Jozef Deleu wordt 75

© Lodewijk Deleu

Jozef Deleu blijft geloven in de magie van de printpoëzie én geeft daarbij zelf het goede voorbeeld. Een gesprek.

Vijftig jaar na zijn debuut publiceert Jozef Deleu ‘Overboord’, zijn zevende bundel, en straks begint ‘Het Liegend Konijn’, zijn eenmanspoëzietijdschrift, aan een tiende jaargang.

Op 20 april wordt Jozef Deleu vijfenzeventig. Ook de verjaardagsdatum trouwens van Martinus Nijhoff. Een dichter die Deleu zeer apprecieert, al was het maar omwille van diens onsterfelijke vers: ‘Lees maar, er staat niet wat er staat.’ Deleu: ‘Er staat namelijk meer dan er staat. De lezer moet een gedicht wakker lezen. Je kunt door het beluisteren van een gedicht worden aangesproken, maar helemaal tot een gedicht doordringen kan je pas door herhaalde lectuur. Het gedrukte woord is precies daarom van zo’n essentieel belang.’

Geen zelfbeklag
Deleu’s credo in de magie van de printpoëzie staat nochtans haaks op de verkoopcijfers ervan. In 2011 is de verkoop van poëzie in Vlaanderen gekelderd met 22,6% tegenover 2010. Op vijf jaar tijd is de omzet van de poëzieverkoop bijna gehalveerd. Deleu laat zich hierdoor niet van de wijs brengen: ‘Indien de bezoekers van de dichterslezingen en zij die gedichten schrijven – enkele honderdduizenden in ons taalgebied – één bundel per jaar zouden kopen, dan zou het probleem van de printpoëzie opgelost zijn. Maar zelfbeklag over miskenning, waar Vlamingen zo’n meesters in zijn, tast ook sommige dichters en uitgevers aan. Welk middelgroot taalgebied als het onze beschikt over drie geheel aan poëzie gewijde bladen: ‘Awater’, ‘Poëziekrant’ en ‘Het Liegend Konijn’? Ik ben blij dat mijn uitgever mijn nieuwe bundel ‘Overboord ‘in een oplage van 1000 exemplaren heeft gepubliceerd.’

Deleu vertelt dat ‘Schaduwlopen’, zijn poëziedebuut uit 1962, destijds op amper 350 exemplaren werd gedrukt. Hij geeft toe dat het vaak poëziebloemlezingen zijn die tegenwoordig in de verkoop het mooie weer maken. Zijn ‘Groot Verzenboek’, dat oorspronkelijk verscheen in 1976 en nu aan een veertiende editie toe is, ging reeds 75.000 keer over de toonbank. Maar toch weigert hij om te gaan somberen: ‘Je kunt op basis van die cijfers ook concluderen dat het erg bemoedigend is dat het werk van twee dichters van wereldformaat als Jorges Luis Borges en Tomas Tranströmer in een briljante Nederlandse vertaling verschenen is en veel belangstelling krijgt. Deze dichters zijn reuzen die ons voorgaan. Wij moeten de gave van de verering koesteren en de ramen op de wereldpoëzie wijd open houden.’

Subsidies voor printpoëzie
Hij vindt het spijtig dat het vroegere stimulansbeleid van de Vlaamse overheid voor het uitgeven van poëzie in de vuilbak werd gekieperd sinds de oprichting van het Vlaams Fonds voor de Letteren. Het Vlaamse ministerie van Cultuur nam tot eind van vorige eeuw van veel bundels 50 à 150 exemplaren af die het dan doorspeelde naar de bibliotheken. Uitgeverijen wisten zich op die manier geruggesteund en konden het risico nemen om ook minder bekende dichters te brengen. Ze waren immers verzekerd van een minimumverkoop. Nu investeert het Fonds rechtstreeks in subsidiëring van enkele topdichters en moeten de kleinere garnalen hun plan trekken. Resultaat: veel poëziebundels in eigen beheer die alleen onder familieleden en sympathisanten verspreid geraken en daardoor nauwelijks opgemerkt worden in het reguliere poëziecircuit. Deleu pleit er daarom voor om opnieuw de uitgevers zelf te ondersteunen bij publicatie van kwaliteitsvolle bundels en daarnaast ook mee te werken aan een grotere verspreiding bij de openbare bibliotheken en in de boekhandels. Deleu: ‘Hierover moet met deze partners worden onderhandeld. Dat vraagt verbeelding en enthousiasme.’

Proëzie Het is zeker geen slechte zaak dat er zoveel poëzie op de planken wordt gebracht en dat er op het net e-poëzie is te lezen. Vijfenzeventig procent daarvan zijn ‘flauwiteiten’, aldus Deleu, maar een kwart is best de moeite waard. Toch waarschuwt Deleu ervoor om de essentie van de poëzie – het gedrukte vers – niet te laten ondersneeuwen: ‘Gedichten beluisteren is een interessante toevoeging bij de lectuur. In een tijd waar alles snel moet gaan, blijft het gedrukte poëtische woord echter een oord van bezinning en verdieping. Een dichter hoeft dus niet op het podium te gaan staan als hij daarvoor geen talent heeft of als hij er voor zijn werk geen toegevoegde waarde in ziet. Sommige poëzie is zo woordkarig en verdicht dat ze minder geschikt is om te worden voorgelezen.’

Dat geldt a fortiori voor Deleu’s eigen poëzie die extreem uitgepuurd in ‘Overboord’, zijn nieuwste bundel, tot op de rand van de zwijgzaamheid de eindigheid van het leven in kaart brengt. Deleu, die in zijn gedichten altijd reeds oefende in afscheid nemen, houdt alleen nog de troost van enkele woorden over. Daarin verschilt hij van dichters die graag ‘proëzie’ schrijven: een mengvorm van proza en poëzie. ‘Deze verhalende dichters leggen het strakke vormvaste kleed van de poëzie af en vlakken de grenzen tussen proza en poëzie eigenlijk uit.’

Woorden schieten (niet) te kort
Hij vreest ondertussen dat poëzie, die in se subserversief is en een tegenstroom moet vormen, door alle mogelijke evenementen en ‘rederijkerij’ wordt gebanaliseerd. Hij heeft het daarom niet zo begrepen op stadsdichters en landschapspoëten die hun maaksels al performend over de hoofden van de burgers uitstrooien. Het lijkt er op dat de dichter niet altijd even serieus wordt genomen: ‘Waarom was er geen enkele krant of magazine die het aandurfde om naar aanleiding van het Zwitserse busongeval een goed gedicht te brengen? “Woorden schieten te kort”, zeggen ze dan. Tja, een goede dichter kan op papier zoveel meer zeggen.’

Deleu heeft recht van spreken. Sinds hij in 2002 afscheid nam als bezieler en hoofdredacteur van ‘Ons Erfdeel’ , begon hij op zijn eentje aan de uitgave van ‘Het Liegend Konijn’,een halfjaarlijks poëzieblad dat uitsluitend Nederlandstalige gedichten brengt. Het blad is geen Vlaams of Hollands kapelletje, maar een huis met veel kamers, waarin verschillende poëtica’s aan bod komen. In de negentien verschenen nummers werden meer dan 3000 bladzijden nieuwe gedichten gepubliceerd. Tot nu toe hebben 241 dichters aan het tijdschrift meegewerkt, zowel twintigjarige debutanten als de negentigjarige oude meesters Leo Vroman en Hubert van Herreweghen. Deleu: ‘Wat uiteindelijk blijft, is het tijdschrift zelf: de gedichten in print. Ik kan je verzekeren dat ook de jongste generatie dichters dat veruit het belangrijkste vindt.’

Frank Hellemans



Op 11 april wordt in De Loketten van het Vlaams Parlement te Brussel het eerste nummer van de tiende jaargang gepresenteerd en lezen de laureaten van de tweejaarlijkse Debuutprijs uit eigen werk voor: Esther Naomi Perquin, Ruth Lasters en Lieke Marsman.

Jozef Deleu, ‘Overboord’, Uitgeverij Van Halewyck, 80 blz., 15 euro

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content