Review | Boeken

Een daverende boerenthriller

© GF
Lukas De Vos
Lukas De Vos Europakenner

Het Lijk in de Boomgaard van Geert Van Istendael is de perfecte misdaadroman, onderhoudend, treiterend maar lankmoedig, degelijk gestoffeerd, wat provocerend, met een hoog Klaragehalte en een lage dosis opschepperij.

Ik zit niet, zoals Johan Verminnen, in de binnenzak van Brussel. Mijn afkeer van de zelfgenoegzame taalpartijtjes, de files, de hooghartige eurokraten, de verlepte wijken, de verfranste West-Vlaamse visboeren en slagers en bakkers, is omgekeerd evenredig met de 35 jaar dat ik in de Vlaamse hoofdstad heb gewerkt. Kwatongen beweren dat die afkeer te wijten is aan Antwerps chauvinisme. Niks van. Want Brussel heeft zonnige kanten, fantastische bouwkunst, gewriemel van mensen. Alleen zijn het kleine opklaringen in miezerig weer.

Eén zo’n opklaring heet Geert Van Istendael. Onder de schijnbaar luchtige oppervlakte van zijn allereerste thriller schuilt vooral een zwaarmoedig heimwee naar een Brussel dat hij zich zou wensen, dat van de Marollen en het Vossenplein, maar dat helemaal verwasemd is. Het Brussel van Pieter Brueghel de Oude. Die lange tijd in Antwerpen woonde, en door de bard Wannes Van de Velde geassocieerd wordt met pijnlijk verlies van identiteit: “De mensen wilden Brueghel zijn Brabants niet verstaan”. Zoals het even moeilijk is het met “hoow en awwà” doorspekte West-Vlaams van Vercruysse, “de Indiaan”, te verstaan, de beste sporenzoeker van het hele politiecorps.

Dat Brussel is de hoofdpersoon van Het Lijk in de Boomgaard. De stad. Of beter, de boerengemeenten die een aaneengekoekt canvas vormen voor een even landelijk gekrakeel, en vorm krijgt in de karikatuur van de weldoorvoede Brusselaar, commissaris Kluft (“rijmt op vernuft”; “rijmt op bluft”). De afkomst van zijn naam kent hij niet,. Naar het Duits, kloof, spleet? Naar het Oudnederlands, een kerkloos gehucht, klucht? In elk geval, aan de naam te zien, een aangespoelde, zoals zowat iedereen in Brussel.

Van Istendael doet daar heel gewoon over. Het zijn allemaal landgenoten, of ze nu de onmisbare secretaresse Aziza Ouriaghli heet alias Mevrouw Boon die haar eigen zorgen heeft met haar zoon maar voorts de drijvende kracht achter het politiecommissariaat is, Ali Demir, de rechterhand van Kluft en een onverbiddelijk operaliefhebber, Dumoulin de Nederlandsonkundige Waalse inspecteur die de pest heeft aan de bezittende klasse, Ekrem Elezi de Albanese dekhengst (“die fokstier van jou, dat is geen Albanees, maar een Belg, geboren in Ukkel zoals ik”, laat Kluft zich opmonterend ontvallen), of Michel de Libanees met zijn baba ganoesj. (Het is trouwens lovenswaardig dat Van Istendael niet toegeeft aan de modieuze ververengelsing van eigennamen, en rustig Istanboel schrijft – weliswaar niet meer met een m, maar zeker niet met een u).

Van Istendael noemt zijn thriller een satire, maar dat is wat sterk, want de pastiches en de ironie hebben zulke melancholische onderkant, dat de lezer eerder aan het grimassen gaat dan aan het kritiseren. De moord op een rijke boer (en later blijkt ook schuinsmarcheerder en ongevoelige crisismanager) in een bongerd in Neerpede – ik gebruik net als Van Istendael graag van die vergeten of geminachte Vlaamse woorden, zoals geperste kop, bassen, bloompansj of witte pensen, als ik me niet vergis, dasjteren – desteren, prakken) – zet een onderzoek op de sporen dat netjes lijkt op Agatha Christies Tien Kleine Negertjes. Alleen is het geen aftelrijmpje voor de slachtoffers, maar voor de verdachten. Tot grote moedeloosheid van Kluft, die telkens hij zich vastrijdt en een verdachte moet schrappen een geblokkeerde rug “vanaf het staartbeen” en verkrampte nek krijgt, die zijn al even overvoede vrouw Jeanine kundig wegknijpt.

Dat het verhaal in Neerpede begint is logisch: het is de enige plek waar nog een boer woont, die ene waarvoor het zogenaamde gewest Brussel een eigen minister gebruikt (Céline Fremault, die wellicht een koe uitsluitend kent van de Pink Floyd platenhoes van Atom Heart Mother). Geschurkt tegen het Pajottenland, waar Boeren-Brueghel zijn inspiratie vond. Zo ook Van Istendael.

Buurman Yugwurthen Boussatta ging net de (nu) aflijvige heer Overman (Übermensch?) bezoeken maar vond zijn lijk, netjes de keel doorgesneden met een onvindbaar wapen. Een mes, maar welk een? Daar kan zelfs de grootste kenner van Europa, wetsdokter Huyghe – die smalend neerkijkt op het Vlaams en zichzelf Wiezje en Kluft Clouffe (kloef, slof) noemt – geen type voor vinden. Dat doen uiteindelijk de nederige ambachtslui, de oude vaders van Vercruysse en Demir: “Ze begrepen elkaar als eeneiïge tweelingen. Spraken ze Altaisch of Ingweoons, het kon niet verdommen, hun wederzijdse begrip lag achter de rammelkast van de woorden, ze deelden een metataal, ze beheersten een spraakkunst gebeeldhouwd door decennia omgang met boomstam en wortel en grond en eeuwen overgedragen vaardigheden. Hun taal zat in hun handen, niet in hun stembanden”.

Daar spreekt zoveel liefde voor de gewone werkmens, en zoveel woede over de minachting voor de handarbeider uit, dat Van Istendael zich echt blootgeeft als de zanger van de harmonie en gelijkheid in de samenleving. Ontroerend is dat. Niet dat de herkenning van het entmes de oplossing brengt, het wordt pas jaren later teruggevonden, blijkt uit de epiloog. Maar wie kan zo keurig de schurk met de witte boord van kant hebben gemaakt? Niet de buurman, die het lijk uit piëteit versleepte en uit de regen legde. Misschien wel de (vervreemde) vrouw van Overman, née Wallaert. Zij maakt grote sier en berijdt haar Albanees als op een rodeostier, nadat ze jaren geconfronteerd is geweest met haar mans onlesbare driften. Elders, niet thuis. Of haar roddelvriendin Françoise Michaux? Of is het de (vervreemde) dochter van Overman, die in Canada woont en dus wel een goed alibi heeft? Of de (vervreemde) zoon, die volgend oeroude familietraditie Maximiliaan heet, maar zichzelf Mini noemt als suksesvolle drummer van de grungegroep Grmpf? Er zijn nog gegadigden: de 120 werknemers van Overman Optics, die in één klap aan de deur zijn gezet. De studenten orgel, de hobby van Overman. De Albanese maffia.

Kluft krijgt er een punthoofd, een stijve rug, en voortdurend honger (“ik zou kunnen eten tot mijn gat met een toot staat”) en dorst van. Zo erg dat hij, zoals sommige parlementsleden uit een thermos, een dubbele cognac uit een kop gaat drinken. Van Istendael kent als oudjournalist zijn pappenheimers. Merkwaardig is dat nergens geuze, faro, lambiek of kriek geschonken wordt, alleen waterachtige drab die koffie voorstelt en mijn moeder “gendarmenzweet” noemde. En alkohol op kantoor is sowieso al verboden, er heerst een “sjaria” volgens Demir (“Voor een half glas bier krijg je nog net geen stokslagen”), en ook bij verdachten moet je nee zeggen zelfs als ze je Bowmore Islay whisky 12 Jaar aanbieden. Gelukkig is er de sigaret, elektrische Yes voor Demir, de echte, eeuwige, groene Tigra met het ikonische vermoorde tijgermeisje Angelina Saey, om Kluft toch iets om handen en in de longen te geven.

Is het onderzoek een afvallingskoers die Kluft node tot afronding weet te brengen, het mooiste blijven de warme beschrijvingen van de plekjes in Brussel, hij kent ze, Van Istendael. De rijhuizen in de minder begoede wijken van Elsene, waarvan alleen de gevel verschilt, het monument voor de Koreaanse oorlog in het veel te rijke Sint-Pieters-Woluwe (raar dat het standbeeld voor de Albanese vrijheidsheld Skanderbeg aan het Josaphatpark in Schaarbeek niet ter sprake komt), de orgelschool in de kerk op Vogelzang (en ik heb nu geleerd waarom orgelisten smalle schoenen dragen), het politiekantoor van Brussel-Zuid, worstenkraam Polski Sklep aan het slachthuis, de kwistig rondgestrooide weetjes over de verborgen plekjes van dat dorpenamalgaam dat zich Brussel noemt.

Zelfbeheersing in de parodie, dat is de drijvende kracht van Van Istendael. Hij is minder vulgair dan Brusselmans en zijn inspecteur Zeik, minder slordig in de uitwerking van zijn plot dan Havank, minder nadrukkelijk dan Bavo Dhooge, minder giftig dan John Vermeulen. Eigenlijk leunt hij het nauwst aan bij de onterecht nederige thrillers van Bart Holsters. Van Istendael heeft de flair van Eric Ambler en de onderkoelde humor van Guy Gilpatric.

Het Lijk in de Boomgaard is àf. Het is de perfecte misdaadroman, onderhoudend, treiterend maar lankmoedig, degelijk gestoffeerd, wat provocerend, met een hoog Klaragehalte en een lage dosis opschepperij, zelfs als het over het verschil tussen opera en operette, of over Piketty en het neuriën van Franse chansons gaat. Kluft is een onvoorwaardelijk bewonderaar van Aznavour. Goed dat er ook hiphop en rap bestaan.

Net die veelzijdigheid heeft Van Istendael uit Brussel, een puist in zijn malse omgeving, gepuurd. Met als onderliggende relativering: een mens zonder tekorten is geen mens, maar een bedrijfsleider. Een mens zonder loeten is geen mens, maar een koorknaap. Die menselijke komedie op mensenformaat kon niet beter opgeroepen worden dan in de dilemma’s van Brueghel. Verbrand ik mijn kunst voor de Inquisitie mij op de stapel zet? Schrijf ik Brussel van me af of ga ik erin verstikken?

Het Lijk in de Boomgaard is een waardige ode aan Brussel, waar hij 37 jaar gewoond heeft. En tegelijk een boerenpsalm voor zijn verhuis naar het geurige, landelijke Sint-Joris-Weert. In de weiden. Pal op de taalgrens. Want dat kan Van Istendael niet missen. Behalve Brabants moet hij vreemde klanken blijven horen. Om zijn verstand gezond te houden. Het Lijk in de Boomgaard is de kluchtige misdaadroman van het jaar.

Geert Van Istendael, Het Lijk in de Boomgaard. Antwerpen, Houtekiet 2017, 220 blz.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content