Review | Boeken

Kris Van Steenberges verbluffend debuut

© Creatief Schrijven
Lukas De Vos
Lukas De Vos Europakenner

Lukas De Vos weet al wie binnenkort de Debuutprijs verdient en zingt de lof van ‘Woesten’, een veelkantige oorlogsthriller over broederliefde, van Kris Van Steenberge.

Woesten. Het dorpje in de Westhoek heeft zijn naam niet gestolen. Etymologisch betekent de naam ‘verlaten vlakte’, woestenij, of in het Latijn ‘solitudo renyngensis’ (het brakke land van Reninge). Het landschap wordt gespiegeld in het innerlijk van de hoofdpersonages, en vooral van de vereenzaamde, door de samenleving geïsoleerde Nameloos. “Beata solitudo, sola beatitudo”. Nameloos is de getormenteerde pilaarheilige, de woestijnstyliet.

Groote Oorlog

Want Woesten vormt een verderfelijke slikke. De geschiedenis van het dorp reikt met sombere tentakels tot na de Groote Oorlog, toen de kerk en de brouwerij verwoest werden onder Duits vuur. De kerk was gewijd aan de heilige Richtrudis, vrouw van de al even heilige Adalbald – een huwelijk dat door de familie van Richtrudis nooit aanvaard werd. Ze staat symbool voor de sociale onverenigbaarheden die debutant Kris Van Steenberge nadrukkelijk verwerkt in het tragische epos van een tweeling. De ene, Valentijn, is een adonis maar in de oorlog verliest hij beide benen; de andere, Nameloos, is een afzichtelijk monster, die wel virtuoos talen en muziek opslorpt, maar slechts genade en troost vindt in de zelfopoffering van een klooster dat hem uiteindelijk wil opvangen.

Eenheid in het familieretabel steunt op het thrillerelement: beide broers maken, in volstrekt Grieks-mythologische stijl, jacht op de moordenaar van hun moeder. Is het haar man, de verstoten dokter die aan de fles gaat, en zijn lelijke zoon miskent ? Is het de discrete, kultureel onderlegde Duitse kunstenaar Funke die haar misschien tot overspel verleidt ? Is het de boerse, gewetenloze proletariër Pier Keiremelk, of de jeugdvriend Hendrik De Maere, of gaat het om een (gesimuleerde) zelfmoord ?

Onmogelijke broederliefde

Echt belang heeft het niet. Woesten is vooral een zedenroman, een ongenadige studie van maatschappelijke vooroordelen, moeizame introspectie, en de belijdenis van inkeer. Het is een epos van schijnbaar onmogelijke broederliefde, een Castor en Pollux verhaal, of beter nog, van de band tussen een dapper krijger en een afstotelijke uitgestotene. Kris Van Steenberge is te rade gegaan bij aprokriefe Griekse legenden, met name die van Akrisios en Proëtos, in zijn gepopulariseerde versie gestalte gegeven in de film Clash of the Titans (Desmond Davis, 1981), waarin de tragische Akrisios nu verdoemd wordt door de oppergod Zeus en veranderd is in de weerzinwekkende, wraakgierige misvormde Calibos. (De remake door Louis Leterrier uit 2010 kwam wellicht te laat om een rechtstreekse inspiratiebron te zijn. Van Steenberge heeft immers een drietal jaar gewerkt aan de uitbouw van een verhaal dat hij oorspronkelijk als eindwerk voor de schrijversacademie maakte).

Opborrelende vulkaan

In Woesten gebeurt net hetzelfde. De oppergod (of zo gedraagt hij zich toch), docteur Guillaume vervloekt zijn gebrekkig kind, dat alleen genegenheid vindt bij zijn moeder Elisabeth, en spontaan kan omgaan met zijn broer – ten minste zolang Valentijn niet klaargestoomd wordt voor hogere opdrachten – waarin hij trouwens deerlijk zal mislukken. De oervader plooit op zichzelf terug, alleen een orgie van oorlogsgeweld trekt hem uit de fatale letargie en hij gaat in de loopgraven aan de slag als hospik en heelmeester. “Iets in hem bruiste, als een vulkaan die opborrelt. Alles in hem was gespannen, iedere cel in hem leefde weer ten volle. Dit was toch wat hij was. Wat hij altijd al geweest was. God van het leven en de dood. Orkestmeester op een slagveld. Hier had hij geen scalpel nodig. Hier, in deze poel van slijk en bloed, schiep hij zelf de wereld (…) Hij was geen soldaat, hij was geen dokter, hij was een Messias. Eindelijk verlossing”.

Voor zijn zonen neemt dat proces veel meer tijd in beslag. Hun levensgang is helemaal uiteengelopen, de oorlog kent geen genade, noch voor de schone mislukkeling; noch voor de gruwelijk verminkte begaafde. Uit de vernietiging van een beschaving komt niettemin de nieuwe mens tevoorschijn. Beiden zijn gehandicapt, maar vinden zichzelf opnieuw uit. In de aanvaarding van dat tekort herkennen zij elkaar ook weer. Valentijn heeft aan elke vinger een meisje, knappe meisjes van goede komaf zelfs. Ook wanneer hij na amputaties de oorlog overleeft. Toch zal hij uiteindelijk adel en rijkdom afwijzen, en zijn tweelingbroer terugvinden. Nameloos wordt door de goegemeente verafschuwd en door de pastoor misbruikt. Toch zal hij net in een bescheiden klooster zichzelf en zijn waardigheid terugvinden: “Ik was negentien jaar en voor het eerst in mijn leven zei iemand tegen mij: zing maar. Ik opende mijn mond en stootte een klank uit. Ik zag aan zijn blije ogen en de geestdrift waarmee hij nog enkele keren dezelfde tonen aansloeg, dat mijn klank gelijk gestemd was met de zijne”. Pas na die initiatieritus raakt hij klaargestoomd om op eigen beslissing weer te keren naar zijn heimat, waar hij herenigd wordt met zijn broer. Samen doen ze afstand van een enorm legaat. Leven gaat voor op geld, solidariteit op rijkdom.

Dorpsleven aan de IJzer

De kracht van de personages, die ieder apart in ruime hoofdstukken worden gevolgd, en samenvloeien in de afsluiting, ‘Tweezaam’, zit in de minutieuze ontleding van hun karaktervorming. Het zijn twee uitersten, de gevoelsarme, succesvolle dandy, en het mormel dat van elke normale omgang met mensen afgesneden is, hij stoot alleen klanken en gegrom uit die alleen door zijn moeder en zijn broer als vanzelf begrepen worden. De verdieping van hun psyche wordt verrijkt door een pijnlijke schets van het afgezonderde dorpsleven aan de IJzer, van de stedelijke high society (of zoals Guillaumes moeder zonder omwegen laat verstaan over het huwelijk van haar zoon dat ze afwijst: “Het plebs opzoeken in boerendorpen is uw keuze, mon fils, mijn geld niet spenderen om vrouwen met een paardengeur naar de stad te brengen, is de mijne. Chassez le naturel, il revient au galop“), van de warmte die echte familiebanden (tante Zoë) over de generaties heen verspreiden, en van de onbegrijpelijke, gewetenloze rauwheid van de oorlog, het enig theater waarin het mogelijk wordt om vriendschapsbanden te smeden over de klassentegenstellingen heen. “Oorlog is een raar beest. Het kruipt langzaam de mens in”. “Eindelijk echt. Oog in oog met het kwaad. De vergelding nabij”. En “je maakt ze wel (die makkers). Het kan ook niet anders. Iedere houvast is welkom (…) Cyriel en Gust. Boerenjongens van de andere kant van het land. Twee maten die elkaar kenden van voordien. Ze sloten mij in hun armen”. Zielenbroeders. En meer.

Hoog niveau

Woesten is een ontrafelingsroman én een oorlogsroman van ongewoon hoog niveau. Juist door de afwezigheid van te nadrukkelijke beschrijvingen, verlegt Van Steenberge de aandacht van ultiem en zinloos geweld naar de kleine drama’s van alledag. Drama’s die dieper ingrijpen op de persoonlijkheid en de maatschappelijke gedragingen dan ekstreme omstandigheden. De rol van roddel overstijgt die van ideologische hoogdravendheid, getuige de bijna lynching van Funke. Het atavisme van een dorpsgemeenschap bepaalt veel meer het leven dan de maatschappelijke organisatie of dan het politieke raamwerk. Toch is dat raamwerk nodig, juist om de soepelheid, het aanpassingsvermogen van de indivuele mens te toetsen. Want uiteindelijk gaat ieder zijn eigen, beladen, eenzame weg. Maar nooit zonder de anderen, of die nu tweelingbroer, geliefde, of verafschuwde zijn. De sterkte van Woesten bestaat erin dat geen overbelichting gehanteerd wordt, maar een sfeer van dreiging en breekbaarheid de hele geschiedenis doortrekt. Suggestie wint het van beklemtoning, onrechtstreekse verwijzing van gedetailleerde beschrijving. Die sfeer van onzekerheid leunt nauwer aan bij de moeilijkheid van de gewone mens om voortdurend beslissingen te moeten nemen, vertrouwen te geven, of door te bijten, dan de zekerheid van de traditionele instellingen: de absolute leer van de kerk, de onpersoonlijke politiek, de erfopvolging, de macht van het geld.

Kreet van bevrijding

De mooiste scène is van een ontstellende eenvoud. Beide broers zitten aan de waterkant, en gaan met platte stenen “broodje snijden” op het water. De misvormde tweelingebroer lukt wat niemand hem ooit heeft voorgedaan: met een witte kei de overkant van de oever halen, in twaalf stuiteringen. In se een waardeloze prestatie, maar voor het zelfrespekt, het overwinningsgevoel van Nameloos een ijkpunt. “Het was een heilig ogenbik. De perfecte kei op een spiegel van water. (…) Nameloos draaide zich om, stak beide armen in de lucht zoals een wielrenner doet wanneer hij over de eindmeeet rijdt, en riep luidkeels kotmeteladie. Zo klonk het. Kotmeteladie. Het was een kreet van vreugde. Van opperste genot. Voor mij was het een woord. Zijn eerste woord dat hij ooit sprak. Zijn enige ook”. Een kreet van bevrijding, een band voor het leven. Want Valentijn is niet jaloers, hij bewaart integendeel dat ene ogenblik om er zijn hele verdere leven richting mee te kunnen geven. Een bedje van witte keien zal uiteindelijk ook hun vrijplaats worden, hun eigen beschutte wereld, waar zij volledig zichzelf kunnen zijn. Onthecht van de opdringerigheid van de wereld.

Woesten boort daardoor een geheel nieuwe dimensie van de thriller aan. Waarbij de misdaad de mazen van een maatschappelijk weefsel uiteenrukt, en tot zelfherstelling aanzet. Wat ten koste gaat van heel veel leed, maar uiteindelijk een nieuwe wereld schept die de kracht en de verbondenheid van de oude tranformeert, niet opheft. Een misdaadroman als zedelijke leidraad en als verheffing van inzet, vastberadenheid, en inzicht. Zonder moralistisch te worden. Dat is geen kleine prestatie van Van Steenberge. De misdaad is daardoor namelijk geen verwerpelijke etter van de samenleving, geen uitwas van onvermijdelijk verderf, neurose, fataliteit of perversiteit, maar dient als katalysator om de eigen tekorten af te wegen, te herdenken, en om te buigen tot wat echt wezenlijk is: het menselijk kontakt. Woesten is geen existentialistisch getuigenis. Evenmin een naargeestige sociale kritiek. Het is de kroniek van grondig overdenken, en met precisie uitschrijven hoe de eigen inhibities en rampspoed kunnen herkneed worden tot aanvaarding van de mensen die je nabij staan. De eigen huid afgooien, om de kern bloot te kunnen leggen. The love of the common people. Dat kun je geen echt debuut meer noemen. Eerder de uitkristallisering van een lang gewetensonderzoek. Van Steenberge heeft een tour de force verwezenlijkt. Hij toont zich rechter, beul, profeet en heelmeester tegelijk.

Kris Van Steenberge, Woesten. Antwerpen, Vrijdag/Amsterdam, Podium 2013, 382 blz.

Lukas De Vos

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content