De sprookjes van Grimm 200 jaar later

Op 20 december 1812 verschenen de ‘Kinder- und Hausmärchen’ van de gebroeders Grimm in een oplage van 900 exemplaren. Vandaag is het nog altijd het meest verspreide Duitse boek.

Het is hun goede vriend Achim von Arnim die de gebroeders Grimm waarschuwt dat ze niet langer moeten dralen met het publiceren van hun sprookjes. Als ze blijven streven naar volledigheid zal er nooit iets van in huis komen, aldus Arnim, die voor een goed contact met de Berlijnse uitgever Georg Andreas Reimer heeft gezorgd.

De oorspronkelijke uitgave van 475 bladzijden is ook het resultaat van een hoog oplopende discussie tussen de twee broers Wilhelm en Jacob Grimm. Jacob zou de sprookjes het liefst onbewerkt presenteren, een principe dat hij als strenge filoloog voor alle oude teksten huldigt. Maar Wilhelm zet zich door. Hij bewerkt de sprookjes. Maar ook in die lichtjes opgepoetste vorm blijft de toon van de sprookjes droog.

Het is een misverstand te geloven dat de sprookjes van de gebroeders Grimm direct uit oude bronnen zijn geplukt. De broers zijn niet op stap gegaan om ze in verafgelegen Duitse streken te verzamelen. De namen van de oorspronkelijke vertellers zijn bekend. De vertellers zijn bijna allemaal intellectuele vrouwen die tot de kennissenkring van de Grimms behoren. Het gaat vooral om Marie en Dortchen Hassenpflug (de latere vrouw van Wilhelm) uit Kassel en Friederike Mannel, een domineesdochter uit Allendorf. Deze vrouwen hebben met elkaar gemeen dat ze de Franse taal machtig zijn en dat ze een hugenotenachtergrond hebben.

Daarom is het niet verwonderlijk dat hun sprookjes grote overeenkomsten vertonen met het sprookjesrepertoire uit het Frankrijk van de 18de eeuw. Verder behoren de families von Haxthausen en Droste Hülshoff uit Westfalen tot de bronnen. Dorothea Viehmann, de zogenaamde ‘Märchenfrau’ uit Kassel, benadert nog het best het beeld van de oude vrouw die aan het haardvuur oude volkssprookjes uit de orale traditie vertelt, maar het is dan ook typisch dat deze volksvrouw eerst weigert haar sprookjesschat aan de Grimms door te geven. Voor de mannelijke inbreng van de verhalen zorgt Johann Friedrich Krause, een gepensioneerde militair die van de Grimms afgedragen kleren in ruil voor zijn verhalen krijgt.

Als de sprookjes rond Kerstmis 1812 verschijnen, vindt de kritiek dat de filologische referenties achteraan overbodig zijn, dat de verteltoon onvoldoende op kinderen is gericht en dat de toon te droog is. Geen wonder dat de sprookjes slecht verkopen. Een deel van de oplage gaat zelfs in de ramsj. Een tweede editie uit 1819, dit keer met getekende illustraties van Emil Ludwig Grimm, een jongere broer, is evenmin een succes.

Weer is het Wilhelm die zich de kritiek ter harte neemt. De volwassenen moeten zin krijgen om de sprookjes aan hun kinderen voor te lezen, meent hij. Jacob is het daarmee niet eens en trekt zich uit het project terug. Wilhelm begint de sprookjes opnieuw te bewerken en past ze aan aan de smaak van de tijd en aan de morele normen. Hij grijpt stilistisch doortastend in, wat tot gevolg heeft dat de sprookjes veel langer worden. Hij siert hun rudimentaire karakter op met atmosferische beelden waardoor de sprookjes de typische Grimmse toon krijgen: de koningsdochter is ‘mooi’, het bos ‘donker’, de linde ‘oud’, de bron ‘koel’ en vooral de tijden ‘oud’. Al die adjectieven ontbreken in de oudste versie van het sprookje ‘De kikkerkoning of de IJzeren Hendrik ‘.

Maar een echte doorbraak in Duitsland en daarna in de hele wereld komt er pas als de ‘kleine uitgave’ van 1825 met een selectie van vijftig sprookjes verschijnt die naderhand tot de beroemdste zouden behoren. Als voorbeeld dient een succesrijke Engelse selectie die een van de eerste vertalingen van de Grimmse sprookjes was. De Duitse ‘kleine uitgave’ verschijnt in een oplage van 1500 exemplaren en wordt tijdens Wilhelm Grimms leven nog negen keer gedrukt. Dat succes zorgt ervoor dat de aandacht van de Duitse lezers nu ook begint uit te gaan naar de oude ‘grote uitgave’ die zich vanaf de derde editie in 1837 eveneens begint door te zetten.

De gebroeders Grimm hebben een schat van oude teksten uitgegeven, maar geen enkele zou de beroemdheid van de verzamelde ‘Kinder- und Hausmärchen’ evenaren. Mondiaal zijn de sprookjes het meest verspreide boek in de Duitse taal.

Piet de Moor

Een prachtige uitgave verscheen vorig jaar in de door Hans-Magnus Enzensberger gestichte ‘Andere Bibliothek’ in Frankfurt: ‘Es war einmal’, gepubliceerd en becommentarieerd door Grimm-kenner Heinz Rölleke en prachtig geïllustreerd door Albert Schindehütte, ISBN 9783821862477 – 99 euro. Een uitgebreide Nederlandse editie verscheen in 2006 bij Lemniscaat in een vertaling van Ria van Hengel en met illustraties van Charlotte Dematons, 29,95 euro.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content