‘Wie gelooft er nog in de vooruitgang?’

In het nieuwe boek ‘MEER’ zetten verschillende auteurs zich af tegen het idee dat minderen – het ook in de politiek en media zo populaire mantra van de ecologisten – de oplossing zou zijn voor problemen rondom milieu en ontwikkeling. Knack biedt u de inleiding van Hidde Boersma aan als voorpublicatie. ‘Het wordt tijd dat we als mens opnieuw durven te geloven in onszelf, in onze kracht om de wereld beter te maken.’

In de warme zomer van 2019 publiceert de Britse antropoloog en schrijver Jason Hickel een betoog op de Amerikaanse site New Internationalist onder de titel ‘Progress and Its Discontents’ – vrij vertaald: het ongemak van de vooruitgang. Het is een lange aanklacht tegen vooruitgangsdenkers als ‘Enlightenment Now‘-schrijver Steven Pinker, Microsoft-oprichter Bill Gates, en wijlen ‘rockstar’ statisticus Hans Rosling. Dit trio vertelt al een paar jaar in de media het verhaal dat het uitstekend gaat met de wereld. Dat de industriële revolutie, de globalisering, de vrije handel, de ratio en de wetenschap de planeet rijker, gezonder, geletterder en vrediger hebben gemaakt. De wereld is nooit een betere plek geweest dan nu, is de overtuiging van het drietal en zijn aanhangers, onder wie de meeste schrijvers van dit boek.

Niet volgens Hickel. Volgens hem proberen de zogeheten Nieuwe Optimisten met het verhaal een onderdrukkend economisch systeem van roofkapitalisme en kolonialisme in leven te houden. Hickel vindt dat de ontwikkelingen in de 20e eeuw meer ellende dan goeds hebben gebracht. Het leven was voor veel mensen beter in de 19e eeuw, omdat ze toen ‘overvloedige toegang hadden tot land, water, bossen, vee en een robuust systeem van delen en wederkerigheid’, aldus Hickel. Het idee dat de balans van de globalisering, industrialisering en technologisering die de 20e eeuw kenmerkte, uiteindelijk negatief uitpakt, is populair, alleen al getuige zijn ruim 65.000 volgers op Twitter.

Wie gelooft er nog in de vooruitgang?

Het is precies het tegenovergestelde verhaal als dat van de Nieuwe Optimisten. Zij zien de 20e eeuw als sluitstuk van wat in de 17e eeuw begon met de Age of Reason en de Verlichting. Toen begon de weg naar de moderniteit; naar een wereld die steeds globaler, individueler, meer verstedelijkt en materieel welvarender werd. Ze stellen dat wetenschap en innovatie, hand in hand met sociale ontwikkelingen als de geboorte van mensenrechten, de wereld een almaar betere en comfortabelere plek maakte. We zijn er nog lang niet, maar als we doorzetten op het pad van vooruitgang en modernisering dan leeft over een paar decennia de hele wereld het goede leven.

Hickel wil er niet aan, en met hem een steeds groter deel van de westerse wereld. Heel langzaam kruipt er sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw een chagrijn in ons denken. Neem de resultaten van een onderzoek van het internationaal onderzoeksbureau Ipsos/ mori uit begin 2020, nog voor de coronacrisis toesloeg. Daarin vroeg het bureau participanten of ze vonden dat het land waarin ze woonden zich in de juiste richting bewoog; of ze optimistisch waren over de toekomst. Wat bleek? Een schamele 17 procent van de Italianen vond dat. In Frankrijk was 21 procent daarvan overtuigd en zelfs in Zweden, dat op bijna alle internationale lijstjes van welzijn en geluk bovenin staat, verwacht maar 25 procent van de mensen dat de toekomst beter zal zijn dan het heden. Dat is een markant verschil met opkomende landen. In China bijvoorbeeld gelooft maar liefst 90 procent van de burgers in een betere toekomst. Bij inwoners van India en Saoedi-Arabië is dat respectievelijk 78 en 58 procent: daar zitten de fans van de vooruitgang.

Maar is het pessimisme van Europese landen over de modernisering niet begrijpelijk? Volgens de Amerikaans-Servische econoom Branko Milanovic heeft bijna iedereen op de wereld de afgelopen veertig jaar geprofiteerd van de economische groei en de globalisering, behalve de onder- en middenklassen in het rijke Westen. Hun reële inkomen is al dertig jaar nauwelijks gestegen en voor veel kinderen geboren in deze periode is het maar de vraag of ze het beter krijgen dan hun ouders. Velen hebben het gevoel dat ze stilstaan, terwijl de rest van de wereld hen inhaalt. Dat doet het zelfvertrouwen geen goed. Logisch dat mensen twijfelen of ze met de modernisering wel de goede weg zijn ingeslagen.

Dat gevoel wordt ook gevoed door wat economen de wet van de afnemende meeropbrengsten noemen: vooruitgang in welvaart levert het meeste op voor mensen die arm zijn en een onzekere plaats hebben in de maatschappij. Ben je al rijk, verzekerd van inkomen en wonend in een veilige omgeving, dan zal vooruitgang hoogstens iets meer van hetzelfde inhouden, en daardoor minder zichtbaar zijn. Wij in het rijke Westen zijn gewend geraakt aan welvaart en vooruitgang. Bovendien: als je heel veel hebt, heb je meer te verliezen dan te winnen. Dat leidt tot behoudzucht, in plaats van vernieuwing.

Ondankbaar

De afkeer tegen de modernisering in het Westen is niet onschuldig, en wordt cru als deze wordt geëxporteerd naar landen die er nog veel meer bij te winnen hebben. Bijvoorbeeld wanneer rijke westerlingen modernisering van de landbouw ontraden aan Afrikaanse landen, omdat het ’toch ook nadelen heeft’; is het niet beter dat kleine boeren zonder kunstmest en tractoren werken, en zelfvoorzienend blijven? Of dat men zich gaat afvragen of iedereen op de wereld wel écht een wasmachine nodig heeft, zoals Rosling optekende uit de mond van zijn studenten. En het kan toch niet de bedoeling zijn dat al die Bolivianen en Laotianen uiteindelijk ook auto’s, airco’s en koelkasten kopen en dat ze even makkelijk als wij op het vliegtuig stappen? In deze vorm wordt het westerse pessimisme over de moderniteit ronduit kortzichtig en verwaand.

Het ongemak van de moderniteit is niet het alleenrecht van deze of gene politieke stroming. Het laat zich over de gehele breedte van de maatschappij zien, getuige de twee belangrijkste politieke stromingen van dit moment: het behoudsgezinde populisme aan de rechterkant en het groene denken – de Engelsen hebben er het mooie woord environmentalism voor – aan de linkerkant. Ze zijn minder verschillend dan je zou denken: beide stromingen vinden elkaar in de vaststelling dat modernisering en vooruitgang zijn doorgeschoten, dat het beter is om een stapje terug te doen om een bepaalde harmonie of natuurlijke orde te herstellen die teloor is gegaan. De moderne samenleving is te veel gericht op individuele vrijheid en materiële consumptie, te geglobaliseerd en te decadent. Het leidt tot moreel verval (volgens rechts) en verstoring van onze band met de natuur (volgens links).

Saamhorigheid

Beide ideologieën hunkeren naar de vermeende eenvoud, gemeenschapszin en saamhorigheid van weleer, en romantiseren zo een verleden dat in werkelijkheid niet heeft bestaan. De ene groep wil terug naar de tijd toen mannen nog mannen waren, zoals Forum voor Democratie-voorman Thierry Baudet en de Hongaarse president Viktor Orbán, en toen we trots waren op onze natie. De anderen hebben heimwee naar de tijd toen de mens in harmonie leefde met de natuur, in kleine en hechte gemeenschappen waar mensen naar elkaar omkeken, zoals groene ngo’s als Milieudefensie ons voorspiegelen; daarom voelen ze weinig voor modernisering en industrialisering in ontwikkelingslanden. De uitwerking mag dan deels verschillend zijn, voor beide groepen ligt het antwoord op de uitdagingen van vandaag in ieder geval niet in verdere modernisering.

Het leidt soms tot bijzondere overeenkomsten tussen progressief en conservatief. Toen in 2019 de oerconservatieve denker Roger Scruton overleed, schreef het dagblad Trouw in een in memoriam dat de rode lijn in Scrutons boeken de angst voor het verlies van het eigene, lokale en traditionele is. Precies dat sentiment resoneert in de strijd van milieuactivisten die inheemse culturen willen behoeden voor de modernisering, of in boeken als In Defense of Food (Een pleidooi voor echt eten) van Michael Pollan en The Hundred Mile Diet van Alisa Smith en J.B. MacKinnon en in populaire ‘groene’ films als The Biggest Little Farm, die het kleinschalige, traditionele leven romantiseren.

Een belangrijke oorzaak van het onbehagen met de moderne maatschappij is het gevoel dat we de controle over het eigen leven kwijt zijn. De kop van Jut hiervoor verschilt aan beide kanten van het politieke spectrum. Volgens de linkerkant zijn vooral grote bedrijven het kwaad: ons voedselsysteem wordt gedomineerd door weinig transparante monopolisten, onze gezondheid door de op winst beluste farmaceutische industrie en ons klimaat wordt om zeep geholpen door een kleine groep van multinationals. Om de controle terug te pakken beginnen mensen hun eigen moestuin of weigeren ze hun kind te laten vaccineren. In haar prijswinnende boek On Immunity beschrijft Eula Biss dat meerdere vriendinnen de verschillende prikken voor hun baby weigeren, als statement tegen de kapitalistische, ondoorzichtige wereld.

Microbioloog en NRC-columnist Rosanne Hertzberger ontwaart bij haar hoogopgeleide, doorgaans linksgeoriënteerde soortgenoten zelfs een trend van ‘ont-ontwikkeling’ als reactie op alle ontwikkeling en comfort. ‘Conserveermiddelen, zoetstoffen, vaccinaties, gentechnologie, de anticonceptiepil zijn voorbeelden van moeizaam tot stand gekomen innovaties die nu van tafel worden geveegd door “de bezorgde burger”,’ schrijft ze. Gemak is verdacht, op pakjes en zakjes om te koken wordt neergekeken. Het leven mag wel wat moeizamer en authentieker en trager, maar uiteraard kan alleen de gegoede klasse zich dit veroorloven en ermee koketteren.

Weg met de elite

De rechterkant richt zich vooral op de overheid en haar instituten, en tegen de intellectuele ‘elite’ die onze mooie Europese beschaving verloochent en verafschuwt. De Europese Unie moet het ontgelden als megalomaan, geldverslindend en ondemocratisch. Het internationale klimaatpanel IPCC zou een ‘linkse’ klimaatagenda hebben, in Nederland kweken populisten wantrouwen tegen het RIVM en het KNMI, door ze te beschuldigen van het hebben van een politieke kleur. Dat ging zo ver dat de VVD in 2011 het meteorologische instituut zelfs wilde opheffen vanwege ‘partijdigheid’ in het klimaatdebat. De oplossingen lijken duidelijk: grenzen dicht, Nexit, weg met de huidige elites en hun culturele zelfhaat en multiculturalisme, en een terugkeer naar traditionele sekserollen en masculiene autoriteit: alles weer als vanouds onder controle.

De verhoopte resultaten van links en rechts lijken sterker op elkaar dan beide richtingen lief is: een kleinschaligere, overzichtelijke, eenvoudige, minder open en minder geglobaliseerde wereld. Dat rechts zich weinig hard maakt voor vooruitgang en modernisering mag geen verrassing heten, zij zijn immers vooral begaan met het behoud van het bestaande en waarschuwen al eeuwen voor het geloof in maakbaarheid en roekeloos optimisme. Dat ze af en toe opkomen voor progressieve waarden, zoals het homohuwelijk, komt vooral omdat die tegenwoordig deel uitmaken van de zogenaamde typisch Nederlandse cultuur – een nieuwe status-quo -, ook al werden ze destijds hard bevochten op rechtse krachten. (Een groot deel van de VVD, inclusief leider Frits Bolkestein, stemde destijds tegen openstelling van het burgerlijk huwelijk voor mensen van hetzelfde geslacht.)

Met nieuwe rechten voor minderheden zoals transgenderpersonen of moslims hebben ze al een stuk meer moeite. Bovendien is er het dedain voor een van de belangrijkste motoren achter de vooruitgang – de wetenschap – vanwege de positie van veel wetenschappers in het klimaatdebat en recenter het stikstofdossier, waarbij actievoerders de kennis van het RIVM en van wetenschappers van onder andere Wageningen University in twijfel trekken.

Dat ook links zich afkeert van de vooruitgang en de modernisering, is echter opvallend: in de 20e eeuw was de hele premisse van links de verheffing van de arbeider en andere minderbedeelden. Iedereen moest mee in de vaart der volkeren, iedereen moest mee kunnen profiteren van welvaart en comfort. Van het communisme via het socialisme tot de sociaal-democratie, al deze stromingen draaiden om het streven naar een wereld vol welvaart. ‘Communisme is Sovjetmacht plus de elektrificatie van het hele land,’ placht Vladimir Lenin te zeggen; iedereen zou toegang moeten hebben tot goedkope energie om comfortabel te kunnen leven. In diezelfde lijn meende PvdA-voorman Joop den Uyl in de jaren zestig dat ‘alle mensen recht hebben op een eigen auto voor de deur, óók de arbeiders’. De sociaal-democratie slaagde er in de 20e eeuw in om arbeiders massaal mee te laten profiteren van de stijgende materiële welvaart en was bovendien verantwoordelijk voor het optuigen van een brede welvaartsstaat.

De grote draai

Dat alles veranderde in de jaren zeventig, vooral na de publicatie van Grenzen aan de groei van de Club van Rome in 1972.12 In dat rapport waarschuwde de club van Europese wetenschappers dat de mensheid de draagkracht van de aarde zou overschrijden als men zou doorgaan op de ingeslagen weg. Links omarmde het rapport en plots had het een ideologie waar welvaart en vooruitgang tegenover het lot van de planeet worden gezet, als waren het twee onverzoenbare machten. Niet toevallig valt deze transitie samen met de overname van links, en dan met name de sociaal-democratie, door de stedelijke midden- en bovenklasse, voor wie welvaartsgroei niet meer het belangrijkste was. De arbeiders en de mensen in ontwikkelingslanden hebben het nakijken.

Het levert voorstellen op die de oude socialisten en sociaal-democraten zich in hun graf zouden doen omdraaien, zoals pleidooien voor ontgroeiing (degrowth). In linkse kringen zijn op dit moment denkers als de eerdergenoemde Jason Hickel, George Monbiot en Giorgos Kallis populair, die stuk voor stuk pleiten voor minder economische welvaart en een soberder leven. Het is wat Michael Shellenberger, een van de grondleggers van het ecomodernisme, in een stuk op de linksgeoriënteerde, Amerikaanse website Alternet The Great Reversal noemt, de grote ommekeer.

Het mag dan ook geen verrassing zijn dat linkse denkers de huidige coronacrisis aangrijpen om de moderne wereld aan te klagen. In een retoriek die doet denken aan de boetepreken van zware dominees stellen ze dat deze crisis een ‘logische correctie is op onze megalomane levensstijl’, aldus amc-psychiater Damiaan Denys. ‘covid-19 is niet het virus, wij zijn het virus’, is een populaire meme op sociale media. Myriam Dumortier van de groene denktank Oikos vindt in het Belgische tijdschrift Knack dat deze crisis laat zien ‘dat we onze verhouding met de natuur moeten herzien’. ‘covid-19,’ zo schrijft ze, is een ‘stuiptrekking van een systeem dat zijn limieten overschreden heeft.’ Zoals hiv volgens sommigen de schuld was van onze immorele levensstijl, zo is het coronavirus dat van het consumentisme. Zelfs de Verenigde Naties gaan erin mee, zoals hoofd milieuzaken Inger Andersen: ‘De natuur stuurt ons een boodschap.’

Ook overvloedige energie is verdacht. Een van de grondleggers van de milieubeweging, Paul Ehrlich, schrijver van het invloedrijke The Population Bomb (De bevolkingsexplosie), vond al in de jaren zeventig dat ‘het geven van overvloedige, goedkope energie aan een samenleving, gelijkstond aan het geven van een machinegeweer aan een kind’. Die opmerking resoneert in moderne, linksgeoriënteerde milieubewegingen zoals Greenpeace, die bij hun berekeningen van toekomstig energiegebruik altijd uitgaan van een drastische reductie: hoe minder energie mensen gebruiken, hoe beter. Maar om welvaart tot stand te brengen, heb je overvloedige en goedkope energie nodig. Dat was bij ons zo de afgelopen twee eeuwen, en dat zal ook zo zijn in ontwikkelingslanden. De wereld heeft méér energie nodig, niet minder.

Veiligheid eerst

De visie van links op wetenschap veranderde ook. Daar waar wetenschap en technologie voorheen manieren waren om het leven te verlichten en de levenskwaliteit te verbeteren, wekt de wetenschap vandaag achterdocht op. Invloedrijke postmoderne denkers zoals Michel Foucault en Bruno Latour ondergroeven het geloof in wetenschappelijke kennis door die te kenschetsen als een subjectief product van haar tijd en door wetenschappers te ontmaskeren als autoritaire machtstrevers. Ze waarschuwen voor de gevaren van technologische vooruitgang en overmoed.

Ook op dat punt vonden links en rechts elkaar. Het voorzorgsprincipe, een van oorsprong conservatief instrument, werd onder druk van groene partijen stevig verankerd in het gedachtegoed van de Europese Unie: als we niet kunnen bewijzen dat iets veilig is, laten we het niet gebruiken, ongeacht de voordelen. En aangezien het bijzonder moeilijk is om met absolute zekerheid te bewijzen dat een nieuwe technologie geen enkel schadelijk neveneffect heeft, zet het voorzorgsbeginsel een enorme rem op technologische vooruitgang. Zelfs Wouter van Dieren, een van de oprichters van de Club van Rome, stoort zich aan de ‘behoudzucht van de wauwelende milieuorganisaties’, vertelde hij begin 2020 in een interview in Trouw.

Geen wonder dat het kamp van de vooruitgangsdenkers stilaan leegloopt. Wie staat vandaag nog voor moderniteit, voor meer welvaart, energie en gemak voor iedereen? In deze bundel komen elf denkers van verschillende politieke snit aan het woord, die het vooruitgangsdenken weer willen aanwakkeren. Het is een pleidooi voor overvloed, voor verbetering, voor overdaad en voor modernisering. Dat is broodnodig, want rijke westerlingen mogen dan wel genieten van de zegeningen van vooruitgang, maar dat geldt lang niet voor iedereen. Nog steeds leven er ruim 800 miljoen mensen in extreme armoede, nog steeds moeten 940 miljoen mensen het stellen zonder elektriciteit. Nog steeds zijn er te veel mensen die de vrijheid en het geluk van de moderne wereld ontberen.

Er is juist meer welvaart en innovatie nodig om duurzame technologieën te ontwikkelen en de wereld mooier te maken. Het wordt tijd dat we als mens opnieuw durven te geloven in onszelf, in onze kracht om de wereld beter te maken. Opdat iedereen een verheven, comfortabel, veilig en gelukkig leven kan leiden op een bloeiende groene planeet. Dat zijn wij aan onszelf verplicht, en aan iedereen die het veel minder getroffen heeft dan wij.

Dit is de inleiding van het boek MEER, van Hidde Boersma en Ralf Bodelier. In 16 hoofdstukken zetten verschillende auteurs zich af tegen het idee dat minderen – het ook in de politiek en media zo populaire mantra van de ecologisten – de oplossing zou zijn voor problemen rondom milieu en ontwikkeling. Onder hen filosoof Maarten Boudry en Gerard Govers, vice-rector van KU Leuven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content