Olivier Pintelon

‘Werken tot 67 jaar? Er is wel degelijk een alternatief’

Olivier Pintelon Politicoloog, expert sociaal beleid bij de progressieve denktank Minerva

‘De jongere generatie zal langer moeten werken – tegen 2030 zijn de babyboomers al lang op pensioen – en daar zal waarschijnlijk een lager pensioen tegenover staan’, schrijft Olivier Pintelon van Poliargus. ‘De centrale vraag gaat dus niet over betaalbaarheid van de pensioenen, maar over wat ‘pensioen op 65 jaar’ ons collectief waard is.’

Dit is het eerste opiniestuk in onze nieuwe reeks ‘De Doordenkers van Knack.be’.

Het was de Duitse kanselier Otto von Bismarck die eind 19e eeuw voor het eerst een wettelijk pensioenstelsel introduceerde. Oorspronkelijk lag de Duitse pensioenleeftijd op 70 jaar, maar na de Eerste Wereldoorlog daalde die leeftijd overal in Europa tot 65 jaar. ‘Pensioen op 65′ werd een diep ingewortelde sociale institutie. De pensioenleeftijd verhogen naar 67 jaar is een fundamentele maatschappelijke koerswending, waarschijnlijk één van de meest ingrijpende sinds de Tweede Wereldoorlog. Net zoals bij de globalisering wordt ook nu het aloude TINA-argument (’there is no alternative’) van stal gehaald. Nochtans zijn er altijd alternatieven en we moeten ons vooral afvragen wat ‘pensioen op 65’ ons collectief mag kosten.

Een blik achter de schouders

Het laatste jaar werden de fundamenten voor een omvangrijke pensioenhervorming gelegd. De start voor de hervormingen werd gegeven door de 12 pensioenexperten die in juni 2014 hun langverwachte rapport voorstelden. Zij suggereren om de drie wettelijke pensioenstelsels – die van de werknemers, de ambtenaren en de zelfstandigen – om te vormen naar een ‘pensioen op punten’. Punten worden doorheen de loopbaan verzameld en worden op het einde van de rit omgezet in een pensioenbedrag.

‘Werken tot 67 jaar? Er is wel degelijk een alternatief’

Het meest heikele discussiepunt is ongetwijfeld de pensioenleeftijd. In het regeerakkoord werd al aangekondigd dat vervroegd pensioen in 2019 pas toegankelijk zou zijn op 63 jaar én na een loopbaan van 42 jaar. De wettelijke pensioenleeftijd schuift op naar 67 jaar in 2030. Ondertussen werd ook de Nationale Pensioenconferentie opgericht. Afgelopen vrijdag kwam die voor het eerst bijeen. De vakbonden, de werkgevers en de regering discussiëren daar verder over de uitwerking van de pensioenhervorming. Ondertussen wordt voor de zomer de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd naar 67 jaar door de Kamer gejaagd.

Is 67 onontkoombaar?

Weinig mensen weten het, maar ook in 1936 leken de pensioenen onbetaalbaar. De beroemde demograaf Alfred Sauvy berekende immers dat door de daling van het aantal kinderen en de stijging van het aantal ouderen de pensioenen onbetaalbaar gingen worden. In 1936 waren er in België 7,5% 65-plussers en bedroegen de sociale uitgaven ongeveer 5% van het BBP. Vandaag zijn er 17,5% 65-plussers en spenderen we bijna 30% van ons BBP aan sociale uitgaven. Kortom, de uitgaven zijn fors gestegen en toch is ons pensioenstelsel overeind gebleven. De centrale vraag gaat dus niet over betaalbaarheid van de pensioenen, maar over wat ‘pensioen op 65 jaar’ ons collectief waard is. Impliciet wordt nu de politieke / maatschappelijke keuze gemaakt dat de pensioenuitgaven in verhouding tot de welvaart in de toekomst niet mogen stijgen. Dat hoeft uiteraard niet zo te zijn.

‘Dit is geen kwestie van betaalbaarheid, maar van maatschappelijke prioriteiten.’

Over die kost van de vergrijzing doen heel wat cijfers de ronde. De meest recente schattingen komen van de Europese Commissie en de Studiecommissie voor de vergrijzing. Zij schatten de meerkost tegen 2060 op respectievelijk 3,3% en 4,2% van het BBP. Het gros van de uitgavenstijging doet zich voor tegen 2030/2040. De cijfers lijken beanstigend, maar zijn terzelfdertijd geruststellend. In absolute aantallen is de meerkost substantieel (ongeveer €15 miljard recurrent), maar daar staat tegenover dat wij vele jaren hebben om die kost op te vangen. De kernvraag blijft dus: wat is ‘pensioen op 65’ ons waard? Het is geen kwestie van betaalbaarheid, maar van maatschappelijke prioriteiten.

Jongeren zijn de dupe

Een vreemd argument dat in het debat wordt gebruikt is dat van de intergenerationele rechtvaardigheid. Echter, de jongeren van vandaag hebben geen belang bij een hogere pensioenleeftijd. We moeten immers denken in ‘cohorten’ – generaties laat ons zeggen. Met een beetje geluk worden alle jonge werknemers ooit oud. Zij dragen nu bij tot de pensioenen van de ouderen in de hoop dat de volgende generatie hetzelfde doet. Dat is altijd de kern geweest van ons pensioenstelsel. Het is simplistisch om dat te zien als een transfer van jong naar oud. Het is eerder een impliciete herverdeling doorheen je leven. Op voorwaarde uiteraard dat tegenover sociale bijdragen dezelfde rechten staan. En net daar lijkt het schoentje te knellen. De jongere generatie zal langer moeten werken – tegen 2030 zijn de babyboomers al lang op pensioen – en daar zal waarschijnlijk een lager pensioen tegenover staan (zie mijn vorige opinie). De jongeren zijn dus de grootste dupe van het optrekken van de pensioenleeftijd.

Alternatieven

Het verhogen van de pensioenleeftijd houdt ook verband met de verhouding tussen betaalde en onbetaalde arbeid in onze samenleving. Informele opvang van kinderen speelt bijvoorbeeld een cruciale rol en dat gebeurt vaak door gepensioneerde grootouders. Naar schatting 16% van de 0- tot 3-jarigen worden zo opgevangen. Wanneer we de pensioenleeftijd verhogen tot 67 jaar, dan zal onze samenleving ook daarvoor een oplossing moeten vinden.

‘In tegenstelling tot wat veel mensen denken, zijn er – dankzij de vrouwen – nog nooit zoveel mensen actief geweest op de arbeidsmarkt. ‘There is an alternative’, al moet de politiek dat willen zien.’

Kortom, een verhoging van de pensioenleeftijd is een fundamentele maatschappelijke keuze die meer debat vergt. Het is geen wet van meden en perzen. We zijn immers met zijn allen nog nooit zo rijk geweest én elk jaar worden we productiever. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, zijn er – dankzij de vrouwen – nog nooit zoveel mensen actief geweest op de arbeidsmarkt. ‘There is an alternative’, al moet de politiek dat willen zien.

Schattingen van de Europese Commissie tonen aan dat een verhoging van de effectieve pensioenleeftijd richting de wettelijke pensioenleeftijd helpt, maar onvoldoende is. Het is daarenboven niet voor alle werknemers haalbaar. Wat vooral nodig is, zijn twee zaken. Allereerst dringt een structurele herfinanciering van de sociale zekerheid zich op. Vermogens moeten daarbij een substantiële bijdrage leveren. Ten tweede, moeten we het taboe over de ‘inefficiënte lastenverlagingen’ bespreekbaar maken. Deze regering kiest er weerom voor om de bedrijven minder te laten bijdragen aan de sociale zekerheid. Of dat jobs oplevert, is hoogst onzeker. Het failliet van de sociale zekerheid wordt ondertussen georkestreerd. Dat is alleszins niet de juiste aanpak.

Partner Content