Benno Barnard

Ars longa

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Niet de evolutieleer maar de evolutiepraktijk is ons probleem, aldus Benno Barnard met dank aan Wiel Kusters en Gerard Manley Hopkins.

Ars longa

Water, which keeps thy name, (for not in rock written, But in pale water, frail water, wild rash and reeling water, That will not wear a print, that will not stain a pen) Gerard Manley Hopkins: ‘St. Winefred’s Well’

Bij het ronden van de beeldenluwe kaap,

op hol geslagen door de volheid van

het licht, heb ik de dood aan land gezet,

als kon het leven op zichzelf bestaan.

En onvast wakker in een wak van slaap,

mijn leven manend als een maan bij dag,

ben ik in oogwit een pupil gaan zien,

spiegel die mij met zichzelf verwart.

Dus zeg mij nu dat ik mijn schim niet ben.

Ik weet bij god niet hoe ik mij verhoud,

laat staan tot mij. Ik wil hopen dat ik hoop

en richt mij op de verst nabije kim.

Sta vast. Ik sta alvast vast. Beweeg en vries niet dicht.

Kom, kompas, compassie. Land, leven in zicht.

Wiel Kusters, Bewaarmachinist (‘Huis Clos’, 2011)

De kunst gaat langer mee dan het leven, en onder de grafsteen van John Keats ligt iemand wiens naam in water was geschreven: Here lies One Whose Name was writ in Water. Dat betekent dit gedicht, dat drukken ook de regels van Hopkins uit.

Het is geschreven door een niet meer zo jonge man, die zichzelf ’s ochtends bij het ontwaken ontcijfert, alsof zijn gezicht hem vanuit de tijd – het materiaal waaruit hij bestaat – tegemoet treedt. En daarmee aanschouwt hij een opdracht, die erin bestaat te doen alsof de dood niet op hem wacht.

Het menselijk lot is een kwellende aangelegenheid. Het leven stroomt tussen de data in je agenda weg als water tussen je vingers. En de kunst helpt nauwelijks, ze troost je met wat zoetsappigheid, ze neuriet dat je dat noodlot van je met alle anderen deelt – ja, die hele poëzie van je doet weinig meer dan dat, en zelden verkondigt zij iets origineels.

Er staan dus geen verbluffende gedachten in dit sonnet. En toch is het een superieur gedicht, dat naar het einde toe zijn metrum – de klassieke vijfvoetige jambe – achter zich laat en zo zijn eigen opdracht vervult: niet dichtvriezen, bewegen.

Alles bij elkaar geeft Kusters hier vorm aan zijn religiositeit. Ik veronderstel tenminste dat hij zich niet zomaar op het semantische veld van het christendom waagt, om daar de potscherven van een traditionele woordenschat op te rapen. Licht-dood-slaap-leven-spiegel-schim-god… ook de symbolistische poëzie barst van dit soort woorden, maar de toon van het gedicht is niet symbolistisch. ‘Ik wil hopen dat ik hoop’ – zo voorzichtig hopen is beslist christelijk. En ‘de verst nabije kim’, waarop het dichterlijke ik zich wil richten, is een tegenstrijdigheid die eerder theologisch dan geografisch aandoet. Of compassie! Wat dacht u van compassie? Misschien gaat het gedicht ook wel over ‘de ander’, over de vraag hoe je je tot ‘de lijdende ander’ verhouden moet. De filosoof met de knevel en de overbodige letters in zijn naam verafschuwde de christelijke deugd van het medelijden, iets wat ik altijd dubieus heb gevonden. Volgens mij is de afkeer van medelijden het voorstadium van doen lijden.

Maar mogelijk komt deze interpretatie mij gewoon goed van pas.

Hum.

Weerklinkt daar het tromgeroffel van de te hulp gesnelde cavalerie? Dit lees ik in ‘La défaite de la pensée’ van Alain Finkielkraut: ‘Genoeg gespeeld: nu het denken, de kunst en het dagelijks leven zijn weggezonken in de losbandigheid, moeten we ze opnieuw de heilzame kwellingen van de religieuze onrust doen ondergaan; het hiernamaals moet opnieuw de voortdurende horizon en het uiteindelijke doel van alle menselijke bezigheden worden.’

Er staat wel degeljk l’au-delà in het Frans, het hiernamaals. Begaat deze filosoof zo niet dezelfde vergissing als de vijanden van het christendom? Staart hij zich niet blind op de blikkerende gezichtseinder, waar je net zomin naar moet kijken als naar de zon of de dood? Uit het vervolg maak ik op dat hij het aardse leven in het perspectief van het religieuze wil zien, als een zeeman die romantisch naar de verte staart. Iets soortgelijks nu meen ik te ontwaren in het vers van Kusters.

Is die Kusters dan een gelovig christen of zo? Alleen intellectuele mensen stellen zulke domme vragen. Zeker is hij een product van de rooms-katholieke traditie, dat steekt hij niet onder stoelen of banken. Maar ik weet dat hij niet graag over het ‘bestaan’ van God discussieert, want daar rust geen zegen op. Elders citeert hij met instemming de theoloog Gerard Reve: ‘Hij heeft Zelf toch nooit beweerd dat Hij bestaat?’

Al die keurige atheïsten begrijpen zelden dat de christelijke religie geen stelsel van cognitieve waarheden is, maar om te beginnen een liturgische praxis, die dient om niet gek te worden in dit heelal. Ik geloof helemaal niet in het viriele geroep dat we blij moeten zijn met de zinloosheid van alles. Ik vind de dood een schandaal. Of anders uitgedrukt: niet de evolutieleer is ons probleem, de evolutiepraktijk is ons probleem. En ik vind dat er in de grote Joodse sekte die christendom heet tenminste een respectabele poging wordt gedaan om op die praktijk te reageren.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content