Seks en het blode meisje

© GF
Lukas De Vos
Lukas De Vos Europakenner

Hoe gruwelijker en explicieter de folteringen van slachtoffers worden, hoe maagdelijker het beeld van de belaagde jonkvrouw. Drie benaderingen, uit heel verschillende hoek, bevestigen deze nieuwe trend in de Vlaamse thriller.

Nieuw, tja, dat staat nog te bezien, want Aspe houdt vol dat De Oxymorontheorie een probatio pennae was van een aankomend auteur, een stijloefening van een schrijver-in-wording, vooraleer hij vanaf 1992 zou uitgroeien tot de succesvolste en meest constante van de Vlaamse misdaadromanciers. Daar valt iets voor te zeggen. Maar dat hij zo een sprong kon maken van dit onvoldragen en aanstellerig boek naar zijn thematisch verwante, maar stilistisch degelijke (mogelijk ook sterk geredigeerde) doorbraakroman Het Vierkant van de Wraak doet toch vraagtekens rijzen.

Aspe loopt een risico met het uitbrengen van dit “jeugdwerk”. Misschien goed voor literatuurhistorici en tekstexegeten, maar als thriller hoe dan ook een miskleun. Een karrevracht pseudofilosofisch gekakel, geschoven in een condoom van soft porno. Begrijpelijk voor de verwarde jaren negentig van de vorige eeuw, clichématig na de pseudo-erotiek die Belinda Aebi (al geef ik toe dat haar nieuwste, zesde roman, Nepvlees, een merkwaardige verbetering laat zien, mogelijk omdat de verschuiving naar het gruwelijke, met name een verkoold lijk op een teppan yakiplaat, eindelijk de zweem van vrijgevochtenheid achter zich laat; helaas helt ze nu weer over naar veganistisch gejeremieer; de flap liet het al vermoeden: letterkundige kenners als Michel Van den Bosch en Rudi Vranckx moeten haar konterfeitsel aanprijzen), Anja Feliers of Philip Le Bon niet aflatend uit het hetzelfde vaatje blijven tappen.

Bij Aspe gaat het vooral om auto-erotiek. Letterlijk en letterlijk. Auto en Zelfbevrediging. De betrachting om zijn eigen leven te leiden, los van alle maatschappelijke verplichtingen, wordt voor de geniale maar aartsluie Pieter De Klerk bewaarheid, wanneer de mysterieuze firma Allcorp hem aantrekt omwille van zijn autisme en verzet tegen elke ordelijkheid. Het is hoogst onduidelijk wat zijn opdracht is, geld vloeit bij beken (sterke drank niet minder, en Duvel doet zijn intrede), maar dat het om genmanipulatie gaat wordt mettertijd duidelijk. Een Lebensbornverhaal. Daarbij spelen de zelfbewuste Sonja en de persoonlijke sportwagen van Rosenbaum een complementaire rol.

In navolging van J.G. Ballards Crash is erotiek het verlengstuk van snelheid. Of omgekeerd, traagheid en zelfverminking (uiteindelijk zelfvernietiging, want het hele verhaal wordt ingebed in de reconstructie van een dagboek dat door Pieters – enige – vriend wordt opgetekend) zijn de straf voor de aanmatiging god te willen spelen. Sonja speelt daarbij een passieve rol, ondanks haar doortastend optreden. Ze zal uiteindelijk op de meest bedeesde en traditionele manier proberen te ontsnappen uit de gouden kooi die Allcorp haar heeft aangeboden. En dat mag je wijten aan de besmuikte, geborneerde levensopvatting die de jonge Aspe nog huldigde (toen huisbewaarder zijnde van de Heilig Bloedkapel in Brugge).

Het verhaal staat bol van religieuze symboliek (het Mariabeeldje dat Pieter in zijn dode hand geklemd houdt), van zedelijke verwarring en jezuïtisch schuldgevoel, van onwereldse twijfel. Dat tracht de auteur, onderkoeld naar zijn aanvoelen, te kanaliseren door mateloos te koketteren met naslagwerkkennis – de grote namen rollen eruit als knikkers, Nietzsche, Eco, Foucault, Jack Nicholson, Oscar Wilde, Sol Invictus (Heliogabalus), stijlfiguren als litotes of oxymoron, vrijmetselarij (“In de meeste gevallen diende de symboliek als huid voor een ballon. Nam je de huid weg, dan restte slechts lucht”), Jeroen Bosch, en natuurlijk het “Experiment”, de integratie van de mens (de elite, de Eloi) en het mensdier (de jaknikkers, de Morlocks). De tegenpool is het beeld van de vrouw, van het noli me tangere tot “het gleufdier bij uitstek”. De man als verwoester, als Vlad de Spietser: “Ze scheurde letterlijk open toen de dertig centimeter lange torpedo in haar endeldarm werd gespietst (…) Het meisje verloor heel wat bloed, dat onmiddellijk gretig door het zand werd gedraculeerd. Toen hij eindelijk klaarkwam, zakte ze door haar ellebogen. Haar onschuldige hoofdje plofte neer aan de rand van de vijver”. De man van de toekomst leeft op het bloed van de onderdanige. Bloedzuigers. Vampieren. Bankiers.

Met minder Breitmacherei, maar niet minder cynisch is Beest, de derde thriller van advocaat Chris Bossers. De titel zegt wat de inzet is: de losgeslagen obsessie van een SM-fanaat, die eerst een viertal vereenzaamde vrouwen tot gewillige slavinnen wil maken, maar ze een voor een doodmartelt omdat ze nooit op zijn hoogte van verbondenheid kunnen komen, en daarna zijn onbereikbare versmelting met de zuivere, absolute jonge vrouw wil afdwingen. Bossers plaatst actie en personages andermaal in de grijze zone op de neg van misdaad en vergelding, hij deed het eerder al in Engelenlach. Zijn personages bewegen zich in de dubbelzinnige wereld waar speurders en ritselaars, oplichters en agenten, hoerenmadammen en oude juffrouwen het op akkoordjes gooien tot ieders voordeel. De slonzige, bedenkelijke commissaris Willy Vercammen buigt elk voorschrift om, om te komen tot wat hij de gepaste oplossing vindt. Hij wringt even graag de arm om van gerechtelijk directeur Biesmans als van zijn jongere collega Sven Aeltermans, van onderzoeksrechter Vandersmissen als van kunstmakelaar Raymond Delbeke. Het is maar door het doorbreken van regels dat oplossingen mogelijk zijn.

Als bij Aspe Sonja zich onderwerpt om strikt rationele redenen, dan gebeurt dat bij Bossers uit afhankelijkheid. Vrouwen die nooit uit hun cocon zijn kunnen groeien. Teveel bemoederd, teveel bedrogen, te beschroomd, te weinig lef of initiatief. En die zich, als de klok steeds luider tikt, in arren moede op volstrekt onbekend terrein begeven: dating sites op internet. Een uitgelezen terrein voor een seriemoordenaar mét een missie en een zwarte bestelwagen. Want “alle slachtoffers hebben gelijkaardige verwondingen, ze dragen hetzelfde brandwerk” – TEEF ! – “Die vrouwen hadden geen vijanden, ze waren alleenstaand, en ze spraken regelmatig af met iemand die ze via het net leerden kennen”. En die emotioneel wanhopig waren, hun angst om uit te breken bezwoeren met verlatingsangst. Bossers schrijft hun kwetsbaarheid toe aan een verstikkende omgeving en een zwak karakter, terwijl Aspe een vereenzaamde jeugd en verbittering met de vinger wijst, en Coppers het isolement na een scheiding als oorzaak zal aanwijzen.

Die drang om geborgenheid schept het monster in de ander. Vaak zwakke, ja zelfs virtuele figuren (Rosenbaum, Rosenberg, Rosenkrantz bij Aspe), turnen zich om tot niets ontziende beulen. Uit hybris (Aspe), uit vertwijfeling (Bossers), uit nihilisme (Coppers). Maar alle beulen leven in een wereld van ingebeelde volmaaktheid. Bij Aspe is de schepping van eeuwig leven de alles verterende ambitie, het beeld van Brigitte Helm als Machine/Maria in Metropolis. Bij Bossers de eeuwigdurende aanbidding, het tabernakel voor de Ijzeren Maagd. Bij Coppers de ultieme verabsolutering van het solipsisme , met de vrouw als aleatorisch, anoniem fluïdum.

Coppers heeft met Een Willekeurige Vrouw een kleinood van bescheidenheid geschreven. De novelle, het boekengeschenk voor de Moordzomer van 2015 die Knack en De Standaard Boekhandel aanbieden, schetst het volstrekt gratuïete plan voor een willekeurige moord door scheepsverzekeraar Nick Tavernier. Uit verveling neemt wat eerst een pure Spielerei was, steeds conkreter vormen aan, met als enige bedoeling te bewijzen dat de perfecte moord denkbaar én uitvoerbaar is. Tavernier volgt een aantal vrouwen, en breekt ten slotte in bij een alleenstaande vrouw die hij zou kunnen wurgen. De opwinding groeit naar een climax wanneer hij klaar om toe te slaan in een kleerkast verborgen zit. Maar hij beseft plots dat de opwinding optimaal, maar hooguit kortstondig is. “Ik weet nu dat het niet alleen de wurging zelf is die me aantrekt: het is de optelsom van alles. De voorbereiding was heel aangenaam, de laatste ogenblikken net voor de beslissende uithaal zijn heerlijk, de daad zal de apotheose zijn”.

Als een flits komt het inzicht: “Ik realiseer me (…) dat ik het allemaal veel intenser kan maken, dat gevoel verdubbelen zelfs, door morgen terug te komen en het dan af te maken”. Daarom is de keuze van het vrouwelijk slachtoffer geheel toevallig, zij heeft geen identiteit (en daardoor alle identiteiten). “Ik zie hoe ze in haar bed ligt te slapen, maar half bedekt door de warmte in het huis, haar benen en het onderste gedeelte van haar billen bloot, haar borsten platgedrukt door haar eigen gewicht”. De vrouw is naamloos geworden. Ze is zichzelf ontstegen, en louter symbool geworden. Embleem van de allesoverweldigende, seksuele dood, “de moord op de maagd”. En zo vinden de schrijvers elkaar. Als dubbelzelfmoordenaars: de man in zijn orgasme (“la petite mort”), de vrouw in haar organisme (de opheffing van haar natuurlijkheid).

Appetijtelijk zijn de meeste beschrijvingen niet. Fraai is de denkwereld achter de thriller evenmin. Maar hij onthult wat eertijds nooit gezegd mocht worden: het Beest is levender dan ooit. De Duvel zit op flessen.

Lukas de Vos

Chris Bossers, Beest. Westerlo, Kramat 2015, 234 blz.

Toni Coppers, Een Willekeurige Vrouw. Antwerpen, Manteau 2015, 59 blz.

Pieter Aspe, De Oxymorontheorie. Antwerpen, Manteau/WPG/NV Aspe 2015, 336

blz.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content