Benno Barnard

Romantisch, verbaasd, kwaad

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Benno Barnard denkt aan zijn dochter in de States en converseert met zoonlief thuis. Niet urgent genoeg?

Zondagavond Vandaag in Antwerpen viel een literair festival samen met een autoloze zondag. Een vrolijke bedoening, taal vermengd met frisse lucht. De Venetiaanse verrukking van een stad zonder uitlaatgassen (ik verafschuw alle auto’s behalve die waar ik in zit) onder een zonnige septemberhemel. Op een terras bij het Museum voor Schone Kunsten speelde een strijkje muziek uit de jaren twintig. Een strijkje! Er was een literair festival voor nodig om dat woord tot leven te wekken; maar het was een heus strijkje, ze streken erop los, viool, cello, viola da gamba, vedel… op een verhoging van een paar planken stonden vier of vijf kerels te strijken, te strijken… Toen zag ik opeens dat de eerste violist een blinde was. Iemand aan tafel vertelde dat er zigeunerbloed door zijn aderen stroomde. Sinds jaar en dag streek hij overal in de stad zijn verleidelijke glissando’s te voorschijn. Tegenover het wrakke podium zat een vrouw op haar hurken, die zich vasthield aan een jongetje van een jaar of vier. Ze wiegde samen met het kind heen en weer op de muziek. De zon vuurde haar atoomarsenaal op ons af. De blauwe ogen van de vrouw keken indringend naar de violist, ja, ze drongen in de lege schelpen van zijn oogkassen binnen, zoals zijn muziek haar oren binnendrong. Haar bruine haar leek in lichterlaaie te staan. De kasseien hielden hun adem in. Het bier stond zich te schamen dat het blond was.

Maandag Ik kwam daar op dat festival een oude vriendin tegen. Het tweede wat ze tegen me zei was: ‘Mijn Luc is dood.’ Gehoorzaam verrees Luc voor mijn ogen: een stille man, kalend, zachte ogen, het soort huisdier van een man dat vrouwen graag adopteren. Mijn leeftijd. Longkanker. Vorig jaar. We wandelden over de kasseien van de Waalse kaai en ik wist niets anders uit te brengen dan: ‘Mijn God… Luc…’ Even later lachte ze en zei: ‘Ik voel me net een losgeschoten jarretel.’

Dinsdagochtend Joy naar Zaventem gebracht. Ik wed dat ik haar vannacht in mijn slaap al mis, haar adem, haar krullen, de lichte aanraking van haar voeten.

Dinsdagmiddag Bericht uit mijn mond. Gisteravond brak opeens een stukje van een zwaar geplombeerde verstandskies af. Die archeologie is de moeite van het herstellen niet meer waard – maar toen ik het stukje tand uitspuugde en het eenzaam in de wastafel zag liggen, besmeurd met een beetje bloed, losgeraakt van mij, zijn heer en meester, besprong me een eigenaardige sensatie uit mijn kindertijd: ik moest afscheid nemen van iets dat deel van mij had uitgemaakt. Er was een periode in mijn vroege jeugd, zo rond mijn tiende, dat ik speeksel altijd weer inslikte wanneer ik geneigd was te spugen. Of ik spuugde in de beek die door het dorp stroomde en keek hoe de stroom die vlok uit mijn lichaam meevoerde en verzwolg. Ik huiverde dan telkens bij de gedachte dat deze ogenschijnlijk betekenisloze gebeurtenis het lot van mijn hele lichaam weerspiegelde. Later begonnen de speculaties over de eeuwige kringloop der dingen, waarin mijn moleculen werden opgenomen, verder uit elkaar vielen, en nog verder, weer werden opgenomen in het gezelschap van andere deeltjes, nieuwe moleculen hielpen vormen, die een component werden van nieuwe lichamen; en nog altijd verbijstert me de wetenschap dat de zuurstof in mijn longen ooit is ingeademd door Hitler, door Jezus…

Woensdag De idylle van nazomerweer. Ik rijd langs de taalgrens. Heuvels, bossen, weiden, onderbroken door verkavelingen, dan weer geritmeerd door populieren langs de Dijle. Vredig zonnen de hooibalen, opgerold en in plastic verpakt. Traag stroomt de rivier, schitterend, fonkelend, blikkerend. Tevreden knort het varken. Het Brabantse trekpaard graast peripatetisch en negeert de strontvliegen rond zijn hoofd. Een boer op zijn erf staart naar de overkant van de rivier, alsof die Waalse heuvels de naderende winter verbergen. Nu storten de verkavelingen in. Middeleeuwse huizen met muren van suikergoed en dakpannen van peperkoek verrijzen in hun plaats. De boer neemt zijn hooivork ter hand. In november draait moeder worsten van het varken. Bij het haardvuur vertellen wij elkaar verhalen over vroeger… Ai, red mij! Stuur afgezanten van de stedelijke cultuur! Help, help, ik zak weg in de Biedermeier!

Donderdag

Iets anders nu. Anna gaat straks naar school in Pagosa Springs: tweeduizend inwoners, blauwe bergen, zwavelhoudende bronnen (zodat het er altijd een beetje naar de hel ruikt). Een dag na haar aankomst in Amerika stond er een vent met een geweer te zwaaien in de hoofdstraat. Politie eromheen, een gewapende impasse die uren duurde, alle scholen dicht… als om te vieren dat Anna kwam, of om demonstratief niet met school te beginnen voor ze er was. Zijzelf – nog in Indiana bij haar grootouders, in afwachting van haar verschijning voor de naturalisatiecommissie – was danig onder de indruk. Uiteindelijk werd het kwaad gearresteerd en gingen de scholen weer open. Een vreemde geschiedenis: het soort toeval dat over de rand van het onwaarschijnlijke in de afgrond van het mythische tuimelt.

Vrijdag C.G. Jung heeft het verschijnsel synchroniciteit gedoopt. Voor mijn part – in elk geval ben ik een meester van die gelijktijdigheid. Zo kocht ik onlangs een eerste druk van Philip Pullmans meesterwerk ‘His Dark Materials’. Ik had het postpakket net opengemaakt en het boek in de auto gelegd om aan Christopher te laten zien. Hij was gepast onder de indruk. ‘Oh,’ zei hij even later, ‘Nicholas is een boek aan het lezen dat hij het beste uit de geschiedenis van de mensheid noemt! Het heet ‘The Golden Compass’…’ Nooit van gehoord, maar ik beloofde een exemplaar voor hem te bestellen. Thuisgekomen tikte ik de titel in. De auteur heette Philip Pullman. Duisternis. Raadsel. Ik wreef mijn ogen uit. Het werd nog veel duisterder: het boek van Nicholas was de Amerikaanse editie van ‘His Dark Materials’… Mijn bureaustoel draaide om zijn as. Ik stak mijn beide wijsvingers in mijn lege oogkassen.

Vrijdagavond

‘Unless the almighty maker them ordain

His dark materials to create more worlds…’ (Milton, ‘Paradise Lost’)

Zaterdag Volgens mijn zoon spreek ik een français poilu – ‘Frans met haar op’, zoals dat in Vlaanderen wordt genoemd. Ik moet hem tegenspreken. Ik spreek haar met een weinig Frans eronder.

Zaterdagavond Een al bejaarde collega heeft een complexe roman over figuren uit de Duitse geestesgeschiedenis van een eeuw geleden geschreven, maar zijn uitgeverij weigert publicatie. De opgegeven reden luidt dat het boek ‘niet urgent is’. Nu komt er een uitgave in eigen beheer, die mijn collega drie maanden pensioen kost. Dat een auteur – geen amateur, hij is winnaar van de P.C. Hooftprijs – die vernedering moet meemaken, bewijst dat het uitgeven van boeken als beschavingswerk aan het verdwijnen is: die hele notie wordt archaïsch, potsierlijk, of op zijn best een vorm van romantisch gezwijmel. ‘Niet urgent’? Ik wijs u op dat deel van mijn lichaam dat hoela wordt genoemd. Niet urgent is Nieuwspraak voor verlieslatend.

Zaterdagnacht

Een inlandse krant verklaart op de voorpagina dat zij haar journalisten voortaan niet meer zal toestaan het woord ‘allochtoon’ te gebruiken. Eeuwige herhaling van de domste historische gewoonten. Op onze eigen Rive Gauche sleutelen de ingenieurs van de menselijke ziel aan de taal ten einde beter over de

werkelijkheid te kunnen liegen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content