‘Poëzie in Vlaanderen is méér dan poëzieverkoop’ (Carl De Strycker)

© Michiel Leen

Na een jaar aan het hoofd van het Gentse poëziecentrum maakt directeur Carl De Strycker de toch wel positieve balans op van de staat van de dichtkunst in een uitgebreid gesprek met Michiel Leen.

Ondanks de onzekere tijden, toont De Strycker zich ambitieus. Want het gaat goed met de Vlaamse poëzie, daar is hij vast van overtuigd.

Intussen bent u ongeveer één jaar in functie. Hoe kijkt u terug op dat eerste jaar? Carl De Strycker: Bij mijn aankomst kreeg ik meteen het vraagstuk rond de subsidiëring van het centrum op mijn bord. We veranderden van subsidiënt: was dat tot dan toe het ministerie van Cultuur, dan zouden we voortaan gesubsidieerd worden door het Vlaams Fonds voor de Letteren. De eerste maanden werkte ik dus vooral aan een beleidsplan en een onderbouwd dossier. Spannende tijden. Tegelijkertijd kon ik op een rijtje zetten wat we in de toekomst wilden gaan doen. Ik ben onder de radar gebleven totdat het subsidiedossier rond was. Daarna hebben we er resoluut voor gekozen om aan iedereen te tonen dat we er nog steeds stonden. We hebben enkele grote activiteiten georganiseerd: Anna Enquist in de Opera op Gedichtendag, voor 500 toeschouwers. De Staat van de Poëzie, waar op 21 maart alle partijen uit het poëzielandschap voor het eerst samenkwamen. Ramsey Nasr presenteerde tweemaal poëziefilms in de Gentse KASK-cinema. Daarnaast werden samenwerkingen gezocht met uitgeverijen en andere organisaties Het kwam eropaan te tonen dat we er zin in hadden.

Peter Theunynck vergeleek de poëzie onlangs met Formule 1: “Het gaat goed met de formule 1, met de piloten gaat het iets minder.” De Strycker: Die vergelijking heb ik ooit zelf eens gemaakt. Theunynck maakt een accurate vergelijking. De vraag of je kan leven van je gedichten, is erg aan de orde. De cijfers over de dalende verkoop van dichtbundels kwamen erg ongelegen, uitgerekend op Gedichtendag. Poëzie in Vlaanderen is méér dan poëzieverkoop in Vlaanderen. De verkoop gaat niet goed, daar moeten we niet lullig over doen. Maar met de poëzie gaat het goed. Er is nog nooit zoveel te beleven geweest. Voor wie ervan wil leven, zijn er meer opportuniteiten dan ooit. Het inkomen van de dichter verlegt zich van de traditionele verkoop -waarvan ik me niet kan voorstellen dat die vroeger écht veel inkomsten genereerde – naar andere opdrachten: lezingen, optredens, enzovoort. Maar ervan leven blijft moeilijk, dat denk ik wel.

Engageert het Poëziecentrum zich in de discussie over het statuut van de dichter? De Strycker: In Vlaanderen is de Vlaamse Auteursvereniging (VAV) er erg mee bezig. Wij zijn ervan overtuigd dat je dichters goed moet vergoeden voor hun werk, en dat proberen we dan ook consequent te doen wanneer ze voor ons werken. We zijn echter geen dichtersvakbond. Maar we steunen wel de oproep van de VAV om iets te doen voor het schrijversstatuut.

In informele discussies pleit ik wel voor een regeling om de prijs van dichtbundels te drukken. Au fond is dat een gevoelskwestie. Mensen willen geen 20 euro betalen voor zo’n dun boekje. In onze eigen winkel hebben we Claus’ bloemlezing ‘Je buik van pimpelmees’ verkocht voor 10 euro; het vloog de deur uit. Er zit een psychologische grens op de prijs die lezers willen betalen. Dus wanneer je het inkomen van de dichter een boost wil geven door een toegenomen verkoop, moet er iets aan de prijszetting gebeuren. Al zullen er altijd economische wetmatigheden blijven meespelen. En dan nog zal je geen duizenden exemplaren van een dichtbundel gaan verkopen, alleen omdat de prijs zo laag is.

Maar met de poëzie in Vlaanderen gaat het goed. Het zijn boeiende tijden: er zijn enorm veel interessante jonge dichters. Ook gevestigde waarden komen met intrigerend nieuw werk. In dat opzicht is de poëzie er zeer goed aan toe.


Krijgt u veel onuitgegeven werk hier binnen? De Strycker: Er komen bergen en bergen poëzie toe. Het is geen nieuwe vaststelling dat veel mensen poëzie schrijven, maar dat er weinig verkocht of gelezen wordt. Dat merk je ook aan die manuscripten. Mensen hechten nog altijd waarde aan een publicatie, hetzij in een bundel, hetzij in de Poëziekrant. Anderzijds komen ook gevestigde waarden nu bij ons aankloppen. Veel Amsterdamse uitgevers hebben dichters aan de deur gezet. Die vinden nu hun weg hierheen. Dat is een ander verhaal dan de onbekenden die in hun vrije tijd gedichten fröbelen.

In Nederland is er erg huisgehouden in het culturele landschap.Heeft dat een weerslag op jullie werking? De Strycker: Voor ons heeft de Nederlandse situatie enkele onverwachte voordelen. We kunnen samenwerkingen aangaan met Nederlandse organisaties. Doordat literaire tijdschriften in Nederland de facto zijn afgeschaft , zijn heel wat goede pennen in de poëziekritiek op zoek naar nieuwe plekken om te schrijven. Voor ons is het een opportuniteit om hen aan boord te halen.

Daarnaast zijn er concrete samenwerkingen met Poetry International, die ik als een natuurlijke partner beschouw. We coördineren Gedichtendag in Vlaanderen samen met hen en CPNB (de Nederlandse tegenhanger van sectorvereniging boek.be, nvdr). Er is ook samenwerking met de Turing Foundation, van de bekende gedichtenwedstrijd. Ook met het tijdschrift Awater, de Nederlandse tegenhanger van Poëziekrant, zouden we een samenwerking willen uitbouwen.


Bent u bang dat er Vlaanderen eenzelfde kaalslag te wachten staat? De Strycker: Angst is een slechte raadgever. Je moet vooral bewijzen dat je aan het werk bent en goede dingen doet. Zo overtuig je de mensen die over de middelen beslissen. Als het zover komt, moet je op het moment zelf kijken hoe je die situatie aanpakt.

Bent u zelf nog als criticus actief? De Strycker: Voor ‘De Leeswol’f schrijf ik nog recensies, vooral over proza. Als directeur van het Poëziecentrum kan ik natuurlijk niet meer over onze eigen uitgaven schrijven. Dat is een kwestie van integriteit als criticus. Vergeet ook de praktische overwegingen niet uit het oog: een recensie kost veel tijd en werk, en dat komt er momenteel even niet van.

Het heeft te maken met de integriteit als criticus, maar ook en vooral met de wijze waarop je die kritiek wil bedrijven. Ik geloof dat ik heel erg een recensent ben die aan ‘begrijpende commentaar’ doet en dus niet vanuit een scherp omlijnde poëtica recenseert. Ik huldig het adagium van de net overleden grote poëziecriticus Hans Groenwegen: ‘Als openbaar lezer is de recensent een voorlezer. Dan heeft hij de plicht er voorbeeldig op in te gaan. Poëzie die hem niet bevalt, zou hij niet moeten veroordelen, maar zien als een mogelijkheid om inzicht te krijgen op zijn eigen vooroordelen. Anders verdient zijn kritiek een onvoldoende.’ Bovendien geloof ik in de recensietechniek van Marnix Gijsen. Hij kon een hele bundel slecht vinden, maar dan ingaan op dat ene gedicht dat goed was. De schrijver over poëzie moet enthousiasmeren, niet zijn eigen dada’s naar voren schuiven. Als je dat standpunt huldigt, geloof ik dat het ook in mijn functie mogelijk blijft om poëzie te bespreken.

Welke toekomstplannen koestert het Poëziecentrum? De Strycker: (neemt het beleidsplan erbij) De Poëziekrant heeft dringend nood aan een digitale poot, naast de geprinte versie, anders missen we een hele generatie lezers. Er is ook nood aan een portaalsite voor de poëzie, waarop je alle informatie en nieuws uit de poëzie op een snelle manier verzamelt. Dat is onze dienstverlenende functie, zeg maar.

We willen ook meer naambekendheid geven aan onze rijke poëziecollectie. We willen dat er echt meer mee gebeurt. Daarom werken we aan een scriptieprijs voor onderzoek naar poëzie, zodat het archief ontsloten raakt. Onze knipselcollectie moet dringend gedigitaliseerd worden, voordat het verzuurde papier uit elkaar valt.

Ook voor de publiekwerking willen we focussen op een kwalitatief aanbod. Niet meteen het grootschalige, daar verrichten organisaties als Behoud de Begeerte al goed werk. Activiteiten met een intiemer ‘husikamergevoel,’ zoals de ‘Ontmoetingen met Dichters’ willen we uitbouwen. Ik zou willen dat het Poëziecentrum niet enkel een instelling wordt, maar een ‘kern’, een plaats waar iedereen die vragen heeft over poëzie, als vanzelf heen komt, of alleszins naar toe surft.

Gaat u even lang op post blijven als uw voorganger Willy Tiberghien, die het Poëziecentrum 36 jaar leidde? De Strycker: Het is bewonderenswaardig dat mijn voorganger het zo lang heeft volgehouden, in vaak moeilijke omstandigheden. Ik hoop van harte dat ik dezelfde kracht en goesting heb om het zo lang te doen. Natuurlijk weet ik nu nog niet hoe lang precies. Maar de ambitie is er om het nog lang vol te houden.

Michiel Leen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content