met poëzie vallen in de VS de grootste prijzensommen binnen te halen. De winnaar van de tweejaarlijkse Bollingen Prize voor poëzie (die ook door de universiteit van Yale wordt ingericht) en zijn/haar evenknie die met de Ruth Lilly Poetry Prize naar huis gaat, krijgt 100.000 dollar of zo’n 70.000 euro.
Als we de Nobelprijs voor de Literatuur – buiten categorie met een prijzenpot van net iets meer dan 1 miljoen euro én een gouden medaille – buiten beschouwing laten, dan bezitten in Europa de Impac Dublin Literary Award en de Man Booker Prize de best gespijsde kas. Winnaars krijgen respectievelijk (en afgerond) 98.000 en 56.000 euro op de bankrekening. In die context valt voor ons taalgebied op dat de beruchte Nederlandse gierigheid alvast niet geldt wanneer literaire verdiensten moeten beloond worden. De PC Hooft-prijs levert een voor zijn hele oeuvre gelauwerde auteur 60.000 euro op. En zowel de Ako als de Libris Literatuurprijs delen elk jaar 50.000 euro uit aan de auteur van het winnende boek. Ze zijn daarmee guller dan andere gerenommeerde Angelsaksische prijzen als de Orange Prize (34.000 euro), de Costa Awards (28.000 euro) en de bijna armetierige Pulitzer-prijzen en National Book Awards (elk goed voor ‘slechts’ 7.000 euro per laureaat). In Vlaanderen levert winst van de Gouden – binnenkort Boeken- Uil het meest op: Cees Nooteboom ontving vorig jaar 25.000 euro.
In onze contreien is de meest officiële literatuurprijs de driejaarlijkse Prijs der Nederlandse Letteren, uitgereikt door het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie, maar tot voor kort slechts goed voor 16.000 euro. In vergelijking met meer ‘lokale’ prijzen als de Gouden Uil of de Libris Literatuurprijs was dat geen vetpot. Dat vond in 2007 ook grootmeester Jeroen Brouwers, die de prijs weigerde omdat hij het te lage prijzengeld beledigend vond. Hij kreeg steun van de Vlaamse Auteursvereniging en de Nederlandse Vereniging van Letterkundigen, die een open brief schreven aan de toenmalige ministers van cultuur van Nederland en Vlaanderen. Niet zonder resultaat, want ondertussen is het prijzengeld opgetrokken naar een ‘meer respectvolle’ 40.000 euro.
Het echte kneusje van de klas – althans wat het prijskaartje betreft – is de anders bijzonder prestigieuze Franse Prix Goncourt. Die levert de winnaar een schamele 10 euro op, maar de naambekendheid en het commerciële succes nadien maken natuurlijk veel goed. En zo bezorgt ook deze prijs zijn winnaar wat extra spijs.
Jeroen Bert