‘Als morgen de salafisten hier binnenvallen, laten we hen dan begaan?’ (Sophie De Schaepdrijver)

© Michiel Leen

Michiel Leen sprak met historica Sophie De Schaepdrijver die met ‘De Groote Oorlog’ hét standaardwerk over WO I schreef en die zo haar bedenkingen bij ‘Nooit Meer Oorlog’ heeft.

In de aanloop naar de grote oorlogsherdenkingen van volgend jaar, komt uitgeverij Linkeroever met een licht herziene heruitgave van ‘De Groote Oorlog’, het standaardwerk van historica Sophie De Schaepdrijver over het verloop van de Eerste Wereldoorlog. De Schaepdrijver woont en werkt in de VS en was op doortocht in Brussel om de herdruk van haar oorlogsgeschiedenis toe te lichten. Ze hoopt alleszins dat ook de historici beter zullen worden van de herdenkingsindustrie rond WO I: ‘Zou er ook wat van dat herdenkingsmanna naar de oorlogsarchieven mogen vloeien?’ Ze heeft zo haar bedenkingen bij de sympathieke slogan ‘Nooit Meer Oorlog’ en ze is het er niet mee eens dat de Vlaamse beweging in de loopgraven van WO I werd geboren: ‘Het gros van de Vlaamsgezinden was tegen medewerking met de bezetter’.

‘De Groote Oorlog’ dateert intussen alweer van 1997. Zijn er in de tussentijd nieuwe tendensen in het onderzoek naar WO I opgekomen?

We weten nu veel meer, al ben ik van mening dat er nog heel wat over geschreven moet worden. We weten iets meer over het dagelijks leven tijdens de oorlog. De grootste verandering is de verbeterde toegankelijkheid van het archiefmateriaal. Vandaag is er meer gedigitaliseerd, de inventarisatie is beter, bepaalde stukken zijn pas onlangs beschikbaar geworden… Toen ik begon, was het soms met handen en voeten graven naar archiefstukken. Maar er blijven blinde vlekken. We weten nog heel weinig over de werklozensteun tijdens de oorlog bijvoorbeeld. Anderzijds weten we nu meer over spionage.

De laatste ooggetuigen zijn intussen wel gestorven?

Ja, maar historisch onderzoek werkt zelden met ooggetuigen. Niet dat je veel hebt aan die getuigenissen: er zit zoveel tijd tussen, dat de blik te zeer gefilterd is door de tussenliggende decennia.

Welk aspect is volgens u nog onderbelicht momenteel?

Wij moeten meer weten over de economie van die periode. We weten al een hoop, maar detailkwesties blijven onderbelicht. We weten ook nog te weinig over de ervaring van de bezetter àls bezetter. Wat dachten die Duitsers dan dat ze hier kwamen doen?

Waarom is dat tot op heden een blinde vlek?

Het heeft lang geduurd eer er aandacht kwam voor het feit dat de Eerste Wereldoorlog niet alleen een loopgraven- maar ook een bezettingsoorlog was. Rond die bezettingservaring is lange tijd niets gedaan. Er heerste de idee dat te veel praten over het bezette België meteen de deur openzette voor de geallieerde oorlogspropaganda over dat arme België. De consensus was dat de Eerste Wereldoorlog zinloos en absurd was, en in die optiek was er geen plaats voor het onderzoek naar de bezettingservaring.

Je zou kunnen zeggen: de discussie over bezetting brengt ook meteen de discussie mee over heikele thema’s als collaboratie, verraad, vergelding.

Daar is dan weer wel onderzoek naar geweest. Denk maar aan het baanbrekende werk van Lode Wils: ‘Flamenpolitik en activisme.’ Voor ‘De Groote Oorlog’ heb ook ik daar onderzoek naar gedaan, onder andere in correspondenties van en tussen Duitsers en Vlamingen in die jaren, net als in de archieven van de Raad van Vlaanderen, de belangrijkste medewerkende organisatie. Er is ook een degelijk, helaas nooit gepubliceerd, doctoraat geweest waarin werd nagegaan hoe de collaborateurs van toen, naderhand weer werden gecoöpteerd in die Vlaamse beweging. Want dat spreekt niet vanzelf. Het gros van de Vlaamsgezinden was tegen de medewerking met de bezetter. Tenoren als Camille Huysmans, Karel Van de Woestijne, Vermeylen, waren duidelijk tegen. Hoe kon je als Vlaming meewerken aan een regime dat tegelijkertijd Vlamingen meesleepte als dwangarbeiders?

August Borms was echter van mening dat de Duitsers moesten winnen, en als er daarvoor Vlaamse arbeiders nodig waren, was dat maar zo. Na de Duitse overwinning zou Vlaanderen daar enkel beter van worden. Een erg abstracte, cynische redenering: intussen werden die Vlamingen in beestenwagens versleept naar werkkampen waar de mortaliteit hoger lag dan aan het front. Sommige leden van de kleine burgerij deden hun voordeel met de collaboratie: was je de ene dag nog leraar aan de middelbare school, dan maakten de Duitsers je plots professor aan de Gentse universiteit. Medeburgers die minder geluk hadden, werden intussen uitgebuit. Het is moeilijk om daarmee om te gaan, maar die keuze tot collaboratie getuigde van weinig burgerzin. Temeer als je bedenkt dat mede-Vlamingen intussen aan het vechten waren om het vaderland opnieuw te bevrijden.

Welke rol speelde de literatuur van de Eerste Wereldoorlog in uw werk?

In de bundel ‘Erfzonde van de twintigste eeuw’ gaat het overwegend over de literatuur van de Eerste Wereldoorlog. Door de literatuur ben ik mij voor het conflict gaan interesseren, niet door de militaire gebeurtenissen. Omdat ik die literatuur kende, ben ik onderzoek naar Wereloorlog I gaan doen. De teksten van de Britse War Poets, het ‘War Requiem’ van Benjamin Britten, met teksten van Wilfred Owen, ‘Le Feu’ van Barbusse. En dan was er Eksteins’ ‘Rites of Spring,’ de culturele geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog. Dat briljante boek, dat ik destijds uit pure belangstelling las, was een eye opener. Je moet nu eenmaal weet hebben van de culturen die de Eerste Wereldoorlog denkbaar maakten. Denkbaar, en dus mogelijk. Eksteins stelt één cruciale vraag: “Als die oorlog echt als absurd werd aangevoeld, hadden legerleidingen dan niet veel meer dwang moeten gebruiken om de soldaten aan het front te houden?” De miljoenen frontsoldaten waren geen harde militaristen, maar blijkbaar vonden ze het hun plicht om te gaan vechten, ook al werden ze vanaf de eerste dag blootgesteld aan de enorme gruwel van het conflict. Ja, er is censuur en er werden mensen geëxecuteerd voor desertie, maar alles bij elkaar zijn dat er slechts weinigen. Er moet dus een innerlijke overtuiging geweest zijn, die die mensen aan het front hield. Ons werk als historici is proberen om die innerlijke overtuiging te doorgronden. Want daarin ligt het mysterie van de Eerste Wereldoorlog. De stelling ‘Nooit Meer Oorlog’ en de verontwaardiging over de gruwel zijn nodig, maar ze beantwoorden daarentegen de vraag naar de overtuiging niet. De oorlog wàs gruwelijk, zeker. Maar waarom bleven zovelen dan verder vechten? Wat dachten zij dat zij aan het doen waren en waarom?

Hebt u het idee dat u intussen wat dichter bij een antwoord gekomen bent?

Of we ooit dichterbij een antwoord komen, weet ik niet. Historici werken als een soort archeologen. Wij proberen de vanzelfsprekendheden van een leefwereld weer op te bouwen met de scherven en brokstukken die we ervan terugvinden: gedichten, spotprenten, dagboeken, correspondenties… Eén alomvattend antwoord is er niet. De motivatie om te gaan vechten is voor iedereen anders. De Duitsers vatten de Grote Oorlog lange tijd op als een verdedigingsoorlog: “We bevechten hen ginds, dan hoeven we het niet op ons grondgebied te doen.” Een mentaliteit die je ook tegenkomt bij de Irak-oorlogen van de Amerikanen. Maar die gedachte volstaat niet om een heel volk vier jaar lang mee te krijgen in een conflict. Duitsland is daardoor net uit elkaar gevallen. Plots ging men zich toch afvragen waaruit het verdedigende aspect nog bestond, als alle troepen ingegraven zaten in veroverd land. De Belgen, daarentegen, vochten voor de bevrijding van hun grondgebied. Goed, je kunt tegen de legerleiding zijn, tegen de botte discipline en zeker tegen de rigide eentaligheid van het leger, maar voor de Belgen blijft het een bevrijdingsoorlog. Om maar te zeggen: voor directe betrokkenen was het helemaal niet de absurde onderneming die latere generaties ervan gemaakt hebben. De rechtstreeks betrokkenen hadden nu eenmaal het gevoel dat ze iets tot het einde moesten volvoeren.

U bent ook curator van een herdenkingstentoonstelling in Brugge. Welk accent wil u leggen?

De Eerste Wereldoorlog in West-Vlaanderen omvat niet alleen de Westhoek. Brugge was een uitvalsbasis voor de Duitse duikbotenoorlog en werd als dusdanig ook zwaar door de Britten gebombardeerd. Dat levert een heel andere oorlogservaring op dan het leven aan het front. Brugge was ook een uithangbord voor het Duitse cultuurbeleid: door zorg te dragen voor het Brugse erfgoed, wilden ze hun barbaarse reputatie bijspijkeren. Een complex verhaal, dat buiten het front en de stukgeschoten Westhoek staat. Maar geen marginaal verhaal: het gros van de Vlamingen heeft de oorlog meegemaakt als een bezetting, niet zozeer als een frontoorlog.

De Volkskrant schreef dat u de Belgische geschiedenis ont-ideologiseert. Enig idee wat ze daarmee bedoelen?

Al te vaak werd er gedaan alsof de Eerste Wereldoorlog het echte startpunt is geweest van de Vlaamse beweging. Voor mij is die gedachte te abstract. Ik ga liever kijken wie welke keuzes maakte, en waarom. Dé Vlaamse beweging bestond niet. Het gaat om mensen, met hun eigen keuzes en stellingnames. Je merkt dat die beweging na de oorlog helemaal van gezicht verandert. Ik wil ingaan tegen de deterministische tunnelvisie, als zou de oorlog de Vlamingen de ogen geopend hebben.

En waarvoor precies de ogen geopend, dan?

Het denkbeeld dat België per se uit elkaar moest vallen, bijvoorbeeld. Dat is een conclusie die sommigen in de Vlaamse beweging daaruit getrokken hebben. Na de oorlog verandert de Vlaamse beweging van gedaante: ze wordt minder stedelijk, veel dorpser, kleinsteedser, veel katholieker… Kijk, ik schrijf dergelijke dingen niet om mensen te plezieren. Af en toe leidt dat tot stevige discussies. Niet tussen historici, want wij kennen allemaal de bronnen. Er is een verschil tussen de conclusies van het historisch onderzoek en de branding van de Vlaamse beweging. Tja, dat kan, maar verwacht niet dat historici daaraan meewerken.

Gaat u ook de manier aankaarten waarop het conflict achteraf gerecupereerd werd?

Ik héb dat al gedaan, in mijn historisch onderzoek. We moeten af van onze neiging om lessen te willen trekken uit de Eerste Wereldoorlog. Die oorlog is het waard dat je de tijd neemt om de complexiteit ervan te bekijken. Wat deed die mensen doorgaan? Dat achterhaal je niet door een kerkhof te bezoeken, klaprozen te strooien en dan te zeggen: nooit meer oorlog! Op die manier kom je niet tot een begrip: je weet al van tevoren wat je moet denken. We wéten nu wel dat het erg was. Ik moet de eerste glorierijke beschrijving van die oorlog nog tegenkomen, hoor. Tijdens de Tweede Wereldoorlog stierven de soldaten ook bij bosjes, ze leden evenzeer aan shellshock en kwamen evenzeer verminkt terug, maar is dat dan minder erg omdat die Tweede Wereldoorlog, in tegenstelling tot de Eerste, een goede oorlog was? Of hadden we de Tweede Wereldoorlog, uit principe niet moeten uitvechten – immers: Nooit Meer Oorlog!

Ik wil het debat wel aangaan over dat ‘Nooit Meer Oorlog’. Hoe ver wil je die slogan doortrekken? Is landsverdediging dan niet toegestaan? Het zou leuk zijn als je je burgerlijke en grondwettelijke vrijheden nooit te wapen zou moeten verdedigen, maar als morgen de salafisten hier binnenvallen, laten we hen dan doen, uit principe? Dan zou ik bij wijze van spreken wel in een burqa rondlopen, als mijn zoon maar niet moet gaan vechten. Maar u merkt aan het voorbeeld dat het geen gemakkelijke discussie is. Hoe letterlijk wil je die boodschap nemen? Of is het toch maar een slogan, en gaan we daarna weer streekbier drinken met een klaproos op onze revers? Een hooggeschoolde samenleving kan wel een complexere discussie aan.

Wat moet het publiek dan onthouden van de vier jaar herdenkingen die eraan zitten te komen?

Dat die mensen uit 1914 niet dom waren. Het is geen generatie slachtoffers, geen kudde willoze schapen die achter de propaganda aanliep. Die mensen waren even complex en intelligent als wij. De Tweede Wereldoorlog draait rond een aantal morele zekerheden. De Eerste stelt veel meer de vraag: hoe ver wil je gaan in landsverdediging? Op welk moment wordt de oorlog zo erg dat je misschien wel beter leert leven met je status van veroverde? De Eerste Wereldoorlog is veel geschikter om ons, 21e-eeuwers, aan het denken te zetten.

Waar ik zeker ook voor wil pleiten: geef historisch onderzoek de ruimte. Doe niet alsof we het eigenlijk allemaal wel weten, dat we de historici niet meer nodig hebben. Het maakt mij kwaad hoe weinig de historici betrokken worden bij de herdenkingen. Terwijl het toch gaat om mensen die met veel kennis van zaken naar de tafel komen, maar naar wie weinig geluisterd wordt. Ook onze archieven verdienen meer steun. Vandaag werken ze met belachelijk weinig middelen. In het archief van de stad ’s Hertogenbosch werken vandaag meer mensen dan in het Rijksarchief in Brussel. Archieven zijn nochtans het geheugen van de samenleving, wij kunnen niet zonder dat instrument. Ik vind klaprozen geweldig, hoor, maar kan er niet ook wat herdenkingsmanna naar de opwaardering van onze archieven gaan?

Michiel Leen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content