Benno Barnard over stijl en Pipo de Clown: ‘Alleen ideologen prefereren de zuivere inhoud.’
Maandag Een lezer noemt de min of meer alwetende en voor mode geheel immune Marc Vanfraechem ‘een schoonschrijver’. Schoonheid als verwijt – hoe hedendaags. Dit is het antwoord (terug te vinden op zijn blog ‘Victacausa’): ‘Ik wil heel graag een schoonschrijver genoemd worden (vorm is belangrijker dan inhoud, want hij verklapt meer, en is ongevoelig voor leugens; feiten kun je liegen, vorm niet).’ Dat strookt met de opvattingen van Witold Gombrowicz, die poneert dat de inhoud van een literaire tekst door de vorm geschapen wordt. De Vorm als godheid – voor de tekst ontstond, zweefde er boven de afgrond slechts een vermoeden van de dingen die stonden te gebeuren. Of denkt hier iemand dat God wist hoe de wereld er precies uit zou zien tegen het vallen van de schemering op de zesde dag?
Dinsdag Hoeveel mensen in Vlaanderen zouden denken dat zondag – in navolging van het programma – de zevende dag is? Voor diezelfde mensen kruipt de wereld dagelijks uit het ei van de televisie.
Woensdag Dat schoonschrijven mag de lezer, aldus Marc Vanfraechem, ‘best mild pathologisch noemen: zo steekt het nog beter af tegen de gebrekkige, ongecultiveerde stijl van onze kwaliteitsjournalistiek. Semantisch gefixeerd is ook nog goed, omdat er dan klare wijn kan geschonken worden’. Wat niet wegneemt dat er wel degelijk loze, betekenisloze esthetica wordt geproduceerd, literaire romans, bijvoorbeeld, die uit louter slagroom bestaan: de taart is nooit gebakken.
Donderdag Stijl! Daar debatteren we al sinds de Oudheid over. De taal als een nagloeiend stuk gesteente dat uit de ruimte op onze schrijftafel stort, en wij schrijvers dreigen onze vingers eraan te verbranden… Droomt niet iedere dichter van een gedicht dat kosmisch en aards tegelijk is, sterrenstof en modder, onaanraakbaar fragment van het Alles? Nu ja, misschien niet in die woorden.
Vrijdag In elk geval zijn wij dichters onvrij. Onvrijheid is een noodzakelijke voorwaarde van het dichterschap. De traditie maakt ons onvrij. De taal maakt ons onvrij. De Vorm, onze Meester, maakt ons onvrij. De Vorm als een voortdurende bespotting van onze halfslachtigheid, ons terugdeinzen voor het noodlot. Alleen slechte dichters zijn ongevoelig voor het noodlot. Vandaar ook onze wrevel jegens de verzenmakers.
Vrijdag Aan een bevriende dichter schreef ik over zijn en mijn stijl dit: ‘Jouw gedichten vind ik op een consistente manier inconsistent: er is een modernistische stem die het allemaal samenhoudt, maar daarbinnen is het een en al fragment, en vooral ben jij de meester van het zijspoor en de uitweiding. Zijn wij niet beiden een soort ontijdig geboren modernisten, in plaats van postmodernisten?’ De bevriende dichter antwoordde per kerende mail: ‘Wat etiketten als “modern” en “postmodern” betreft: ik heb liever “barok” op mijn voorhoofd gestempeld staan, als daar per se iets op moet, zeker wanneer het begrip nog dicht bij zijn Portugese oorsprong zit, die van de grillig gevormde parel. En volgens mij misstaat die term jouw vorm- en taalgebruik evenmin.’
Zaterdag Ik schoot in de lach bij zijn grillig gevormde parel, want in mijn oor weerklonk ineens, vanuit de onoverbrugbaar verre verte van het jaar 1960, de stem van de stotterende boef uit Pipo de Clown: ‘Sn… sn… snuit, jongen, pa… pa… parels!’ In mijn eigen Oudheid was er één televsietoestel in de straat, dat toebehoorde aan de dokter: een gefineerde buffetkast met een bewegende prentbriefkaart erin en een halve kring van buurtkinderen ervoor. Een zwart-wit flakkeren, waar wij naar staarden als middeleeuwers naar de renaissance.
Zondag Barok? Mij best. Indertijd heb ik me verdiept in Vestdijks definitie van de barok als ‘gevormde vorm’ en bevond me daar wel bij. Niet alleen dankt de inhoud zijn creatie aan de vorm, maar ook is de ware schoonheid van de vorm dat hij niet kan huichelen, dit in tegenstelling tot de inhoud. Ik wantrouw schrijvers die de vorm wantrouwen en taal als een hinderlijke voorwaarde van de literatuur beschouwen. Alleen ideologen prefereren de zuivere inhoud.
Maandag Omdat mijn vrouw Amerikaans is, ergert het verval van het Amerikaanse Engelse me haast even erg als dat van het Vlaamse Nederlands. Onlangs vond ik een citaat terug uit een laaiende polemiek van Clark Whelton, ‘What Happens in Vagueness Stays in Vagueness’, ondertitel ‘The decline and fall of American English, and stuff’, die zo begint (hoewel het onvertaalbaar is, vertaal ik het): ‘Onlangs keek ik naar een televisieprogramma waarin een vrouw een eekhoornpeuter beschreef die ze in haar tuin had gevonden. ‘En ‘m dee van, allee, “Naar wa ziddegij zo te kijken”, en ik had zoiets van, allee, “Kannekik u nie oppakken soms?”, en ‘m dee zo van “Brrrp brrrp brrrp”, en ik had zoiets van, allee, “Dees is gewoon keicool!” Ze kakelde maar door, citeerde zichzelf onophoudelijk, produceerde klankeffecten en andere vormen van substituuttaal, accentueerde haar zinnen met de bijbehorende mimiek, terwijl haar ogen onrustig heen en weer bewogen. Maar ondertussen zei ze helemaal niets specifieks over haar ontmoeting met de eekhoorn.’ Als Clark Nederlandstalig was, zou hij waarschijnlijk in een zonnige kliniek eindigen; mogelijk heette hij dan
Benno Barnard