Deze week, op Gedichtendag, wordt Maarten Inghels (Borgerhout, 1988) aangesteld als de officiële stadsdichter van Antwerpen. Voor Knack schrijft hij een eerste brief aan zijn burgemeester. ‘Ik heb me voorgenomen om geen blad voor de mond te nemen.’

Een van de laatste dichters die schreef over marcherende soldaten in onze geliefde stad Antwerpen was mijn collega Paul van Ostaijen. In 2016 is het precies honderd jaar geleden dat zijn debuutbundel Music Hall verscheen. Enkele jaren later had Van Ostaijen genoeg gezien van het spook van de oorlog en publiceerde hij het legendarische Bezette stad over de Duitse bezetting in de Eerste Wereldoorlog.

De belegering zou het einde betekenen van zijn veelbelovende betrekking als klerk op het stadhuis in Antwerpen, bij ‘het Middenbestuur op het tweede Bureel’. Meer zelfs, hij zou vanwege zijn flamingantische overtuigingen blijkbaar nog enige tijd in het cachot in de kelder van het stadhuis hebben doorgebracht.

Kunt u mij, mocht ik een keertje in de buurt zijn, een koffietje is snel gezet, zijn bureau of brits eens laten zien? Hangt er een gouden plaket ter kennisgeving aan de deur?

Toen het nieuws van mijn aanstelling tot stadsdichter werd getamtamd van de Witlzli Putzli tot het Tsjing Tsjang Plein en terug hoorde ik hier en daar het gerucht dat ook ik een ambtenaar van de stad zou worden. Bureautje en brits op ’t Schoon Verdiep. Onzin natuurlijk. Ik sta op geen enkele loonlijst, kieslijst of tiplijst. Ik ben brandschoon en zo vrij als een vogeltje dat te veel zangzaad heeft gevreten.

Het afgelopen jaar paradeerden er opnieuw soldaten in onze geliefde stad. Paul van Ostaijen zag in de machinerie van het leger een momentum voor een grondige tabula rasa. Ik hoor vooral waaien dat de straatsoldaten een fortuin kosten, en ze dragen niet eens de correcte schutkleur: boerentorengrijs.

Maar poëzie piekt in soldatentijd. Er moet maar een tank voorbijrollen of de dichtersharten gaan kloppen op de maat van de trom. Er vloeit evenveel inkt als slijk in de loopgraven. Of het nu over klaprozen gaat of over het Midden-Oosten, oorlog is big business in de lyriek.

* * *

Met deze brief pols ik echter niet naar uw favoriete gevechtskracht, maar wil ik zo vrij zijn te vragen naar uw lievelingsdichters. Ik ben oprecht benieuwd naar hoe u tegen poëzie aankijkt, beste Bart De Wever. Raakt u weleens zo ontroerd door een gedicht dat het u optilt? Gebruikt u het weleens in familiale omstandigheden om de richting van het gevoel aan te geven? Ik heb soms aan een goed gekozen gedicht genoeg om vol te schieten. Vooral Duitsers en Polen doen het goed bij mij. Soms een Zuid-Amerikaan, genre Pablo Neruda of César Vallejo. Rainer Maria Rilke is een geschikt vieruurtje. Hugo Claus mijn slaapmutsje.

U bent rad van tong, het kan niet anders of u ziet heil in de als een uppercut geformuleerde dichtregel. Ruil de Latijnse spreuk in voor een gedicht, is mijn bescheiden voorstel.

Als een opposant lastig doet, krijgt hij Neeltje Maria Min voorgeschoteld: ‘Voor wie ik liefheb, wil ik heten’.

Vincent Van Quickenborne skateboardt voorbij: ‘Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem/Ploem ploem’.

In de commissie Ruimtelijke Ordening: ‘Denkend aan Vlaanderen/ zie ik lange lintbebouwing/ traag door oneindige/ voorsteden gaan’. (vrij naar Hendrik Marsman)

Bij een herdenkingsplechtigheid komt Leo Vroman altijd van pas: ‘Kom vanavond met verhalen/ hoe de oorlog is verdwenen/ en herhaal ze honderd malen/ alle malen zal ik wenen’.

* * *

Het is algemeen bekend dat u hoog oploopt met het Romeinse tijdperk en in het bijzonder keizer Augustus. Moeten we daar misschien uw geliefde verzenbakkers gaan zoeken? Het was in zijn regeerperiode dat de Romeinse dichtkunst met onder andere Horatius, Vergilius en Ovidius hoge toppen scheerde. Het zou niet vreemd zijn om te zeggen dat zij een soort dichters des vaderlands of stadsdichters avant la lettre waren.

Horatius schreef in opdracht van Augustus de officiële hymne voor een eeuwfeest. De twee waren ook dik aan, getuige hun brieven en het feit dat de dichter zijn bezittingen testamentair overdroeg aan de keizer. Dit is nog maar mijn eerste brief aan u, Bart De Wever, en veel bezittingen heb ik u niet na te laten.

Vergilius werd door Augustus dan weer aangespoord om zijn Aeneis te schrijven, een nationaal epos voor het Romeinse volk. Het is best gevaarlijk, als de politicus zich buigt over het schrift van de dichter. De politicus bemoeit zich toch ook niet met het vak van journalisten of geschiedschrijvers, nietwaar? De literatuur mag geen instrument zijn van het politieke spel, anders begeeft de opdracht van de stadsdichter zich natuurlijk in het schemergebied van dienstbaarheid, stadsmarketing en retoriek.

Ik heb me voorgenomen om in mijn stadsgedichten geen blad voor de mond te nemen. Om te allen tijde het vrije woord, dat zo kwistig en weliswaar steeds minder eloquent wordt rondgestrooid, te verdedigen.

Op zijn beurt schreef Ovidius frivole en losbandige gedichten die ingingen tegen de morele hervormingen van de keizer. Augustus vond dat oude normen en waarden in ere moesten worden hersteld. Terstond werd de dichter verbannen naar Tomis aan de Zwarte Zee, waar hij in eenzaamheid stierf. Andere bronnen spreken van de loslippigheid van Ovidius als reden voor zijn uitsluiting, of dat hij zijn exil in scène zette als een publiciteitsstunt.

Ik ben geen kletstante, en ik verwacht ook niet meteen een banvloek van ’t Schoon Verdiep, maar bij een eventuele verbanning stel ik mijn veto voor Wijnegem of Blankenberge.

PEN Vlaanderen laat trouwens al geruime tijd opgejaagde auteurs op adem komen in een kleine schrijversflat in Antwerpen. PEN Vlaanderen, de afdeling van de wereldwijde auteursvereniging die ijvert voor vrije meningsuiting, ontvangt er jaarlijks een aantal schrijvers, dichters, journalisten uit uiteenlopende regio’s die in eigen land worden bedreigd, gecensureerd en vervolgd. Zoals de Congolese dichter Déo Namujimbo en Tade Ipadeola uit Nigeria. Stuk voor stuk schrijvers die iets te kritisch over de Boem en Paukeslag in eigen land schrijven.

* * *

De tijden van Vergilius, Horatius en Ovidius als hofdichters zijn voorbij, en daarmee lijkt ook de onbenulligheid van de poëzie aangebroken. Het genre heet vandaag oneconomisch, irritant en irrelevant te zijn. En al zeker in de ergerniswekkende Poëzieweek wanneer iedereen denkt zijn rijmbroek te moeten aantrekken.

Het lezen van een gedicht is even nutteloos als een wandeling door het bos. Maar net daarom zet het de hekken rond mijn gedachten open, verruimt het de blik en ziet mijn horizon aan het einde er toch een tikkeltje anders uit. In tijden die worden gedomineerd door de macht van Excel en enggeestige terreur is dat geen onbeduidende luxe.

Saillant detail: ook de IS gebruikt gedichten als spreekbuis om gedachten te vergiftigen. Ze worden met tweets en inspirerende plaatjes de woestijn ingestuurd. Osama Bin Laden en Ayman al-Zawahiri schreven veel geciteerde verzen. Jihadisten gebruiken de poëzie om de kracht van hun legers in de verf te zetten en angst te zaaien in de harten van de vijand. Dichters die zich niet houden aan die poëtica worden veroordeeld tot zweepslagen of verbanning.

Tijd dus om een groot deel van ons budget voor defensie naar het departement cultuur te verschuiven. Eén gevechtsvliegtuig houdt het kruim van de dichters een decennium aan de werktafel. Investeer royaal in onze liederlijke en losbandige gedichten, tjokvol verwijzingen naar onze oude meesters, onze duizelingwekkende architectuur, staaltjes van dialoog en beschaafd debat die onze eigen arrogantie aan de kaak stellen, strofes doordrongen van wijn en muziek en gelach, liefdesgedichten waarin we onze vrouwen en mannen bezingen, gedichten die vol lof over democratie en vrije meningsuiting gaan, over de verlichting, onze geseculariseerde Europese cultuur, normen en waarden, dubbelzinnige zinnen waarin jubel en kritiek kop en staart vormen, zodat men ons van aan de overkant van de Middellandse Zee vol scepsis aanstaart.

Dit is tenslotte een ideologische oorlog.

* * *

Op een dag geeft u natuurlijk het goede voorbeeld en bedrijft u zelf poëzie. Hymnes voor het knapenkoor van het Europees Parlement. Stormachtige gedichten die de Vlaamse zaak bepleiten. Fluwelen verzen die het wonder van de Nederlandse taal bezingen. U zou natuurlijk niet de enige politicus zijn die zich vergrijpt aan wat verzen ter stemmingmakerij. Staatsman Herman Van Rompuy pent niet alleen zijn zielenroerselen neer in vormvaste haiku’s, hij publiceerde ook lettergrepen over de politieke actualiteit, zoals de Belgische regeringsformatie van 2007 op Hertoginnedal.

Als er al regeringen zijn gevallen om een tweet, dan kan het zeker vanwege een gedicht.

Waarom schrijft u geen haiku over een nakende communautaire crisis, of enkele goed gemikte ollekebollekes voor de Vlaamse Beweging? Dat tweede genre kan trouwens ook uitstekend getoonzet worden voor zangfeestjes hier en daar. Bovendien verkoopt Van Rompuy toch al gauw een paar duizend exemplaren van zijn dichtbundels. Een aardige duit die de oorlogskas kan spekken.

Met een onstuimig sonnet wakkert Bart De Wever de gemoederen over een onafhankelijk Vlaanderen aan. Ik zie het zo al in de krant staan.

* * *

Afgelopen week werd de Herman de Coninckprijs 2016 uitgereikt aan de beste Vlaamse dichtbundel van het jaar. Mijn laatste dichtbundel, Nieuwe rituelen, was genomineerd, en tijdens de voorbereidingen in de aanloop naar de prijsuitreiking stootte ik op een van de talloze kattebelletjes van Herman de Coninck uit zijn Verzamelde Brieven. Op pagina 231 schrijft hij een kort antwoord op een inzending voor het Nieuw Wereldtijdschrift van een zekere ‘Bart de W[… ]’:

‘Helaas komen uw gedichten niet voor plaatsing in het NWT in aanmerking.

Ze hebben sfeer, maar er staat ook veel onzin in.

‘Stroef zijn van vloeibaarheid’: hoe kan dat?

Wat is in godsnaam ‘het peroxide broeden van verlangen?’ En een ‘nachtspiegel gevuld met bloed’, tja. Misschien moet u af en toe eens in het woordenboek kijken voor u zoiets opschrijft. Een nachtspiegel is een pispot. Als u bloed plast, moet u naar de dokter.

Met hartelijke groet,

Herman de Coninck’

De poststempel is 7 mei 1991. Als ik me niet vergis, was u toen twintig jaar en was u in volle bloei. Een uitermate geschikte leeftijd om zich aan de dichtkunst te wagen. De Coninck geloofde er niet meteen in, maar je mag nooit te snel opgeven in de literatuur. Net als in de politiek lopen er allerlei nare figuren rond die je van het pad proberen te trekken.

Met hartelijke groet,

Maarten Inghels

Ruil de Latijnse spreuk in voor een gedicht, is mijn bescheiden voorstel.

Honderd jaar geleden schreef Van Ostaijen over marcherende soldaten in onze stad. Het afgelopen jaar waren ze er opnieuw.

Als er al regeringen zijn gevallen om een tweet, dan kan het zeker vanwege een gedicht.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content