‘Flessenpost uit Reykjavik’: de IJslandblues van Laura Broekhuysen

Reykjavik © Getty
Lukas De Vos
Lukas De Vos Europakenner

De Nederlandse schrijfster en violiste Laura Broekhuysen schreef met ‘Flessenpost uit Reykjavik’ een fijngevoelig boek over haar immigrantenbestaan in IJsland. ‘Wie heeft ooit dieper in de ziel van de mens gekeken dan Laura Broekhuysen?’ vraagt Lukas De Vos zich af.

De IJslandse taal is verweerd, maar helder als een klare nacht. Als “de maan die niet wist welke macht zij bezit”, zoals de Völuspá (het scheppingsverhaal van de Edda: “máni þat ne vissi hvat hann megins átti”) het krachtig omschrijft. De aloude sagen moet je voordragen, met krachtige stem en betekenisvolle stiltes. In een eenvoudig, luchtig ritme. In haar eindeloze gebaldheid is de wereld één laag geworden, een absolute maar diep verborgen schat, het Rijngoud van de Lorelei. Wie erin wil doordringen moet zichzelf opofferen, have en goed achterlaten, één worden met het lavalandschap en met de ruwe gekartelde natuur van zijn bewoners, die aan zichzelf genoeg heeft.

Beseffen dat de taal “aan alle kanten lenig” is, lijkt op een doolhof “tot bleek dat ieder woord een noord-, een zuid-, een oost- en een westkant heeft. Een naamval is als een route , waarop woorden van een bepaalde zijde worden beschouwd. Woorden krijgen profielen, achterkanten”. De taal heeft “haar ruimtelijkheid” behouden. Wie zoveel liefde heeft voor het tastbare, het kauwbare van een gedrongen oertaal, moet wel een basalten liefde hebben.

Wie de poort doorgaat, de fjord binnenvaart, moet al zijn poses afgeven. De beloning is groot. Je wordt een mens. Sterker: je wordt een sonate, een “String Quartet N° 2” zoals het kernstuk van Broekhuysens antropologische verhalen over haar hardleerse, gruwelijke maar hondstrouwe nieuwe wereld weergeeft.

Het inzicht komt maar met de simpelste klik: imiteer niet, doe wat je vanzelfsprekend vindt dat je doet.

Broekhuysen is immers getrouwd met een IJslander, en heeft zich sinds drie jaar op het eiland gevestigd. Ze heeft een man, die alleen in sourdine wordt opgevoerd: hij is uitgevlakt, niet toeschietelijk voor de lezer, het liefst gaat hij op in de steenvlakten, de sneeuw of de nevel. Een man die zijn symbolische trouwring verliest in een afvoerputje, het putje van de overbodige schijnwereld. Een man die leven geeft en ziet in wat hijzelf gewrocht heeft, de eigenzinnige vlieger van blauw plastic, die een levend personage is, want hij heeft een naam: Þórarinn. Een man die een vreemde blijft maar uit zich voluit manifesteert in de twee kinderen, die net als hun vader naamloos blijven.

De kloof die blijft gapen tussen twee culturen, de IJslanders die een “hermetisch voorkomen” hebben (omdat ze op zichzelf zijn en geen uitleg vragen) en de buitenstaander (zoals Broekhuysen die zich als een vondeling voelt, een Útburður, letterlijk “een uitgedragene”, een kind dat verloren is gelegd om te sterven). Maar de kracht van de gezinsband overwint dat gevaar. Vervreemding dreigt als de dochter schoolplIchtig wordt. Want “IJsland is haar wereld, ik moet er als de bliksem deel van worden, wil ik haar kunnen blijven volgen, helpen, haar kunnen aanhalen”. Niks pijnlijker dan een moeder die een ander, anders geschreven wereldbeeld aanhangt, niet gelooft in de verhalen van ter plekke terwijl ze zelf beweert: “Een verhaal kan toch niet dood ?” Waarop de dochter vernietigend uithaalt: “Zó zijn hier de regels. En jij weet niets van IJsland”.

Het inzicht komt maar met de simpelste klik: imiteer niet, doe wat je vanzelfsprekend vindt dat je doet. Stop met je af te vragen “hoe de dingen hier gaan”. Integratie is een onbewust proces. Je hoeft dus niemand anders te worden, en de Ijslander aanvaardt dat. Zoek geen uitleg als je een afspraak afzegt. Praat met de klasgenootjes van je dochter, hoewel niemand anders dat doet. Breng je viool mee als je bij personeelsgebrek als ouder opgescheept zit met een klas krijsende nablijvers. “En zo rol ik in een baan – ook als ons zoàontje gewend is, blijf ik muzieles geven. Er worden viooltjes aangeschaft, ik word deel van de school”.

Haar taal gaat zinderen als de basstem van de bard, als het grommen van de aarde

Wie heeft er in godsnaam nog diepzinnige antropologische, sociologische of literairkritische studies nodig, als de barre omgeving voor de hand liggende oplossingen aanreikt ? Dat is de intense kracht van Broekhuysens schijnbaar simpele gewaarwordingen en eenvoudige zelfopvoeding. Haar taal gaat zinderen als de basstem van de bard, als het grommen van de aarde. Haar taal wordt frivool van het kleine genot, als ijspegels die afbreken aan de dakrand, als een grijze zee die nooit een schittering vertoont, als de opgelatenheid van eeen vlieger die ontsnapt wanneer het koord breekt, niet verdrinkt in de ijskoude baai, een zeldzame boom kan wurgen. Haar taal gaat ongemerkt over in sirenengezang, in madrigalen, in de derde beweging van haar vierdelig familiemuziekstuk, een scherzo (ma non troppo).

Daarom is het hoofdstukje “Gelederen” over een bezoek aan de concertzaal de as waarom haar hele derde IJslandroman (na Hellend Vlak, 2014, en Winter-IJsland, 2016) is gewikkeld. “Mijn nationaliteit doet niet ter zake op deze klapstoelen. Ik ben geen immigrant, ik ben publiek”. En afgestudeerde van het Conservatorium in Amsterdam. Komt daarbij dat ze thuiskomt, bij musici, “we delen een taal, een repertoire, de muren van de concertzaal zijn een afbakening van neutrale grond”. De opvoering van String Quartet N° 2 (1983, overigens ook het geboortejaar van Laura Broekhuysen) is voor de leek, die niet vertrouwd is met de experimentele New York School met toondichters als Earle Brown, John Cage, en in dit geval Morton Feldman, een kalvarie. Herkenbaar van onze eigen Karel Goeyvaerts, Frans Andriessen, Karl-Heinz Stockhausen, maar in een minder agressieve atonaliteit. Eerder een tedere Brion Gysin. Klankisolatie, trage ontwikkeling, open interpretatievrije ritmiek, asymmetrische patronen, uitgerokken klankvorming en pauzes, het is een vorm van punktueel minimalisme, dat eerder enerveert dan harmonie laat ontstaan. Het is de langste compositie de Feldman (1926-1987) ooit geschreven heeft, een opvoering overspant al snel over de zes uur. De ontwikkeling verloopt bijzonder traag, de rustige klanken vlakken het hele concept uit tot een bijna rimpelloze zee. “Music that wipes everything out”, daarnaar streefde Feldman. Dat zij het uiterste vergt van uitvoerder en toehoorder is net de bedoeling: mee opgaan in een vlak dat netjes wordt schoongeveegd, zowel in gehoor als in overdenking. Het witte blad heruitvinden.

Broekhuysen heeft de vier grondelementen, net als de vier windrichtingen van de taal, geïnterioriseerd.

Dat was de taak waarmee Broekhuysen zich geconfronteerd zag om te “aarden” in IJsland, dat is wat het Feldmanconcert teweegbrengt als initiatierite. De vreemdelinge is verwante geworden. “De lengte van Feldmans strijkkwartet is dusdanig dat je met je ‘luisteraarstastzin’ geen vorm kunt ontwaren: je ziet de huid van het stuk niet meer, geen buitenkant, want je zit erin. Een akkoord hoor je niet als zodanig, het omgeeft je”. Zo ontstaat synesthetisch vermogen, klank wordt rots, ritme water, snaar bergrug en stilte lucht. De zintuigen en elementen vloeien samen, zoals de eenheid van de toehoorders één breed spectrum gaat vormen, woordenloos maar solidair. “Dat het slechts enkele uren kost om een groep te vormen waarvan de gelederen zich sluiten wanneer nieuwkomers zich aandienen, is een schokkende gewaarwording”.

Flessenpost uit Reykjavik
Flessenpost uit Reykjavik© GF

Wie heeft ooit dieper in de ziel van de mens gekeken dan Laura Broekhuysen? Muziek is als gas. Het wordt vloeibaar. Water is als tijd. Het versteent. Steen is als afgeworpen huid. Hij gaat op in vuur. En vuur, het innerlijke vuur, vlamt op en gaat op in wasem, in lucht. Broekhuysen heeft de vier grondelementen, net als de vier windrichtingen van de taal, geïnterioriseerd. Ze slaagt erin wat aanvankelijk onzekere, stuiterende pogingen tot communicatie waren om te toveren tot muziektheater – de diepste laag van de Edda. Zo is de tijd rond gemaakt, ze vindt zichzelf terug, en gaat op in het tijdloze contact: het menszijn. Het is een verwevenheid die niet meer stuk te krijgen is. Het zal haar doen begrijpen waarom op 21 april 1971 tienduizenden IJslanders samengepakt stonden aan de kade in Reykjavik, omdat de Deense kroon eindelijk afstand deed van wat haar niet toebehoorde: het oudste, dertiende eeuwse kalfsleren vellum van de Edda. Ik weet zeker dat het volgende concert dat Broekhuysen wil bijwonen een uitvoering zal zijn van Benjamin Bagby’s muzikale reconstructie van de rimurs op teksten van de Edda die hij in 1996 uitwerkte, een “spreek-zingen ondersteund door luit, vijfsnarige en driesnarige viool”, opgenomen in een kerk voor de akoestiek. “De muziek”, zei Bagby, “komt tot stand zoals in een middeleeuws proces”.

Haar greep op de wereld is omvattender dan die van de wetenschap. Haar menselijkheid dieper dan die van de begijnen

Die fijngevoeligheid, die eerbied ook voor authenticiteit zonder jezelf te verraden, heeft Laura Broekhuysen uitgedrukt in Flessenpost uit Reykjavik. Met een doordeweeks, wat nostalgische hedendaagse titel. Maar met een inhoud die alle eer geeft aan de dichterlijke versies van de volkskunst. Haar greep op de wereld is omvattender dan die van de wetenschap. Haar menselijkheid dieper dan die van de begijnen. Haar liefde is lava geworden, van buiten ijs, van binnen vuur. Ik heb nooit een warmhartiger boek gelezen.

Laura Broekhuysen, Flessenpost uit Reykjavik. Amsterdam-Antwerpen, Querido 2019, 174 blz.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content