Kris Jacobs

Bob De Moor: scheepsjongen achter de tekentafel

Kris Jacobs Redacteur bij Knack Focus.

Als eerste stuurman van Hergé heeft Bob De Moor een aardig stuk stripgeschiedenis geschreven.

Als eerste stuurman van Hergé heeft hij een aardig stuk stripgeschiedenis meegetekend. Dat Bob De Moor ook aan een eigen oeuvre timmerde, is een beetje vergeten. Het Belgisch Stripcentrum brengt een gepast eerbetoon aan de minst bekende naam van de grote drie van de klassieke Vlaamse strip.

Tegenwoordig wordt Jef Nys – terecht – bij de groten van de klassieke Vlaamse strip gerekend, maar vroeger werd met die ‘grote drie’ veelal Willy Vandersteen, Nero en Bob De Moor bedoeld. Die laatste staat behoorlijk in de schaduw van de anderen, omdat hij niet in dezelfde mate een eigen oeuvre heeft opgebouwd: De Moor stelde zijn talenten al sinds de vroege jaren vooral ten dienste van Hergé, van wie hij tot de dood de assistent bleef. Waardoor zijn roem tegenwoordig groter is bij tintinofielen dan bij het Vlaamse publiek dat al dan niet jaren her met mennekes is opgegroeid.

Het Belgisch Stripcentrum zet Bob De Moor op een piëdestal met het onderwerp waarin hij als geen ander uitblonk: de zee en de scheepvaart, zoals hij die vereeuwigde in zijn al te korte reeks Cori de scheepsjongen. De Moor, geboren in 1925, groeide op in dezelfde volksbuurten als Vandersteen. Al op prille leeftijd tekende hij alles wat hij aan de Schelde zag passeren. En zonder de Duitse inval in mei 1940 was hij allicht als kajuitsjongen aangemonsterd op een Congoboot naar Matadi. Het werd de Antwerpse Academie – omdat zijn ouders in het tekenende joenk wel een architect zagen -en na de oorlog strips.

De expo toont natuurlijk De Moors legendarische reis op de Koningin Astrid aan de zijde van Hergé (over echte zeereizen valt er verder niet zoveel te vertellen, want De Moors maag was niet bestand tegen het onaflatende deinen) maar focust vooral op zijn eigen werk omtrent het ruime sop. Cori – want daarover gaat het dan hoofdzakelijk – toont een stijl die behoorlijk afwijkt van de klare lijn van de Hergéschool: sfeervoller, gedetailleerder in zijn nog steeds heldere lijnvoering, met diepzwarte schaduwvlakken die de strip een cachet geven dat schatplichtiger is aan de klassieke Amerikaanse krantenstrip dan aan het werk van zijn vaste werkgever, stripwerk dat ook meer dan eens doet denken aan de bourgondischer zwier en elegantie van zijn vriend Willy Vandersteen, met name zoals hij die tentoonspreidde in de illustere blauwe reeks van Suske en Wiske.

Het Stripmuseum moest zich in het verleden vaak schamen dat het in een van de mooiste panden van Brussel – het voormalige warenhuis Waucquez van Victor Horta – mocht hokken, maar aan deze tentoonstelling af te meten waait er een nieuwe wind door het eens zo slaperige instituut. Er zijn duidelijk kosten noch moeite gespaard voor een volwaardige enscenering, inclusief houten kisten, scheepsvaten, een scheepsromp vol schietensklare kanonnen, oude interviewfragmenten met De Moor op video.

Maar dat is natuurlijk niet meer dan franje. Striptentoonstellingen blijven hoe dan ook een raar beest: een strip is gemaakt om te lezen – in een boek liefst – niet om er fragmenten van aan de muur te bekijken. En daar komt bij dat curatoren vaak de boel nog eens overladen met een veelheid aan biografische weetjes en wat dies meer zij. Toon Horsten, de hoofdredacteur van Stripgids, die deze tentoonstelling maakte, geeft blijk van stripofiele beheersing én poëtisch talent. Hij beperkt de tekstuele uitleg, waardoor je die voor één keer ook eens tot het einde leest en brengt op zijn toeschouwer de hunker van De Moor over, die je je zo zwoegend onder zijn bureaulamp voorstelt terwijl hij het eeuwige deinen grafisch vastlegt. Een van de middelen die Horsten daartoe gebruikt is de poëzie: de korte teksten bij de originelen zijn telkens in drie talen vergezeld van enkele verzen, de meeste van Emile Verhaeren. Eén nogal vrije vertaling van Stefaan Van den Bremt sluit de tentoonstelling meesterlijk af:

En al wat men uitvindt uit scheppend verlangen,

als het brein van de mens uitbarst als een vulkaan,

stroomt naar haar,

mondt uit in een zee van tegenstrijd,

in de stad van het bronstig geweld en de nijd,

in de stad waar de wereld is herontstaan.

Naïeve zeelui beelden haar overvloed uitop hun getaande,

weerbarstige huidals de schaduwen wegen op de oceaan.

Dat zie je nog veel te weinig in de stripwereld, misschien uit valse bescheidenheid over de plek die het medium inneemt tussen de andere kunsten, waarschijnlijker omdat er vaker naar de eigen navel dan naar de lonkende einder gestuurd wordt. Even veelzeggend is die ene plaat op de expo die zich meteen onderscheidt van wat je verwacht. De Moor was een man die zich meticuleus documenteerde, dus bulkt het in zijn werk van de fraai getekende historische schuiten. Horsten kiest echter ook die ene plaat die hem ten voeten uit als verhalenverteller toont, die de hoge vlucht toont die de verbeelding met minimale middelen kan nemen. die ene plaat uit Cori waarop net niks nul de botten geen enkel schip te zien is.

Op een eerste paginabreed plaatje zie je daarin een onherbergzame kust, afgezoomd door grillige ijsschotsen, daaronder – even paginabreed – hetzelfde tafereel maar nu gezien van verder op zee. Op de derde tekening is de kust verdwenen en resten alleen nog de golven. De zee is hier een personage, vol mysterie. ‘De zee, dat is het avontuur’, aldus De Moor. Peu importe dat hij dat avontuur beleefde van achter zijn tekentafel, een kajuitsjongen kun je ook in je dromen worden.

Een mooi testament is Dali Capitan. In dat laatste album ontmoet Cori zijn vader, van wie hij dacht dat die dood was. De man blijkt zich bekeerd te hebben tot de islam. Dali Capitan kreeg vorm begin jaren negentig, in een tijd dat kiezers hier te lande zondagen zwart kleurden. En er is nog iets merkwaardigs aan de hand met dat striptestament. Op de laatste pagina, als het schip met Cori en zijn vader Amsterdam nadert, is er een opvallende verschuiving in de tekenstijl. In de laatste prent, die de onderste helft van de pagina volledig in beslag neemt, lijken de gebeurtenissen voor eeuwig bevroren in de vele arceringen die de tekening plots meer het cachet van een oude gravure dan van de voorgaande strippagina’s geven. De laatste teksregels luiden: ‘Amsterdam is niet ver meer. Cori ziet de tranen van zijn vader. Hij weet dat, vroeg of laat, Dali Capitan zal terugkeren naar Allah en de Afrikaanse zon. Maar tot dan zal hij met volle teugen genieten van het geluk van het samen zijn.’

Het is tekenende zoon Johan De Moor die dat laatste album na Bobs dood, in 1992, afwerkte, en een passend eresaluut aan zijn vader brengt. Helemaal onderaan rechts in dat beeld staat een koe op de oever toe te kijken. Johan voegt op het origineel naast zijn eigen handtekening nog de woorden ‘Fin… et vive bompa!’ toe, klaar om nieuwe einders op te zoeken met zijn eigen stripcreatie, Kobe de koe, die in die tijd haar eerste avonturen beleeft.

De geest van Bob De Moor leeft nog steeds voort, in zijn hele kroost: op de vernissage van de expo werden de gebruikelijke slaapverwekkende speeches met schril fluitsignaal gekortwiekt, waarop Bobs dochter en vier zonen, begeleid door enige muzikale vrienden, uit de spreekwoordelijke volle borst zeemansliederen aanhieven. Er stond zelden zo’n stevige bries in het Stripcentrum. Vive bompa!

Kris Jacobs

Bob De Moor, tot 15 januari in het Belgisch Stripcentrum in Brussel.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content